Ruzie over Perk en Kloos
Een aantal jaren waren Jaap Meijer en Harry Prick, die beiden veel van hun tijd vulden met het bestuderen van de literatuurgeschiedenis, met elkaar bevriend. Prick en zijn bruid keken verbaasd op van het feit dat Meijer in 1959 onuitgenodigd op hun bruiloft verscheen, pontificaal op het altaar plaatsnam om alles goed te kunnen zien en, nadat er een couvert bijgeplaatst was, aan tafel op hoge toon informeerde welk voedsel koosjer was.
In 1960 stuurde Meijer als trotse vader een door zijn 16-jarige zoon Ischa gemaakte vertaling van Horatius (Carmina 11, 14, 1) naar Prick en vroeg: ‘Wat denk je er van? Ik vind haar zonder meer: redelijk. Is dit iets voor Roeping?’
Eheu fugaces, Postume, Postume…
Prick publiceerde een afgewogen recensie van Meijers boek over W.A. Paap; er was zelfs even sprake van dat Meijer zelf een reactie op de negatieve recensies zou
schrijven, die dan onder Pricks naam gepubliceerd zou moeten worden. Maar botsingen konden niet uitblijven. Er kwam verwijdering, toen Prick zich afkeurend uitliet over Meijers plan om reisverslagen over Israël te publiceren zonder dat hij dit land bezocht had. En in 1973-1974 liep de relatie definitief spaak naar aanleiding van een polemiek tussen de twee in De Nieuwe Taalgids over Jacques Perk en Willem Kloos.
Heemstede, 20/4/1974
Beste Harry,
naar L[etterkundig]M[useum] zond ik het officieel bedankje; naar jouw persoonlijk adres nog dit: Het gaat in discussies als de onderhavige om de waarheid – en die is aan mijn zijde. Ik zal gelegenheid hebben het totale Perk-beeld (ook poëtisch) om te keren, tot en met de figuur van Mathilde. Perks centrale liefde gold een andere (in de letterkundige historie nog niet als zodanig te boek staande) vrouw. Mijn onderzoekingen analyseren zijn verhouding tot Kloos – en omgekeerd (vooral na Jac-
ques’ dood). Het materiaal is verzameld, mijn werkkracht ken je. De conceptie van het geheel ligt er al: Jacques Perk, de palimpsest van een idylle.
Eén ding stel ik echter nadrukkelijk: Als ik zeg dat Kloos zijn vrind heeft gechanteerd (en dat heeft hij) – als ik formuleer dat dezelfde Kloos manuscripten achterover heeft gedrukt (en dat heeft hij) – dan doet dat niets af aan mijn ongeremde bewondering voor een figuur als Kloos. Hij deed het uit liefde! Als je dat niet aanvoelt mis je het recht je met zulke facetten bezig te houden.
[w.g. onleesbaar]
Harry Prick schreef hem op 25 april terug. In die brief uitte Prick zijn ongenoegen en teleurstelling over het feit dat Meijer zich niets gelegen liet liggen aan Pricks uitvoerig geformuleerde kritiek, maar integendeel doorging met het doen van beweringen die hij weerlegd had: ‘Ik houd dan ook mijn hart vast voor je volgende publikatie over Jacques Perk. Je zult ongetwijfeld, zoals zo vaak reeds, wel enkele goede vondsten hebben gedaan. Maar ik voorzie nu al, op grond van een intussen al behoorlijk langdurige ervaring in dezen, dat je te zeer je intuïtie een woord zult laten meespreken telkens wanneer er geen documenten voorhanden zijn. En zo vrees ik ook jouw verre van benijdenswaardig gemak om uit documenten precies datgene te lezen wat in jouw betoog van pas komt, en daarentegen jouw ogen te sluiten voor die zinsneden, die jouw betoog zouden kunnen ontkrachten of op losse schroeven zetten. Ik vind het heel erg jammer dat je te vaak op deze manier te werk gaat en ik vind het onwijs bovendien dat je aldus je eigen ruiten ingooit.’ Meijer antwoordde:
Heemstede, 28 april 1974
Beste Harry,
Onvermoeid bezig met het ingooien van mijn eigen ruiten, vind ik gelegenheid je te danken voor je aanmatigend schrijven van 25 dezer. Kardinaal Alfrink aan de rebbe van Onstwedde. Ik bied je onverplicht verontschuldigingen aan voor het onvruchtbare speurwerk, waarmee niet ik, maar jij jezelf belastte.
Dat werk moet omvangrijk zijn geweest, gelijk de redacteur van de Taalgids zal hebben kunnen vaststellen. Zijn betrokkenheid bij dit alles zal trouwens achter de schermen misschien nog meer inzet van je hebben gevergd. Mijn vermoedens (en meer) in dezen vertrouw ik t.z.t. wel aan het papier toe. Gedocumenteerd en al, mèt de correspondentie. Ik kom dan terug op deze mij boeiende kwestie, op de rol van Sötemann en op de onbehoorlijke wijze waarop deze (zonder mij daarin te kennen) ten behoeve van jou (waarom eigenlijk?) de discussie heropende om deze na jouw laatste regel terstond weer te sluiten. Veel onfatsoenlijker zoiets dan het aan het licht brengen van evidente Kloos-vervalsingen in het domein van de heer Moll. En jij tegen mij alweer triomferen over zo’n hooggeleerde redactie, die het blijkbaar toch maar eens is met jouw geflodder. Zie je dan niet in, dat je het misdrijf als bewijs aanvoert.
