Arno van der Valk
Een gezonde kiem
De derde kolonie van Frederik van Eeden
Arno van der Valk (1970) publiceerde in De Parelduiker eerder over Willem Frederik Hermans, Gerard Reve, Martinus Nijhoff, Jan Wolkers, Jef Last en Nicolaas Beets. Bij Uitgeverij Bas Lubberhuizen verscheen De pen in het zand, een literaire wandeling over De Hoge Veluwe.
Werken naar krachten en nemen naar behoeften. Dat was het motto van de leef- en werkgemeenschap Walden. De schrijver, psychiater en wereldverbeteraar Frederik van Eeden (1860-1932) meende dat wanneer iedereen overging tot sober leven, al dan niet in kolonieverband, die levensinstelling uiteindelijk het kapitalisme zou vervangen. Ter verspreiding van zijn ideaal stichtte hij in 1898 in Bussum de kolonie Walden. Ook in Blaricum en Lunteren werden kolonies opgericht.
Over de Lunterse landbouwkolonie en haar leider is tot nu toe nagenoeg niets bekend. Wie vandaag de dag zoekt naar de overblijfselen van de kolonie, komt bij een onverhard pad achter een industrieterreintje een bordje tegen met het opschrift: ‘Als u hier komt, is uw Tom Tom stom.’ In het verlaten grasland van nieuwe boerderijen, ingeklemd tussen de dorpskern en de snelweg A30, lag ooit de derde kolonie van Frederik van Eeden. Ter plekke zijn geen sporen meer, alleen in archieven bevinden zich nog restanten van een ideaal en zijn leider.
De schrale kamp
De Lunterse kolonie werd geleid door Jacob Hessing. Voordat Hessing op 58-jarige leeftijd als academicus zijn bekendste werk Logica als leer van zuivere rede publiceerde, leidde hij een zwervend bestaan. Jacob Hessing, voor intimi Job, werd in 1874 geboren in Amsterdam als enig kind van de vijftigjarige boekhandelaarsbediende Jan Hessing. Hij groeide op in de Gerard Doustraat. Op vijfjarige leeftijd verhuisde hij tijdelijk naar Hilversum om in het voorjaar van 1884 terug te keren naar Amsterdam. Daar, op een bovenhuis aan de Bloemgracht, overleed na een lang ziekbed zijn moeder Maria Zigeler, 46 jaar jong. Zijn vader hertrouwde ruim twee jaar later met Johanna van Beek, waarna het gezin naar Egelantiersgracht 78 verhuisde. Ondertussen kreeg de jonge Jacob een beperkte schoolopleiding. Zijn verdere leven was hij vooral autodidact. Hij was in zijn tienerjaren als decoratief tekenaar betrokken bij het ‘Gesamtkunstwerk’ de Beurs van Berlage. Omstreeks 1891 werd hij
[pagina 64]anarchist en schreef hij bijdragen voor Licht en Waarheid, het blad van de theosofisch georiënteerde vereniging ‘Wie denkt overwint’. Later zou hij als bijzonder hoogleraar wijsbegeerte verklaren dat hij in zijn jeugd omwille van de filosofie de biologie bestudeerde. Als kolonist zou hij in ieder geval meer met zijn handen in de aarde zitten dan met zijn neus in de boeken.
Begin 1898, het jaar waarin Walden werd opgericht, dook Jacob Hessing in Ederveen op. Hij woonde op kasteel De Bruijne Horst van de steenrijke familie Reiger. Toen hij dat jaar aangifte deed van zijn eersteling Jacob jr. gaf hij als beroep kunstschilder op. Hij was inmiddels ruim een jaar getrouwd met Neeltje van Donk, de 23-jarige dochter van een Amsterdamse goudsmid aan de Egelantiersgracht. Op 5 januari 1900 kocht de jonge huisvader voor vijftienhonderd gulden bijna twee hectare broekland en hooiland genaamd ‘de kleine koeweide’, ten noorden van de Veenderbeek. Die aankoop vlakbij het huis van zijn gastheer Reiger was het begin van de kolonie in Lunteren.
