Roelof van Gelder
De verre neef
Vier brieven van Betje Wolff en Aagje Deken aan Jan Bekker Teerlink
roelof van gelder (1948) is historicus en redacteur van nrc Handelsblad. Hij schreef diverse studies op het gebied van de Nederlandse cultuurgeschiedenis, onder andere over de voc.
De onzekerheid der tijden, het gemis van vrienden en verwanten, gezondheid en ziekte, dat zijn de vaste ingrediënten van de duizenden zeventiende- en achttiende-eeuwse Nederlandse brieven die liggen opgeslagen in The National Archives in Kew (West-Londen). Dat geldt ook voor de vier brieven van Betje Wolff en Aagje Deken, die ik daar aantrof. Ze maken deel uit van het omvangrijke archief van het High Court of Admiralty, het juridische apparaat van de Engelse admiraliteit. In dat archief worden de documenten bewaard die de Engelsen ooit hebben aangetroffen op door hen gekaapte schepen. Het betreft de papieren nalatenschap van tienduizenden schepen, waaronder naar mijn schatting zo’n vierduizend Nederlandse. Dat gebeurde tijdens de vele oorlogen die Nederland met de Engelsen hebben gevoerd.
In 2005 kon ik tijdens een halfjaar durend onderzoek in opdracht van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag vaststellen dat er zich ongeveer 38.000 Nederlandse brieven in dat archief bevinden. Het zijn brieven geschreven in Nederland naar Nederlanders overzee en vice versa. Geen brieven van ambtenaren, geleerden of regenten, maar van gewone mensen als kooplieden, boekhouders, soldaten, matrozen en hun vrienden en familieleden. Slechts een enkele maal zitten er brieven tussen van schrijvers uit de hogere regionen van de maatschappij, of van personen van wie de namen nog niet helemaal vergeten zijn. Dat is het geval met de vier brieven van Betje Wolff en Aagje Deken aan een neef van Betje, de eerste die zijn opgedoken na het verschijnen van P.J. Buijnsters’ Briefwisseling in 1987.1 Ik trof ze aan in de dossiers van het schip de Henriëtte dat de Engelsen in juni 1803 in het Kanaal hadden buitgemaakt. Aan boord bevond zich de bewuste neef: koopman Jan Bekker Teerlink.2
Apothekerszoon
Jan Bekker Teerlink, geboren in 1759 in Vlissingen, was de zoon van de apotheker Joris Teerlink en diens vrouw Christina Bekker. Op latere leeftijd voegde Jan de
naam van zijn moeder aan de zijne toe. Die moeder was de oudere zuster van Elisabeth Bekker, beter bekend als de schrijfster Betje Wolff. Betje was dus Jans 21 jaar oudere tante. Jan had drie zusters, van wie de jongste, Johanna Laurina ‘Jansje’, een belangrijke rol in het leven van Betje Wolff speelde. Ook de verhouding van Jan Bekker Teerlink met zijn tante Betje was van jongs af aan innig. Op 19 februari 1771 schreef zij uit de Beemster aan de bevriende Amsterdamse advocaat Herman Noordkerk: ‘Ik weet niet wat het is moeder te zyn, dog de lieve, & zeer wel opgestelde brieven, van myne Zusters kindertjes, charmeeren my zo, dat ik het U moet mededeelen. Ze schryven, voor al de kleine Jan, eene schoone hand, & vry goed Fransch, alle verlangen ze hunne Tante te zien, NB om dat ik zo braaf met hun kan ravotten by Groot Vader; en ze zenden my eene heele trommel vol St. Nicolaas goed…’.3 Deze ‘kleine Jan’ is Jan Bekker Teerlink die dan elf jaar oud is.
Van Jan Bekker Teerlinks vroege jaren is weinig bekend. Hij was bevriend met Christiaan Adriaan Nissen, een avontuurlijke, wat overmoedige en schwärmerische Amsterdamse koopman, een boezemvriend van Betje Wolff en Aagje Deken. Deze Nissen schreef in 1783 uit Denemarken hoezeer hij op Jan Bekker Teerlink was gesteld: ‘Ik voel alles voor myn Jan Teerlink… Myn jan teerlink is in myn hart begraaven; zyne rondborstige, zyne edele denkingsaart treft my’.4 Aan deze Nissen vertrouwden Wolff en Deken in dat zelfde jaar hun spaargeld toe, maar in 1794 zou Nissen failliet gaan en raakten de vriendinnen vrijwel al hun geld kwijt. Toen zij in 1797 waren teruggekeerd uit hun Franse ballingsoord Trévoux, na een verblijf van bijna negen jaar, en hun ‘Haagse periode’ een aanvang nam, verkeerden ze dan ook in beroerde financiële omstandigheden. Betje zorgde voor een inkomen door vertalingen uit het Frans en het Duits.