Ik begrijp Sötemann en Borgers en jou drommels goed. En toch doe ik wat ik doe. En ik doe het met overtuiging. Want het bijzondere verkrijgt waardevolle, algemene dimensies. Zij raken problemen als vrijheid van uiting in wetenschap; preventieve censuur; Macchiavellistische methoden à la Sötemann; Haman-geest; letterkundige commissariaten, samengebundeld in handen van een paar machers, die het geestelijke leven verschralen en dubieuze standaarden handhaven.
Op het spoor daarvan acht ik deze vervalsingsaffaire exemplarisch voor een mentaliteit die ik niet accepteer. Ik heb mijn stuk met enthousiasme geschreven; het werd opgenomen in alle waardering. Omdat Sötemann toen nog (zie zijn vernietigende aankondiging) afwijzend stond (en terecht) tegenover jullie geknoei. En dan plotseling mij – uit opportunisme van wel droevige aard – als een baksteen laten vallen! Wat dacht je wat?
Nog even over je Kloos-up. Wel toevallig, dat je die brief van Mevrouw Smit Kleine moest vinden! Mocht je gelegenheid hebben aan de drie versies nog de doorslaggevende vierde/vijfde toe te voegen, doe je jezelf een pleizier. In een artikel van mijn hand zul je anders jouw uiteenzettingen ontmoeten in een pijnlijke kontekst. En dat wil ik je gaarne besparen.
Het lijkt me om meerdere redenen prudent mijn stuk niet naar de Taalgids te sturen. Zouden ze het niet weigeren? Misschien vragen ze – weer weifelend over opname – jou om advies. En onbedoeld zou jij gewaar worden waar je in de Juffrouw Idastraat mijn vondsten zou moeten vinden.
Matthëus 5:10 en 11 (Oude Vertaling).
Als altijd,
je Jaap Meijer
Copie verzonden aan Prof. Sötemann.
A.L. Sötemann was redacteur van De Nieuwe Taalgids; W. Moll was de Haagse gemeentearchivaris die de ‘Letterkundige Verzameling’ stichtte waar later het Letterkundig Museum in de Juffrouw Idastraat uit voortkwam; Gerrit Borgers was de hoofdconservator van het museum. De bijbeltekst waarnaar Meijer verwees luidt: ‘10. Zalig zijn zij die vervolgd worden om der gerechtigheid wil, want hunner is het koninkrijk der hemelen. 11. Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen en liegende alle kwaad tegen u spreken om mijnentwil.’ Harry Prick antwoordde op 1 mei een beetje vermoeid, dat hij niet op alle vermoedens kon ingaan die Meijer nu weer beslopen hadden. Wel wilde hij ten aanzien van de Kloos-ups nog één misverstand uit de weg ruimen. Het was niet Pricks bedoeling steeds een historisch-kritische presentatie van een brief te geven.
Prick was niet de enige die moeite had met Jaap Meijer. De Haarlemse literatuurvorser W. de Graaf – die zelf overigens eveneens zeer moeilijk in de omgang was – schreef aan Prick over Meijers in eigen beheer gepubliceerde Perk-studies:
Haarlem, 11 februari 1976
Zeer geachte heer Prick,
als persoonlijke omstandigheden, gevoegd bij het hels koude weer van de afgelopen dagen, geen spaak in het wiel hadden gestoken, zou mijn schriftelijke dank voor de overdrukken uit ‘De Nieuwe Taalgids’ 1973/1974 u allang onder ogen gekomen zijn.
Wat het onmiddellijk schrijven van deze brief verhinderd heeft? Vorige week vrijdag – bij een temperatuur van min 8 graden – liep onze hond weg. Tot diep in de nacht en vervolgens de gehele zaterdag en zondag ben ik aan het zoeken geweest. Deze speurtocht heeft me niet onze hond, maar wel een flinke griep opgeleverd – een ongemak overigens dat me minder aangrijpt dan het lot van onze corgi. Ik hoop van ganser harte dat zij ergens onderdak heeft gevonden en met veel warmte en genegenheid omringd wordt. Dit met zekerheid te weten zou me al erg gelukkig stemmen. Ik hóóp, maar ik vrees tegelijk.
Met de woorden ‘hoop’ en ‘vrees’ ben ik meteen bij het onderwerp van deze brief beland: de zeergeleerde Jaap Meijer en zijn Perk-studies, ‘waar’ – aldus Meijer – ‘zé van zullen opkijken!’ Wat hóóp ik voor deze door de literatuur bevlogen Don Quichotte, die niet een lans maar een viltstift gebruikt om zijn (hoofdzakelijk imaginaire) vijanden te bestrijden?