Er waren op de goedkope Veluwse zandgronden meer idealistische initiatieven. Zo kocht het Leger des Heils in Lunteren een oude boerderij en startte er in 1895 de landkolonie Groot Batelaar. Daar konden daklozen na een proeftijd ‘geplaatst worden ten einde een gelukkig tehuis te vinden, ver van de verleidingen en andere schadelijke invloeden van het leven in de groote steden’. Later ontstond vlakbij Ede het pension Sunny Home, een vegetarische gemeenschap van socialisten, anarchisten, spiritisten en rein-leven-mensen, theosofen en naturisten, zoals beschreven door Albert Perdeck in Nakend op de fiets (1967).
Jacob Hessing moet een aanzienlijk kapitaal tot zijn beschikking hebben gehad om de kolonie te kunnen starten. Zijn vader liet hem begin 1900 als administratief medewerker van Het Nieuws van den Dag vast geen grote erfenis achter, maar mogelijk had zijn moeder als dochter van een Amsterdamse makelaar hem geld nagelaten. Ook was zijn schoonvader als goudsmid niet onvermogend. In 1902 werd Hessing door de gemeente Ede aangeslagen in belastingklasse 16, wat betekent dat hij in bepaalde mate vermogend was. Zeker is in ieder geval dat Hessing geen gras liet groeien over de uitbreiding van zijn grondbezit. Op 4 juli 1900 werd een huis in gebruik genomen en nog in hetzelfde jaar kocht hij voor 1.850 gulden een weiland van ruim een hectare, genaamd ‘de Schrale Kamp’, met vijf are hakhout. Naar hedendaagse maatstaven rekende hij voor deze aankoop bijna 23.000 euro af.¹ Binnen een jaar stonden er – aan wat nu de Klomperweg heet – een huis, een schuur en een kwekerij.
Allengs voegden zich meer mensen bij het gezin Hessing. In april 1901 kocht de 25-jarige vrijgezelle boomkwekerszoon Willem Kat uit Wormerveer naast Hessings gronden een boerenerf ten zuiden van de Veenderbeek. Een maand later volgden zijn jongere broers Gerrit Jan en Lambertus. Zij werden op hun beurt gevolgd door nog drie broers: de 21-jarige Pieter Ducro, de 18-jarige Bernardus Ducro en de pas tienjarige Johannes Ducro. Dat waren arbeiders met idealen. Zo schreef
[pagina 65]Pieter Ducro op 30 november 1901 onder de kop ‘Coöperatie’ een stuk in Arbeidersweekblad over hoe arbeiders zich konden verenigen en koloniseren.
Er werd in Lunteren geen gemeenschapshuis gebouwd zoals op Walden. De Lunterse kolonisten woonden in kleine huisjes op het land. Maar een kolonie was geboren. De kolonies zoals Van Eeden die voorstond hadden geen eigenaar of baas. Er werd gezamenlijk besloten wat men wilde bereiken en hoe dat gerealiseerd moest worden. Verder was het de bedoeling dat er alleen voor eigen gebruik werd geproduceerd. De gedachte hierachter was dat de betrokkenheid bij het werk en het product groter werd wanneer men in eigen onderhoud moest voorzien. Om de maatschappelijke positie van kolonies te verbeteren nam Van Eeden het initiatief tot de oprichting van de Vereniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit (ggb). Bij de oprichting in oktober 1901 waren volgens de notulen niet alleen de bekende kolonies Walden en die van de Internationale Broederschap te Blaricum betrokken, maar ook de derde kolonie in Lunteren. Van Eedens ideaal werd verwezenlijkt: ‘Ik heb dikwijls gedacht dat eerst als de derde vestiging op goeden grondslag stond, ik mij gerust zou voelen omtrent de toekomst onzer beweging. Dan was een behoorlijk evenwicht bereikt, dan stond de tafel op drie pooten. En zie mijn hoop is verwezenlijkt. Een jaar na Walden kwam Blaricum. Een jaar na Blaricum kwam Lunteren.’² In maart 1902 werd de kolonie in Midlaren de vierde poot van de tafel.