Naar zee
Vermoedelijk heeft Jan Bekker Teerlink na zijn schooltijd een opleiding in de handel gekregen. In ieder geval werd hij in 1788 door de kamer Zeeland aangesteld als assistent in Kanton. Daar is hij tot 1795 gebleven. De Chinese jaren hebben hem geen windeieren gelegd. Uit de voc-archieven blijkt dat er namens hem grote bedragen werden overgemaakt naar zijn zwager Pieter Gideon Udemans, de echtgenoot van zijn zuster Sara Johanna.5
Nadat de Fransen in januari 1795 Nederland waren binnengevallen en zij een bondgenootschap hadden opgelegd aan de Bataafse Republiek raakte ons land in oorlog met de Engelsen. Een van de gevolgen daarvan was dat de scheepvaart op Oost-Indië onmogelijk werd. Toch waren er nog schepen uit Batavia vertrokken, maar door de onveilige situatie konden die geen Nederlandse haven bereiken. Zo lagen er in het najaar van 1795 drie retourschepen van de voc in Portugal en zeven in Noorwegen. In het volgende jaar trad de directie van de voc, de Heren Zeventien, af om plaats te maken voor de leden van het Comité tot de Zaken van de Oost-Indische Handel en Bezittingen, ook wel het Oost-Indisch Comité genoemd. Dat benoemde een
commissie om de zaken rond de in Noorwegen gestrande schepen te regelen. Via ingewikkelde transactie wist deze commissie de lading op neutrale schepen naar Nederland over te brengen. Om de zaken af te handelen en het personeel af te danken benoemde de commissie Jan Bekker Teerlink die daartoe naar Noorwegen afreisde.
Uit deze tijd dateert een brief die een andere tante van Jan, Tannetje Nieuwenhuijsen, naar hem stuurde op 15 oktober 1797. Tannetje was getrouwd met Laurens Bekker, een broer van Betje Wolff. Die brief is niet ongeestig. Hoofdschuddend schreef deze schatrijke tante dat Jan toch wel merkwaardige avonturen beleefde. Nu weer in Noorwegen! Hij moest toch vooral oppassen voor de ijsberen, al kon hij natuurlijk hard lopen met zijn lange benen. Ze vermoedt dat hij moddervet zal zijn door het vele eten. Kennelijk heeft Jan haar geschreven over zijn Noorse menu dat bestond uit roggebrood, otter- en bokkenvlees, vissoep, bier en wijn. Als het winter wordt moest hij maar een bontpels aandoen. Zijn zusje Jansje is in verwachting. Tante Tannetje is nieuwsgierig naar zijn verhalen. Zelf is ze niet zo ‘bestig’ in haar hoofd, maar, schrijft ze, ‘ander ben ik reedelyk’. Vervolgens bericht ze over Betje Wolff, die dan net een maand terug is uit Frankrijk: ‘juffrouw bettje is nu weer reedelyk heeft ook zoo een pyn in haar hooft gehad’. Jan heeft de brief in Trondheim ontvangen en beantwoordde hem op 26 november.6 In die maand rondde hij zijn missie af.7
Jan Bekker Teerlink was na zijn terugkeer uit China en daarna uit Noorwegen in goeden doen geraakt; bovendien had hij een uitstekende naam als koopman opgebouwd. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij nogmaals werd gevraagd om
naar China te reizen. Het verzoek kwam van de firma De Coninck, opgericht door een Nederlander, maar gevestigd in Kopenhagen. Waarschijnlijk had Jan meer ijzers in het vuur. Uit de brief die Wolff en Deken hem op 28 februari 1798 schreven, blijkt dat hij hen op 3 januari uit Londen had geschreven. Mogelijk was hij ook daar gevraagd om te dienen op een schip naar China. Ondernemende types als Jan Bekker Teerlink konden overal worden ingezet. Hoe dan ook, hij nam het verzoek van de firma De Coninck aan. Het schip, genaamd de Caninholm, zou onder Deense vlag varen en Jan moest zich daartoe naar Altona reppen om een Deense burgerbrief te halen.
