Patrick M.A. Buch
De meest geleerde Nederlander
patrick m.a. buch (1956) is een jongere broer van Boudewijn Büch (1948-2002) en werkzaam als communicatie-adviseur te Leiden.
In de zomer van 1976 help ik mijn broer Boudewijn om op de zolder van zijn huis in de Bakker Korffstraat 12a te Leiden twee slaapkamers en een douchecel te bouwen, zodat zijn toenmalige vriendin Bernadette Gallis en haar dochter Engele bij hem kunnen intrekken. De eerste twee weken doen we het werk samen, maar gaandeweg verzint Boudewijn uitvluchten. Dan moet hij naar de uitgever, dan weer fietsen met Engele in het Heempark en ten slotte moet hij elke dag naar de psychiater. Als ik ’s morgens op mijn fiets in Leiden aankom, staat hij al klaar om te vertrekken. Terwijl hij de trap afloopt roept hij steevast: ‘Dag mijn lieve jongen en als je even geen zin hebt, je weet het, in de grijze koffer op zolder zitten sexboekjes die jij als enige mag inkijken’.
Daar, in het huis van mijn broer, maak ik die zomer, om precies te zijn op maandag 17 juni, min of meer bij toeval kennis met Harry G.M. Prick. Het is niet meer dan een korte ontmoeting.
De tweede ontmoeting vindt ruim drie jaar later plaats en dit keer heeft mijn broer het initiatief genomen. Ik heb Boudewijn gevraagd of hij mij wil helpen bij mijn scriptie Nederlands, waarvoor ik Antoon Coolen als onderwerp heb gekozen. Al snel blijkt dat hij vrijwel niets over Coolen weet. ‘Ik zal je bij de meest geleerde Nederlander introduceren, die je alles over Coolen zal vertellen,’ is zijn reactie. Later kom ik erachter dat ook Prick weinig over Coolen kan vertellen. Hij vindt hem volstrekt oninteressant.
Die woensdagmiddag 17 oktober 1979 in het Letterkundig Museum is Boudewijn voortdurend aan het woord. Er wordt met geen woord gerept over de ware aanleiding van onze ontmoeting. Op zeker moment zegt hij: ‘Zo mijn jongen dat was het dan, ik breng je even een stukje op weg naar het station en dan kom ik zo terug, “Har”, en gaan we samen naar Delft’, de woonplaats van Prick. Even later loop ik met hem over het Lange Voorhout. Hij voert een act op, doet steeds Harry’s stem na. Schuin tegenover de Amerikaanse ambassade zegt hij: ‘Nu weet je de weg wel; ik ga snel terug naar Har’.
Ondanks het feit dat Antoon Coolen niet ter sprake kwam, was de ontmoeting met Prick dermate hartelijk dat ik de vrijheid neem om buiten mijn broer om een vervolgafspraak te maken. In de laatste maanden van 1979 volgen nog drie maandagmiddagafspraken. Later besef ik dat Prick mijn bezoeken benutte om mij uit te horen over dingen die Boudewijn hem heeft verteld, maar waar hij zo z’n twijfels over heeft.1
In die tijd vraagt Boudewijn mij of ik een zuiltje wil maken in Empirestijl waarop hij de buste van Goethe kan zetten. In december 1979 is het zuiltje klaar en komt hij het ophalen in Wassenaar.2 Hij vertelt Harry uitgebreid over de nieuwe aanwinst, en hij is er zo nieuwsgierig naar geworden dat ik Harry toezeg er ook een voor hem te zullen maken. Dat tweede zuiltje, dat ik op donderdagmiddag 3 april 1980 aflever op het Letterkundig Museum, zal voor Boudewijn aanleiding zijn de vriendschap met Harry te verbreken.
Op 10 april 1980 doe ik Harry schriftelijk verslag van mijn bezoek aan Boudewijns nieuwe woning op de Keizersgracht no. 642-644 in Amsterdam: ‘Natuurlijk heb ik nog even het zuiltje aangeroerd en Boud zei “zo gaat het nou altijd met Harry. Wat ik heb, moet Harry óók hebben.”’ Ik informeer in dezelfde brief naar het zuiltje dat ik voor hém heb gemaakt: ‘Wat ik mij wanhopig afvroeg: ben je met het zuiltje heelhuids thuisgekomen? Later dacht ik, dat ik misschien toch beter mee naar Delft had kunnen gaan’. Daags daarna antwoordt Harry:
Beste Patrick,
Hartelijk dank voor jouw brief waarin ik overigens ten zeerste miste de vastlegging van jouw indrukken bij de eerste aanschouwing van Boudewijns nieuwe behuizing. Wat het zuiltje betreft: in mei zal ik jou een middag Delft-zuidwaarts noden, zodat je je dan met eigen ogen kunt overtuigen deszelfs schoonheid en van deszelfs volkomen ongeschondenheid. Het vervoer heeft geen enkel probleem opgeleverd. Bovendien kwam tussen station en mijn woning, Lily mij halverwege tegemoet, deels om mij behulpzaam te zijn deels om een in de loop van de dag aangewonnen regenjas te showen.
[jouw hartsbroeder was op 27 maart j.l. voor het laatst in Delft. Ik neem aan dat hij zich op korte termijn voor een bezoek zal melden.]