Lijntrekkers
De leefgemeenschap op het laagveen bij de Lunterse Beek legde zich vooral toe op het kweken van fijne vruchten, heesters en siergewassen. Ze verklaarde zich zelfstandig te willen ontwikkelen. ‘En wanneer het daartoe te zijner tijd in staat zou zijn andere kolonies gaarne de helpende hand bieden’.³ Zo snoeide Hessing bomen in de Blaricumse kolonie en zocht hij goede perzikbomen uit voor Walden.
[pagina 66]Ook gaf Hessing in zijn brieven aan Van Eeden advies over het kopen en behandelen van planten, en over de omgang met de kolonisten op Walden.â´ ‘Over Walden denk ik dit: Tracht vooral de kolonisten te doen begrijpen waarom ze daar zijn en tracht te onderzoeken in hoeverre die menschen ’t Idee doorzien. Ik geloof dat velen niet ’t Idee zien, maar ’n makkelijk verdiend stuk brood.’ In Van Riet herkende hij een van de lijntrekkers ‘die zoo schadelijk zijn voor de zoo noodigen gemoedsrust van den anderen’. Willem van Riet (1875) was een van de eerste kolonisten op Walden. Hij was de broer van Van Eedens vroegere huisknecht in diens Amsterdamse praktijk en hij kon smeden, timmeren en tuinieren. Daarom nam Van Eeden hem maart 1898 als knecht op Walden in dienst. Hij bleef echter geen ‘bediende’ en kreeg in 1900 een eigen huisje, betaald met een lening van Van Eedens moeder.
‘Zou ’t niet veel helpen als je met de kolonisten ook meer omging als artiest’, zo vervolgde Hessing zijn advies, ‘en niet enkele als werkers in de aarde; je zoudt zoo’n goede werker in hunnen harten kunnen zijn, geloof ik; – en waar kan ruimere vestiging bestaan die niet samengesteld is uit menschen die en intellectueel en spiritueel sympathiseren. – ’t Is zoo als de oude Paracelsus schrijft: harmonia is de eenige en eeuwige essentie die genezing kan volbrengen van al wat ziek is en die reinigt al wat rot.’âµ
Gezonde kiem
Op dinsdag 5 november 1901 bezocht Frederik van Eeden de jongste kolonie, zoals hij in zijn dagboek noteerde: ‘Den volgenden morgen door naar Lunteren, de 3e kolonie gevonden en het sympathieke gezin Hessing. Veel gepraat, de Kat bezocht, ’s middags naar van Ginkel in Veenendaal, van daar direct over Woudenberg en Amersfoort naar Baarn terug. […] Den volgenden morgen, in den mist naar huis. Tevreden dat Lunteren een gezonde kiem was met een practisch man aan ’t hoofd.’ⶠVan Eeden kwam terug met een goed gevoel en deed daar 11 november onder de kop ‘De vestiging te Lunteren’ verslag van in de rubriek ‘Gemeenschappelijk grondbezit’ in Arbeiders-weekblad:â·
Zonder veel ophef, bescheiden en voorzichtig is men er begonnen. Wij op Walden of Blaricum konden de lastige ruchtbaarheid niet vermijden, in het afgelegen Lunteren bleef men er vrij van. Het terrein is groot 6 Hectaren, er is geen gemeenschapsgebouw, er staan nog maar drie kleine huisjes. De bodem is laag veen, uitstekend voor ontginning geschikt; de veestapel bestaat uit drie koeien, drie kalveren, varkens en een paard. Producten voor den handel zullen zijn fijne vruchten, heesters- en sier-gewassen, verder voor eigen gebruik groenten en akkerproducten. De bevolking telt, met vrouwen en kinderen mee, 12 zielen, er is een bekwaam boomkweeker en een knap timmerman.[pagina 67]
De voorzichtige en practische wijze waarop de zaak door J. Hessing en de Kat wordt geleid, schijnt mij een voorbeeld voor alle aspirant-kolonisten.