De Coninholm vertrok in het voorjaar en arriveerde in oktober 1798 in Kanton. Hier, op 2 oktober ‘in de Chinese Zee’ zoals hij op de brief schreef, kreeg hij de bovengenoemde brief van Wolff en Deken, een klein half jaar nadat de twee vriendinnen uit Frankrijk waren teruggekeerd. De brief is optimistisch van toon. Betje en Aagje leven ‘gezond & vergenoegt’ en hopen hem het volgende jaar weer terug te zien ‘met een gezond lichaam een blijden geest, ene goede beurs’.
[2-10-1798]
Aan den Burger
Jan Bekker Teerlink. opperkoopman
op het Deensch schip Canikholm.
Capitein Alcork –
adres bij den Burger J:E. Elkman
op de Botersloot
te Rotterdam
Waarde Neef.
Uwen van 3 jan gedagtekende Londen ontfingen wij tot ons genoegen, & thans voldoe ik aan uw verzoek.
Dat wij beiden een oprecht deel nemen in uwe belangen is waar, & dat wy u na onze wenschen zullen verzellen is onbetwistlyk. maar u in deezen veel te schryven is onmogelijk. de stoffe ontbreekt ons, wand over publique gebeurtenissen te schryven is onnodig dewijl gy die of niet kunt ontfangen, of reeds zult weten.
Wat ons betreft wy leven gezond & vergenoegt & hoopen u (zo als gy schryft) in 99 weerom te zien, met een gezond lichaam een blyden geest, eene goede beurs, & bekroond met den lof die uwe eerlykheid & vlyt zich (naar gewoonte) zal weten te verdienen.
Ik hoop dat als gy weder komt, gy ons veel wilt vertellen van het oudste Ryk des Waerelds, waar omtrend ons zulke strydige berichten voorkomen.
Adieu myn lieve Jan! Vrees God, doe wel & zie niet om. wy zyn uwe liefhebbende Tantes
’s Haag 28 feb. 1798
Wolff & Deken
Op 3 januari 1799 schrijft Jan terug, maar deze brief is niet bewaard gebleven. De Caninholm begon al op 15 januari 1799 aan de terugreis. Ongelukkigerwijs werd het schip gekaapt door Fransen en opgebracht naar Bordeaux. Op 19 juni schreef Jan van daar zijn tante Betje over deze droeve gebeurtenis. Zij schreef hem op 1 juli terug en betuigde haar medelijden met zijn lot. Zij spreekt ook haar verontwaardiging uit over de kaping, ‘zulk een schreeuwende onrechtvaardigheid’, en raadt hem aan verstandig te handelen en verder alles over te laten aan de Voorzienigheid.
[1-7-1799]
au citoyen
Jean Bekker Teerling
Chez les Messieurs van Hemert
& frères d’Egmond & Co
au
Bordeaux
Waarde Neef. Met oprechte deelneming ontfing ik het treurig bericht in uwen van 19 juni uit Bordeaux. Ik heb hier verscheide lieden gesproken die niet konnen gelooven dat de groote Natie zulk eene schreeuwende onrechtvaardigheid zoude kunnen begaan. indien de suspitiën valsch zijn & gy als een waar Bataaf onze doodvyanden niet in het geringste gedient hebt, waar voor ik, dunkt mij wel durf instaan, wyl ik u houde voor een vaderlander & eerlijk man. Heb des moed! & hou de eer onzer natie staande door manlyk te handelen. Handhaaf met verstand uw Recht, & dat van den Deen in wiens dienst gij zeid. Gy moet, myn lieve Jan, den moed niet opgeven. Gy moet alles, alles doen wat de Rede, & uw verstandig belang van u eischen, en het overige dien voorzienigheid overlaaten die alles met de grootsten wysheid, & zo wij er een goed gebruik van maaken, tot ons waaraghtig heil bestuurt.
Van Crimpen en Jansje zijn hier; (zijn vader is gestorven) zo dra hij thuis is zal hij uwe beantw. die hij vermoed dat aan zijn huis legt: zij & aagtje groeten u hartelyk wij verlangen sterk om u te sien & mondelyk te spreeken. Vrienden heb ik niet aangezeyt. Vaarwel, mijn goede beste Jan ik omhels u met mijn geheel hart & blijve uwe Liefhebbende Tante E W: geb Bekker
1 juli ’s Hage 1799
Kort daarop volgde nog een wat zakelijker briefje van 7 juli waarin de komst van neef Colombijn naar Bordeaux wordt aangekondigd.