Ik hóóp dat uit deze dóór en dóór ijdele snoever ooit nog eens een redelijk denkend en normaal voelend mens tevoorschijn zal treden; een man, die minder behept is met rancunes, naijver, hoogmoed en eigendunk, en die minder geïmponeerd wordt door zichzelf en zijn (schijn-)vondsten. Die – kortom – wat harmonieuzer weet te reageren op het lot dat geen hoogleraar van hem maakte, maar een eenvoudige leraar geschiedenis-met-literaire-aspiraties, die hij trouwens maar zeer ten dele waar weet te maken. (Zie: Saul van Messel: alle gedichten.)
Ik hóóp dat het daar ooit nog eens van komt, maar ik vrees tegelijkertijd dat hij – door onpeilbaar duistere frustraties en verknipte gevoelens gedreven – steeds meer zal afglijden naar het peil waarop hij nauwelijks meer serieus te nemen valt. Zijn Perk-studies leveren voor de laatste veronderstelling een overvloed aan bouwstoffen op.
Dat u elke reactie op zijn aan Perk en Kloos gewijde schrijfsels als ‘volstrekt zinloos’ bestempelt, begrijp ik volkomen. Uw beide artikelen in ‘De Nieuwe Taalgids’ en het niet of nauwelijks ter zake dienende antwoord van Meijer op het eerste van de twee, bewijzen dat in afdoende mate. Maar is een gecontinueerde zwijgzaamheid met betrekking tot de nadien verschenen en nog te verschijnen delen Perk-studies op de lange duur en in wetenschappelijk opzicht wel haalbaar?
Wordt daardoor niet de schijn gewekt dat het allemaal volkomen juist en loepzuiver is wat Meijer met onbetwistbare vlijt en een zeer welige fantasie bij elkaar schrijft? Een vraag met vele vraagtekens erachter.
Ik ben mij er volledig van bewust dat er een zekere mate van tegenspraak schuilt in wat ik nú schrijf en wat ik op 27 januari tegen u zei. De vraag waar mijn koerswijziging aan te wijten is, lijkt mij niet van zin ontbloot.
De oplossing is eenvoudig: dezer dagen voltooide ik de lectuur van deel 3 van de Perk-studies.
Los van het feit dat er iets schizofreens schuilt in het willen splitsen van ‘persoon’ en ‘auteur’, (hoe onvolmaakt is toch de mens!) heeft de lectuur van Meijer’s derde breinbrouwsel me toch wel heel erg aan het denken gezet over zijn persóónlijke integriteit.
Dat Meijer in dit derde deel (méér nog dan in de voorgaande delen) bazelt en doordraaft is tot daar aan toe. Dat hij soms tegen het lasterlijke aanleunt is al aanmerkelijk minder te waarderen. Maar dat hij de nauwgezetheid en integriteit van andere onderzoekers verdacht maakt, is ronduit smerig. Dit klemt te meer omdat hij nergens met kracht van bewijzen aantoont wáár zij faalden.
Maar het is bovenal de sfeer van achterklap, insinuatie en nauwelijks verholen jalousie de métier die mijn mening omtrent de ‘persoon’ Meijer een koerswijziging van minstens 45 graden heeft doen ondergaan.
Ik meen er goed aan te doen u niet in het ongewisse te laten omtrent mijn gewijzigde inzichten.
Het mededogen dat ik met Jaap Meijer had en waarover ik met u sprak, heeft (vooral na deel 3 van de Perk-studies) een gevoelige knak gekregen.
Mijn pleidooi van 27 januari vóór Meijer spitste zich toe op het menselijke aspect; het wetenschappelijke is daardoor wat al te zeer in de verdrukking geraakt.
Nu Meijer zelf echter deze twee elementen op uiterst kwalijke wijze aan elkaar verbindt, (deel 3 van de Perk-studies liegt daar bepaald niet om) zie ik weinig redenen meer om zijn persoon tegen desnoods weinig zachtzinnige kritiek van anderen in bescherming te nemen.
Meijer moet tenslotte dan maar hebben waar hij zo overduidelijk om vraagt. En dat is véél: in het ongunstigste geval een nauwkeurig toegebrachte en wetenschappelijk geladen knock out, waar Meijer moeizaam of helemaal niet meer van overeind krabbelt. Dit inzicht heeft me de inspiratie geschonken om vóór hem te pleiten. Maar niemand pleit meer tégen hem dan hijzelf.
Toch jammer van een man met onmiskenbare begaafdheden.
Ik dank u nogmaals voor uw ‘met vriendelijke groet’ geschonken overdrukken.
Graag tot ziens.
Met vriendelijke groet,
W. de Graaf
Over dit hoofdstuk/artikel
over Jaap Meijer
over Harry G.M. Prick
over Jacques Perk
over Willem Kloos
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Jaap Meijer
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Jaap Meijer
brief aan Harry G.M. Prick
brief van W. de Graaf