De geld-verspilling en de moeilijkheden met ongeschikt personeel – de twee groote euvelen van kolonisatie waarvan wij uit ondervinding kunnen getuigen- worden hier tot een minimum beperkt.[pagina 68]
Het groote doel wordt in ’t oog gehouden, maar de praktijk geeft de richting aan. Geen veelsoortige, onervaren groep is er eenmaal bij elkaar gebracht, alleen verbonden door min of meer fantastische theorieën, maar zeer klein en eenvoudig is er begonnen en geen uitbreiding wordt toegestaan voor en aleer de kern deugdelijk blijkt, eer de opbrengst den arbeid goedmaakt, eer de zaak zich bedruipt en het economisch evenwicht is gevonden. De vestiging zoekt dus zelfstandigheid wil eerst vast staan uit eigen kracht, om dan gaarne de hand te reiken aan anderen.
En dit laatste zal geschieden, in beginsel is de samenwerking reeds vastgesteld. Walden en Blaricum door hun ligging veel beter geschikt voor den afzet der producten, zullen hierin het afgelegen Lunteren kunnen steunen, terwijl zij hun eigen productie door de wellicht goedkoopere of betere van Lunteren kunnen aanvullen. Wij kunnen nu zeggen, dat reeds 30 Hectaren van ons land in kolonisatie zijn.
Boterbloempjes
Van Eeden wijst er in zijn bijdrage op dat de Lunterse kolonie zich in de publicitaire luwte van Walden en Blaricum kon ontwikkelen. Toch ging de publiciteit niet helemaal aan Lunteren voorbij. In 1902 verscheen een bundeltje getiteld: Boterbloempjes of Liederen op het gebied van Kolonisatie naar Bussum, Blarikum, Lunteren en wat dies meer zij, ‘door Jantje Paradijs, Corneliszoon, Maatschappijredder, met een geschiedenis van de uitgave van dit werk door L.M. Hermans, en een voorrede van Cornelis Paradijs (Oud-Makelaar in Granen). Alles te zamen opgedragen aan Dr. Frederik van Eeden’.
Boterbloempjes is een parodie op Van Eedens bekende bundel Grassprietjes, dat hij onder het pseudoniem Cornelis Paradijs liet verschijnen. Het werkje is geschreven door een toegewijd aanhanger van Domela Nieuwenhuis: Louis Hermans (1861-1943). Hermans publiceerde satirische gedichten over de volgens hem tot mislukken gedoemde sektarische kolonisatiepogingen. Hierin sloot hij aan bij de sdap-partijlijn, die niets zag in kleinschalige experimenten, maar juist kracht in eenheid zocht. Tot in details volgt de parodie Boterbloempjes Van Eedens Grassprietjes. Zo kreeg bijvoorbeeld het gedicht ‘Gevallen meisje’ een vervolg in ‘De verdwenen kolonist’: ‘Verlaten, ja, verlaten / heeft hij het koloniehuis, / Thans zwerft hij langs de straten / En torscht weer ’t oude kruis.’
Satiricus Hermans kan men in zijn scepsis tegenover de kolonies geen ongelijk geven, Van Eeden beschreef het zelf ook al. In de kolonies kwam het vaak tot heftige botsingen tussen ideaal en praktijk. Het idee van zelfvoorziening moest al snel worden verlaten, omdat de grond niet vruchtbaar genoeg was of men gewoonweg te weinig kennis en ervaring had om een landbouwbedrijf te runnen. Er was ook vaak geldgebrek waardoor er geen vruchtbare grond kon worden gekocht en de noodzakelijke investeringen uitbleven. Zoals Van Eeden beschreef gingen financiële en personele problemen echter aan Lunteren voorbij; Hessing en de zijnen ging het voor de wind. Althans zo leek het aanvankelijk.