[7-7-1799]
au Bordeaux
sous C
Waarde Neef
Gy zult zeker mynen bf in antw. op den uwen recht ontf. hebben? Neef Colombyn heeft occasie om u ter plaats daar gy zyt een kennis misgezien metertijd een maand aan te wyzen. de zoon van den wijnkooper Zwartsman, reeds ettelyke maanden te B. geetabliseerd. hy zal u dit bfje bezorgen, & het zal voord uw zaak zijn nader met hem be-
kend te werden. Met de grootste deelneming in uw lot & verlangen om u gezond & gezegend te omhelzen, blyven wy uwe Tantes Wolff & Deken
’s Hage 7 July 1799
In Bordeaux was van oudsher een Nederlandse kolonie van wijnhandelaren gevestigd. Mogelijk heeft Bekker Teerlink daar direct contacten opgedaan, het briefadres luidt in ieder geval ‘Chez Mess van Hemert Frères d’Egmond & Comp.’ Ook met Fransen raakte hij bevriend, zoals hierna zal blijken. In Bordeaux vocht Jan de kaping aan, maar hoe lang hij in Bordeaux is gebleven is onduidelijk. In ieder geval ontving hij op 22 februari 1800 opnieuw een brief van Wolff en Deken, gedateerd 13 februari. Deze vierde en laatste in Kew teruggevonden brief is aanmerkelijk somberder van toon. Betje Wolff is dan al zwaar ziek, Aagje Deken verzorgt de correspondentie.
[13-2-1800]
au Citoijen
Jean Bekker Teerlink;
Chartres No 27.
Au Bourdeau
Geachte Neef en Vriend!
Indien gy u verbeelde dat ondeelneemenheid in uw persoon en ongelukkig lot, de reeden was, dat wy nog niet aan u geschreeven hadden, zoud gij u zeer bedriegen en onnoodig kwellen.
Men had ons hier verzeekerd dat gy te Coppenhagen ward, nu onlangs een bezoek van onzen waarden vriend van Crippen ontvangende, de eenige van Tante Wolfs Famelje, die zich onzen ongelukkige situatie aantrekt en in vóór en tegenspoed altoos aangetrokken heeft, hoorden wij van Hem, dat Gy u nog in Vrankryk ophield, zonder ons over de meretes uwer zaak in te laaten, t geen voor ons, die er geen verstand van hebben, domheid zoude zijn, beklagen wij u uit de grond van onze ziel, te meer, daar gij omreeds op uwe beste leeftyd gevorderd, en door moejelyke Reizen, en verdrietelyke teleurstellingen misschien moed verzakt ziet, troost u met ons met uwe Tante, die nu, in haar zestigste jaar, het Brood nog moet zoeken, met het schmalvoedend vertaalen, voor u zijn er toch nog betere dagen te hoopen. Gy zijd nog inde kracht uws Leevens, en hebt talenten en bekwaamheden, dien nuttig voor uw Vaderland en Voordelig voor u zelven kunnen doen handelen.
Wij, lieve Jan! worden oude Luidjes en sukkelen aan die kwaalen welker, zo wel de natuurelyke gevolgen der jaaren als van veel hoofd breekend en zittend werk, en minder verscheurende Rampen zijn. wanneer uwe tante des Morgens drie uuren geschreeven heeft is zij, dikwyls, zo uitgeput, dat haar stem geheel weg is, en zij, van vermoeidheid, niet eeten kan. Ook lijd zij van tijd tot tijd veel aan heevige krampijnen in de borst en ik heb het heel lastig, door remethieke en jichtpijnen.