Wat Harry en ik op dat moment niet kunnen vermoeden is dat Boudewijn Prick nooit meer zal bezoeken. Zijn laatste bezoek dateert van 27 maart 1980. Op 16 april 1980 laat Boudewijn hem telefonisch weten: ‘Zolang het zuiltje bij jullie staat, zal ik jullie huis boycotten.’
Tijdens onze ontmoetingen ondervraagt Prick mij steeds vaker over onze familie. Zo veronderstelt hij dat het toch wel een lekker gevoel moet zijn voor mij om nooit te hoeven werken, na het ontvangen van enige miljoenen uit de nalatenschap van
mijn in 1975 overleden vader. Het kost mij grote moeite Prick te overtuigen dat geen van de kinderen miljoenen heeft geërfd, maar ieder slechts fl. 763,48. Ook het vermeende hoogleraarschap van mijn oudste broer, de heldendaden van mijn vader bij de raf, om maar niet te spreken van de marsliederen die wij als kinderen onder leiding van mijn vader’s morgens zouden hebben gezongen, moet ik ontkennen.
Na enige maanden begint mijn appreciatie voor Boudewijns gefabuleerde verhalen plaats te maken voor behoorlijk wat irritatie. Ook het dreigen met zelfmoord speelt daarin een rol. Op 30 mei 1980 schrijf ik Harry een brief waarin ik inga op diens voortdurende vrees dat Boudewijn een eind aan zijn leven zal maken. Met enige regelmaat dreigt hij Harry hiermee bij het afscheid op station Delft-Zuid.
Met de brief van 24 juni 1980 neemt de vriendschap een bijzondere wending. Vanaf dat moment wordt zijn aanhef ‘Beste Pat’ gewijzigd in ‘Lieve Pat’. Op 3 augustus ben ik bij hem te gast in Delft. Bij die gelegenheid schenkt hij mij het zilveren vulpotlood van Lodewijk van Deyssel en het zakhorloge dat hijzelf ter gelegenheid van zijn Eerste Heilige Communie cadeau heeft gekregen.3
Vijf dagen later treffen Harry en ik elkaar op het Letterkundig Museum. Het gesprek komt op zeker moment weer op Boudewijn en ik besluit op te stappen. Diezelfde avond nog schrijf ik Harry:
Ik hoop werkelijk niet dat je maar een moment denkt dat ik kwaad was toen ik zo plots zei dat ik wegging. Het enige dat ik getracht heb aan jou duidelijk te
maken is dat de kwestie B. gewoon voor eens en voor altijd afgelopen moet zijn…. Wat mij echter, en dit zal je begrijpen, dwars zit is dat wij al sinds lange tijd over niets anders meer dan B. kunnen praten.
Mijn brieven aan Harry worden in de tweede helft van 1980 beheerst door mijn niet beantwoorde liefde voor een jongen van mijn oude school. Om het verdriet te kunnen verwerken besluit ik om intrek te nemen in de Abdij van Oosterhout. Daar schrijf ik Harry op 11 februari 1981:
De kamer die ik hier heb heeft vrijwel alles weg van een sombere, sobere logeerkamer in een oud dorpshotel. ’s Morgens om 7 uur word ik gewekt en is er om 7.30 de ochtenddienst in de kapel. Dit heeft de eerste keer zo’n enorme indruk op mij gemaakt, dat ik vrijwel alle diensten bijwoon. Voorts kan ik je mededelen dat ik hoop vanmiddag kennis te maken met een monnik die een ver familielid is van Lodewijk van Deyssel.
Het gespreksonderwerp Boudewijn is uitgegroeid tot een breekpunt tussen Harry en mij. Op 28 maart komt het tot een uitbarsting en op 1 april laat ik hem weten het contact te willen verbreken. Mijn heftige emotionele reactie heeft ook andere oorzaken: het al genoemde rouwproces als gevolg van de onbeantwoorde liefde, maar ook de uitslag van een medisch onderzoek dat uitwijst dat ik acute reuma heb. Op 11 april schrijft Harry me niet in wrok om te kijken:
[…] laat dus de afstand die je zelf op 1 april hebt afgeroepen blijven zoals die sindsdien is. Dit impliceert mijnerzijds intussen niet dat ik voortaan voor jou ontoegankelijk zou zijn geworden.
Het contact daarna tussen Harry en mij is vriendelijk, maar minder intensief. Hij bezoekt mij enige malen in Delft. De briefwisseling verloopt nogal grillig. Harry blijft mij met een zekere regelmaat brieven sturen, die door mij door tijdgebrek en uit gemakzucht meestal telefonisch worden beantwoord. Harry’s pensionering in 1988 en zijn verhuizing naar Maastricht in 1990 zijn er de belangrijkste oorzaken van dat wij elkaar minder frequent zien. Van mijn kant ‘beperken’ de contacten zich tot soms lange telefoongesprekken, hetgeen niet betekent dat onze vriendschap, die zo’n zevenentwintig jaar heeft geduurd, minder intens was.
- 1
- Zie hiervoor Harry Prick, Een andere Boudewijn Büch. Terugblik op een vriendschap (Soesterberg 2005), p. 258.
- 2
- Her zuiltje werd op woensdag 22 september 2004 (lot 236) geveild bij Sotheby’s (opbrengst € 600).
- 3
- Vulpotlood en horloge zijn inmiddels toegevoegd aan de collectie van het Letterkundig Museum.