Affaire Labberton
Hessing breidde voor maar liefst 3.467 gulden de kolonie in maart 1902 uit met nog eens tweeënhalve hectare ‘spekvet’ weiland en hakhout. De totale oppervlakte van de kolonie kwam daarmee op ruim vijfenhalve hectare. Ook persoonlijk kon Hessing zijn geluk niet op. Op 10 februari 1902 werd een derde kolonistje geboren: Binjo Hessing. Ze namen een meisje in huis als hulp voor hun vijfpersoonshuishouden. Als arbeider kwam ene Evert met zijn vrouw en zes kinderen naar de kolonie en zei als klap op de vuurpijl de medeoprichter van Walden Jo Labberton zijn baan als dagbladredacteur op om met zijn vrouw in Lunteren te komen werken. J.H. Labberton (1877-1955) was kort tevoren gepromoveerd in de rechten en meteen daarop getrouwd met jonkvrouw Wobbina Catharina Rengers Hora Siccama (1877-1959). Later zou hij enige bekendheid krijgen als dichter onder het pseudoniem Theo van Ameide met gedichten in De Beweging, maar op dat moment was hij in zijn kring vooral bekend als de sonnetten schrijvende medeoprichter van Walden, die al na een paar maanden met ruzie uit de kolonie was vertrokken.
In de eerste van een vijftal Lunterse brieven aan ‘oom Free’ toonde Hessing zijn dankbaarheid aan Frederik van Eeden over de komst van het echtpaar Labberton.⸠Ondanks Labbertons opoffering zijn baan op te zeggen sloeg de dankbaarheid van de Hessings al snel om en kregen ze hun bekomst van Labberton. Zo schreef Hessing aan Van Eeden: ‘Ik en m’n vrouw moesten hem erop attent maken dat datgene wat hij bezat (in geld) gestort moest worden in gemeenschappelijken kas, hetgeen hij schoorvoetend toegaf. Verder z’n niet zuinig kunnen zijn en meer dingen, – in kort: theoretisch scheen hij een met ons te zijn praktisch niet. – daarom korte metten, – opruimen! Huis afbreken en ervan ’n stal bouwen. Misschien voel je hoe ellendig wij ons voelen toen we ’t uit moesten maken – maar ’t kon niet anders.’â¹
Labberton liet zich naar Van Eeden ook niet onbetuigd, want een maand later verdedigde Hessing zich tegenover Van Eeden: ‘Eerst even de herhaalde optekening dat ’t weggaan van L. van hier niet z’n oorzaak vindt in mijn drift of autocratie (zooals je vermoedt) want beide eigenschappen zijn me weinig eigen – slechts kan ik niet verdragen (evenmin als m’n vrouw) ’t samenleven met menschen waarvoor de sympathieën verdwenen is doordat ze logisch egoïstisch denken, plat gezegd, ’n
[pagina 70]plezierig leventje te hebben van mijn geld. Parasieten kan ik niet uitstaan. En dat L. dat is blijkt zich uit de brief (waarvan de copie volgt) die hij mij durfde schrijven, behalve dat ons z’n klaplooperij reeds enkele uit kleinigheden bleek.’¹â° De jurist Labberton eiste namelijk duizend gulden van Hessing, omdat hij zijn betrekking in Arnhem eraan had gegeven. Hij dreigde Hessing een proces aan te doen als er niet betaald zou worden. Zo ver is het niet gekomen, maar de affaire Labberton was niet het enige debacle. De harmonie die Hessing Van Eeden voor Walden adviseerde was in Lunteren ver te zoeken.