Wij hoopen dat gy genoeg een man zyd om uw lot met grootmoedigheid te draagen zonder door nuttelooze kwellingen uwe gezondheid en blijmoedigheid te verliezen. Als ook dat gy de gevarelijken Leeftijd der zorgelooze jongelingschap te booven, soms met ernst aan uwen plichten denken, die ons dikwijls door den weg der tegenspoeden tot nadenken wil brengen en opleiden tot deugd en geluk, daar ik geen vreemde taalen genoeg verstaa, om dezelven in het Nederduitsch over te brengen, en dit dus voor rekening van mijne vriendin koomd, neem ik haare zo wel al mijne corespondentien waar, acht dus deezen Brief ook als door uwe Tante geschreeven, die er echter nog eenige reegels bij zal voegen. Haast hoopen wij u hier te zien en mondelijk te betuigen dat wij zijn uwe allerwelmeenenste vriendinnen
Naschrift van Betje Wollf:
Lieve Jan, ik onderteken alles wat mijne vriendin geschreven heeft ik voeg u alleen by, dat vermoeitheid & groote verzwakking my beletten anders dan van myne Drukkers te schimpen, wyl wy moeten zien eere aan onze zaken te blijven doen. Met verlangen & liefde zien wij u tegemoed, een bf van u zal ons zeer aangenaam zyn, wy beiden blyven uwe liefhebbende Tantes Wolff & Deken.
’s Hage 13 febr. 1800.
Op 2 maart beantwoordt Jan Bekker Teerlink dit schrijven.
In oktober 1800 werd de Caninholm tot goede prijs verklaard, maar hoe droevig het lot van schip en lading ook was, Jan Bekker Teerlink schijnt er niet onder gebukt te zijn gegaan. Het was uiteindelijk ook niet zijn bezit dat in handen van de Fransen was gevallen. Uit de kasboekjes die van hem bewaard zijn gebleven blijkt dat hij in Bordeaux op ruime voet leefde. Hij heeft een knecht, Jan Kuiper, hij heeft er een paard en een vriendin, Juliana, aan wie hij oorbellen en een medaillon voor zijn portret schenkt. Tijdens zijn terugreis aan het eind van het jaar 1800 vermaakt hij zich nog geruime tijd in Parijs. Dan reist hij via Antwerpen naar Vlissingen en vandaar naar Amsterdam. Ook daar leeft hij op grote voet, bezoekt regelmatig de kapper en koopt cadeautjes voor vrienden en vriendinnen.
‘Rondsom eerlyk’
Begin 1801 wacht Jan Bekker Teerlink een nieuwe taak. Hij wordt benaderd door de firma Nairac, Liotard & Crommelin. Deze in Hamburg gevestigde firma sloot een contract met de Aziatische Raad, die voor 125.000 gulden participeerde. Het schip, de Henriëtte, zou onder Pruisische vlag vertrekken uit Emden. Met het oog op deze reis liet Jan op 18 januari 1801 te Amsterdam zijn testament opmaken. Hieruit blijkt dat hij Vlissingen en zijn naaste verwanten niet vergeten was. Aan de gereformeerde armen van zijn geboortestad liet hij duizend gulden na. Zijn oom Adrianus Teerlink ontving tweeduizend gulden. Tot enige en algemene erfgenamen benoemt hij enerzijds zijn al eerder genoemde zuster Jansje (gehuwd met Adrianus van Crimpen, predikant te Ossendrecht) en anderzijds zijn tante Elisabeth Oursel, de weduwe van zijn vaders broer Cornelis Teerlink. Tot zijn executeurs testamentair behoort Hendrik Vollenhoven, een Amsterdamse koopman, een vriend van Betje Wolff en Aagje Deken. Opvallend genoeg bedenkt Bekker Teerlink niet zijn tante Betje, van wier armlastige omstandigheden hij op de hoogte moet zijn geweest.
De benoeming van Jan tot supercarga zoemde al snel rond in de kring van vrienden en familie, want op 23 januari 1801 schreef Betje Wolff aan Hendrik Vollenhoven: ‘Nog een woord. Is myn beste Jan Bekker al weg? Hy hadt ons beloofd te schryven, of is hy ziek? ik houde zo veel van hem, hy is rondsom eerlyk’8 En eind januari 1801 schrijven Aagje en Betje aan Hendrik van Vollenhoven: ‘Hou je ook niet veel van Jan Teerling? O hy is zo opperbest! Ik balkte als een kalf toen hij wegging.’9
Op dat moment is Jan in Hamburg. In februari verblijft hij enige tijd te Amsterdam waar hij inkopen doer voor zijn reis naar China en waaruit blijkt welke liefhebberijen hij er zoal op nahield zoals het snuiven, pruimen en roken van tabak en het consumeren van bonbons. Ook kocht hij vioolsnaren en twaalf sets speelkaarten. Regelmatig ging hij biljarten, maakte hij een speelreisje en speelde hij kolf. In het voorjaar spoedt de onvermoeibare Bekker Teerlink zich nog eens terug
naar Bordeaux, waar hij intense contacten gelegd moet hebben, die niet zonder gevolgen zouden blijven.