Het einde
Op 1 juli 1902 leende Hessing vijfduizend gulden van de Lunterse weduwe Alida Schothorst-Roelofsen. Als onderpand dienen de boerenhofstede en een daghuurdersplaatsje bestaande uit huizen, schuren, tuin, bouwland, weiland, kwekerij, bomen, hout- en kweekgewassen. Van dezelfde dame kocht hij ook een stukje grond naast landgoed Den Hul. Een jaar eerder had hij zelf tweeduizend gulden uitgeleend aan een Edese timmerman en een landbouwer uit Ederveen. Een verzoek om financiële steun aan Van Eeden geeft een goed beeld van de penibele financiële situatie waarin Hessing zich bevond. Hij ontving weliswaar driehonderd gulden rente op een kapitaal, maar dat ging op aan het loon voor Evert en het dienstmeisje. Bovendien stond het geld nog twaalf en een half jaar vast. Verder had Hessing nog vijfendertig duizend gulden op een rekening staan, maar dat was bezwaard met het vruchtgebruik van een 46-jarige dame. Bovendien stond het nog voor jaren vast. Een poging om een deel te verpanden bij een Amsterdamse bank bleek te onvoordelig. Van Van Eeden kreeg Hessing echter geen financiële steun: ‘Arme Free. Ik snap wel dat de lust je vergaat kapitalisten te lijmen.’¹¹
De gebeurtenissen volgden elkaar daarna snel op. Op 29 september 1902 werden de bezittingen van Hessing geveild in Hotel Floor te Lunteren. In diezelfde maand ontstond bij Nederhorst den Berg in de Horstermeerpolder een nieuwe kolonie: Nieuwe Harmonie. Al in december kocht Jacob Hessing van de veilingopbrengst een aangrenzend stuk land waar hij zich als zelfstandige vestigde. In het gegeven dat hij zich zelfstandig vestigde moet de aanleiding voor het opheffen van de Lunterse kolonie worden gezocht: de slechte verstandhouding tussen de kolonisten.
Zo staat in de notulen van Walden van 22 september 1902: ‘Ducro uit Lunteren gaat daar vandaan en zoekt uit nood weer eene betrekking in de maatschappij.’¹² Ook Evert wilde uit onvrede naar Walden verkassen. ‘Daar waarschuw ik je zeer voor, wel is Evert ’n uitstekende werkman, maar absoluut tegen jelui inzichten.’¹³ De jongens Ducro waren volgens Hessing niet zulke flinke werklui, maar liepen wel warm voor de zaak en waren ‘onder goede leiding wel bruikbaar’. Bovendien ‘zijn ze met weinig tevreden’.¹â´ Ondertussen leek het ook tussen Jacob Hessing en Willem Kat niet te boteren, want op al op 24 januari 1902 lieten ze zich apart inschrijven in de administratie van de Vereniging voor Gemeenschappelijk Grond-
[pagina 71]bezit (ggb). Ook vestigde zich kort daarop Willems vader, de boomkweker Pieter Kat uit Wormerveer, bij zijn zoon.
Wat Hessing ook allemaal had opgebouwd, ‘een kolonie was dat alles niet’. Tenminste volgens Kat die met zijn huisgenoten in Lunteren achterbleef. Voordat de 130 leden van de vergadering van de ggb in café Belvédere op maandag 22 september 1902 uiteengingen, wilde Kat op de valreep nog even kwijt dat er in Lunteren nooit een kolonie had bestaan ‘zooals in de couranten vermeld stond. Hij had veel last van bezoekers en daarom deelt hij dit mede.’¹âµ Kat bleef overigens tot 1905 in Lunteren wonen op een boerenplaats die hij Carolina Hoeve noemde. Uiteindelijk beproefde hij zijn geluk als emigrant in Altona, Manitoba, Canada. Behalve wat archiefmateriaal en een dichterlijk boterbloempje is er intussen niets meer dat herinnert aan de Lunterse kolonie en haar bewoners. Voordat de gezonde kiem tot wasdom kon komen, stierf hij af.
Van Eeden Colony
Hessing bleef ook niet lang in Nederhorst den Berg. In 1907 werd Walden ontbonden en moest de boerderij van Nieuwe Harmonie verkocht worden. Van Eeden ondertussen had zijn koloniale aandacht naar de Verenigde Staten verlegd en Hessing volgde hem daarin, om zijn zoons betere kansen te bieden.¹â¶ In een brief van 4 augustus 1910 vroeg hij Van Eeden informatie over de ‘kans op succes voor een man of small means’ in het Zuiden van Amerika. Van Eeden had de zakenman en grootgrondbezitter Hugh MacRae warm weten te krijgen voor zijn ideeën en had in 1911 North Carolina de Van Eeden Colony gesticht. Hessing wilde zich daar met zijn gezin vestigen. In een brief aan zijn zakenpartner MacRae van 16 augustus 1910 omschreef Van Eeden Hessing als ‘a good man […] Too much of a philosopher rather, for a thrifty colonist. Yet practical, able grower and an excellent, honest fellow’. Op 22 september 1910 omschreef hij Hessing als ‘a sympathic man, though
[pagina 72]more of a philosopher than a businessman. He has some money and much experience as a grower’.
Als kwartiermaker voor zijn gezin deed Hessing in januari 1911 in North Carolina slechte ervaringen op: ‘Men zegt hier dat negers de missing link zijn tusschen apen en mensschen, wie weet! Doch dan wil ik zoo lezen: apen, negers, amerikanen, – ’n heele tijd niets, dan ’n Hollandsche polderjongen en dan na lange periode een mensch.’¹â· Volgens Hessing waren de ‘real estate men’ die zaken deden met Van Eeden schurken: ‘’t Was beter als ze alle negers die blanken aanvallen vrijlaten dan te vergeten de laatste real estate man te lynchen.’ Hij vond de grond van deze kapitalisten slecht en duur. ‘Van je hele plan – daargelaten of ik ’t ermee eens zou zijn of niet – komt hier in Amerika zeker nooit iets.’ Onaangenaam getroffen door deze brief schreef Van Eeden MacCrae vervolgens: ‘We loose nothing in men like Hessing’ […] The loss of Hessing is of no importance, that man is no good.’¹â¸ Ondanks zijn vernietigende oordeel over Van Eeden Colony scheepten op 18 februari 1911 zijn vrouw en zeven kinderen in op de ss Noordam. Maar de beoogde kansen kregen Hessings zonen uiteindelijk niet: de Van Eeden colony werd een mislukking.
Bolland-fascinatie
In 1913 verliet Hessing met zijn gezin North Carolina en keerde naar Nederland terug. Na een verblijf van een jaar in een pension in Bennekom verhuisde hij naar Wageningen voor een betrekking als plantkundige aan de Landbouwhogeschool en publiceerde artikelen over planten, zoals de variabiliteit van grassoorten. Vervolgens werd hij bekend als een van de fanatiekste volgelingen van de filosoof Bolland.¹â¹ In 1932 benoemde het Bollandgenootschap voor Zuivere Rede hem tot bijzonder hoogleraar in de wijsbegeerte in Leiden. Ook trad hij toe tot het bestuur van de Nederlandse vereniging tot studie van de Staat. Die functie hield in dat hij lid van de Nationaal-Socialistische Beweging moest zijn. Daar distantieerde hij zich in 1935 van, maar dat neemt niet weg dat zijn vanuit de Hegeliaanse staatsleer geformuleerde conservatieve, anti-autoritaire denkbeelden hem tot ideoloog van de Nationaal Socialistische Beweging maakten.
Ondertussen kreeg hij in 1936 een doodgeboren buitenechtelijk kind met Catharina Jacoba Evenblij, wat ertoe leidde dat op 30 juli 1940 na 43 jaar huwelijk de verbintenis met Neeltje van Donk werd ontbonden. Op 17 april 1944 overleed de leider van de Lunterse kolonie te Wassenaar.
Met dank aan Henk van den Brink, Gerard de Bruin, L.W. Guldemond, Marianne Mooijweer en S. Ossenkoppele.
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Frederik van Eeden
over J. Hessing
beeld van Frederik van Eeden
beeld van J. Hessing
plaatsen
over Bussum