Op 30 juni 1801 vertrok de Henriëtte uit Emden. Het was allesbehalve een succesvolle reis. Om te beginnen kreeg Bakker Teerlink ruzie met de scheepsofficieren met wie hij op het achterdek in geprivilegieerde omstandigheden was ondergebracht. En er gebeurde nog iets opmerkelijks. Op 12 augustus, dus midden op de Atlantische Oceaan, wijzigde Jan Bekker Teerlink zijn testament. Zijn zuster en zijn tante blijven de erfgenamen, maar hij stelt enkele opvallende legaten vast. De meest intrigerende daarvan is die aan Marie Anne Renaudeau, echtgenote van Pierre Millerand in de commune Medard d’Elizard in het arrondissement Bordeaux. Zij zal alleen erven wanneer ze tijdens Jans verblijf in het buitenland ‘deugdzaam buiten concubinage en alleen met haar man’ zal hebben geleefd. Zij zal vijfduizend frank erven wanneer zij in februari 1802 zal bevallen van een kind. Mocht dat kind in leven blijven dan ontvangt het op zijn vijfde jaar dertigduizend frank. De rente zal tot zijn of haar onderwijs en opvoeding dienen. Het kind mag pas op zijn vijftiende jaar over de hoofdsom beschikken. Ook in dit testament komt tante Betje niet voor.
Waarschijnlijk had Jan vlak voor zijn vertrek brieven uit Bordeaux over de zwangerschap van Marie Anne gekregen. Het heeft er alle schijn van dat het zijn kind was. Zover was het nog lang niet toen de Henriëtte via Batavia in augustus 1802 in Kanton arriveerde. Zakelijk waren de inkopen geen succes. In december 1802 vertrok de Henriëtte weer.10 Op de terugreis deed het schip Kaapstad aan waar Jan twee weken kon passagieren en waar hij zijn slaaf Damon van Commerin voor driehonderd gulden verkocht. De ultieme pech ondervond de Henriëtte op het laatste deel van de terugreis: het werd in juni 1803 door een Engels schip gekaapt. Schip en lading werden het volgende jaar in Londen verkocht. Zo bleef er van de toch al weinig gelukkige tocht naar Kanton niets over, behalve de vele vracht- en scheepspapieren van de Henriëtte en – uiteindelijk gelukkig – de persoonlijke documenten van Jan Bekker Teerlink, waaronder de brieven van Wolff en Deken.
Wijnboer
Hoe het afliep met beide vriendinnen is bekend. Hoe ziek Betje Wolff was en hoe kommervol hun bestaan blijkt uit die laatste brief. Betje overleed op 4 november 1804 in aanwezigheid van Jansje. Negen dagen later stierf Aagje Deken.
Of Jan Bekker Teerlink bij de begrafenis van zijn tante aanwezig is geweest staat niet vast. Vermoedelijk was deze ondernemende kosmopoliet alweer begonnen aan een nieuw avontuur. De gegevens over hem worden schaars; enkele documenten bevinden zich in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.11 In ieder geval is zeker dat hij zich in Margaux bij Bordeaux heeft gevestigd. Als wijnhandelaar, maar waarschijnlijk ook als wijnproducent. Uit zijn dorp komt de Château Margaux en een medoc met de naam Marquis d’Alesmes Becker.
Bekker Teerlink wordt genoemd in het testament van zijn tante Tannetje van 12 juni 1821.12 Tannetje zou op 9 november 1828 overlijden, schatrijk en 103 jaar oud. In hetzelfde dossier bevinden zich nog aantekeningen en brieven betreffende de afhandeling van Tannetjes nalatenschap. Zo is daar een brief van Jan Bekker Teerlink van 20 januari 1830, geschreven aan de dochter van Jansje en haar man. Hij schrijft daarin over de strenge winter in Frankrijk. Het voedsel is eentonig. Aardappelen, bonen, erwten staan dagelijks op het menu. Maar de dan 69-jarige Jan Bekker Teerlink heeft niets van zijn oude gemoedelijkheid verloren. Uit die brief blijkt dat hij getrouwd is met een zekere Fanny. In het dossier waarin deze brief zich bevindt liggen aantekeningen die erop wijzen dat deze vrouw Amédée Roland heet. Er heeft in die jaren in Parijs een toneelspeelster met die naam bestaan.
Jan Bekker Teerlink overleed op 4 december 1832 op zijn landgoed te Margaux.13 Hij moet een energieke, opgewekte man zijn geweest, ondernemend, intelligent en zeer sociaal. De opmerkingen van zijn tante Betje en van zijn vriend Nissen, en ook de talloze aan hem gerichte brieven die in The National Archives bewaard zijn gebleven, wijzen op een sympathiek mens. Uit zijn kasboekjes blijkt ook nog een ruimhartige, opgewekte levensstijl. Waar hij ook was, in Vlissingen, Amsterdam, Kopenhagen, Hamburg, Londen, Kanton of Bordeaux, hij lijkt zich
overal op zijn gemak te hebben gevoeld. Hij hield van muziek en toneel en hield er een onbekrompen levensstijl op na. In zijn papieren bevinden zich handgeschreven liederen en gedichten, deels zelf geschreven, deels toegezonden door vriendinnen met de mededeling dat ze hem vreselijk zouden missen. We kunnen ons deze ondernemende Zeeuw dan ook voorstellen op het achterdek van de Henriëtte in de haven van Kanton terwijl hij, zichzelf begeleidend op zijn viool, een lied zingt. Bijvoorbeeld Coeurs sensibles coeurs fidèles.
Wat zich daar in Bordeaux heeft afgepeeld tussen Jan Bekker Teerlink en Juliana in 1800 en later met Amédée Roland alias Fanny, en of het kind van Marie Anne Renaudeau is opgegroeid met het geld van die genereuze Nederlandse vriend van zijn moeder moet iemand nog eens uitzoeken.
Literatuur
P.J. Buijnsters, Wolff & Deken. Een biografie (Leiden 1984). |
P.J. Buijnsters, Briefwisseling van Betje Wolff en Aagje Deken, twee delen (Utrecht 1987). |
Roelof van Gelder, Sailing Letters. Verslag van een inventariserend onderzoek naar Nederlandse brieven in het archief van het High Court of Admiralty in The National Archives in Kew, Groot-Brittannië (Den Haag 2006). Zie ook http://www.kb.nl/nieuws/2007/sailingletters.html. |
E.S. van Eyck van Heslinga, Van compagnie naar koopvaardij. De scheepvaartverbinding van de Bataafse Republiek met de kolonën in Azië 1795-1806 (Amsterdam 1988). |
H.A. Höweler, Archivalia betreffende Aagje Deken, Betje Wolff en personen uit haar kring (Amsterdam 1949). |
Over dit hoofdstuk/artikel
over Betje Wolff
over Aagje Deken
over Jan Bekker Teerlink
brief aan Jan Bekker Teerlink
brief van Betje Wolff
brief van Aagje Deken
brief aan Jan Bekker Teerlink
brief van Betje Wolff
brief aan Jan Bekker Teerlink
brief van Betje Wolff
brief van Aagje Deken
brief aan Jan Bekker Teerlink
brief van Betje Wolff
brief van Aagje Deken
- 1
- High Court of Admiralty, Londen (hca) 32/1407 (doos 1).
- 2
- Ik dank prof. dr. P.J. Buijnsters en dr. C.L. Verkerk voor de verheldering van enkele passages in de brieven.
- 3
- Buijnsters Briefwisseling, deel 1, p. 145-146.
- 4
- Höweler, p. 48.
- 5
- In 1796 bedroeg het op zijn rekening uitbetaalde bedrag f 11.568-15-14. Verenigde Oost-Indische Compagnie 13272 en Van Eijck, p. 88 en 198.
- 6
- hca 32/1407 (1), no 1205. Jan Bekker Teerlink noteerde altijd op de brieven die hij ontving de datum waarop zijn correspondenten hem geschreven hadden en waar vandaan, en voorts de datum van ontvangst en de dag waarop hij had teruggeschreven.
- 7
- Van Eyck, p. 62.
- 8
- Briefwisseling 11, p. 648. Rondsom betekent hier: in alle opzichten.
- 9
- Briefwisseling 11, p. 653. Balkte betekent hier: huilde.
- 10
- Zie Van Eyck, p. 154-155.
- 11
- Universiteitsbibliotheek Amsterdam, Collectie Pijnappel xxx A 47.
- 12
- idem, Collectie Pijnappel xxx A47, 611b.
- 13
- Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag, Collectie Familieadvertenties.