Bomans en Van Deyssel
In Elseviers Weekblad van 22 oktober tot 26 november 1966 publiceerde Godfried Bomans in vier afleveringen zijn herinneringen aan Lodewijk van Deyssel. In een ingezonden stuk aan het weekblad bracht Prick enkele correcties aan op wat Bomans in de eerste twee afleveringen geschreven had. Onder andere wees hij erop dat Van Deyssel nooit naar Overveen gegaan zou zijn om een sigaar te kopen, zoals Bomans verondersteld had, aangezien hij dat steeds bij Guus Hollenberg op de Wagenweg deed. Daarbij citeerde Prick een ongepubliceerde notitie van Van Deyssel over het ‘hoofdzakelijk element in Bomans’ geestesleven: ‘het oer-komische, het tenslotte àlles belachelijk, te belachen, achtende, en dit tot uitdrukking brengend ook door zijn optreden als tooneelspeler in de levenswerkelijkheid.’
Bloemendaal, 9 november 1966.
Zeer geachte heer Prick,
Uw stuk kreeg ik eerst gisteren ter redactievergadering, die ik slechts incidenteel bijwoon, onder ogen. Voor Uw correctie ben ik U dankbaar. Op mijn vraag, waarom het niet geplaatst was, wees men mij op een passage, waarin U, met de bedoeling deze wereldkundig te maken, een ongunstige opinie van Thijm releveert ten aanzien van mijn persoon, hier nog zèlf aan toevoegend: ‘Wat de gevolgen kunnen zijn voor iemand, dien men letterlijk nooit au sérieux kan nemen, liet Thijm nu maar buiten overweging’. De redactie achtte deze werkwijze ongepast en ik moet die opinie delen. Ik voeg hieraan toe, dat ik dit van U ook niet verwacht had. Ik doel hier natuurlijk niet op Thijms uitspraak zèlf, die ik toevallig in mijn stuk van jongstleden zaterdag nogal uitvoerig belicht heb, zonder dat deze mij in die woorden bekend was. Het gaat me om Uw intentie en die kan ik niet goedkeuren.
Om elk misverstand te voorkomen: het is ook niet mijn bedoeling om de reductie van mijn persoon tot een loutere clown te bestrijden (de vier tot dusver verschenen stukken weerspreken die simplificatie voldoende), het gaat me om de geoorloofdheid van de methode, om uit de particuliere aantekeningen van de beschreven persoon zelf een opmerking te lichten, die, door U zelf nog verder aangevuld, de integriteit van het karakter en de betrouwbaarheid van Godfried Bomans’ mededelingen dubieus stelt. Omtrent dit laatste zij het mij vergund U te at-
tenderen op een verschil in opvatting tussen U en mij inzake de ‘waarheid’.
In mijn visie doet het er volstrekt niet toe, of Thijm nu die sigaar wilde kopen of niet, daar deze slechts genoemd wordt als tegenstelling tot het zich ‘westwaarts voortbewegen’ en het in zich juiste feit dat hij die kocht bij den heer Hollenberg, is in dit verband irrelevant. Nu vind ik Uw opvatting óók juist, maar verwacht eenzelfde tolerantie bij U voor die andere visie. Het is dit, wat ik in Uw correcties vaak mis. Staat U mij toe om Uw stuk nog een tijd te houden om dit te benutten bij de bundeling in boekvorm van de ongeveer acht stukken, die ik daarin onderbreng? Of prefereert U dat ik het overtyp en het U direkt retourneer? Tenslotte: ik hoop, dat deze brief ertoe moge bijdragen om in het ongunstige beeld, dat U zich van mij gevormd heeft en dat mij door verschillende van Uw uitlatingen bekend is, enige nuances aan te brengen, ik meen dat de door U toegepaste vereenvoudiging niet geheel recht doet aan de wat gecompliceerde verschijning, die zich noemt
met de meeste hoogachting,
Godfried Bomans.
Op 12 november schreef Prick aan Bomans dat het geenszins zijn bedoeling was geweest zijn integriteit aan te tasten, maar dat hij het nu eenmaal niet kon laten de feiten waarover hij beschikte te confronteren met wat er aan anekdotes over Van Deyssel verteld werd. Negatief had Prick zich ten opzichte van derden over Bomans slechts uitgelaten in zoverre deze in gebreke was gebleven een toegezegde bespreking te leveren van de door Prick bezorgde editie van Het leven van Frank Rozelaar en andere geschriften van Van Deyssel. Aan het eind van zijn brief stelde Prick voor om aan de bundeling van Bomans’ herinneringen aan Van Deyssel een bloemlezing uit de ongepubliceerde geschriften van Van Deyssel toe te voegen, bestaande uit fragmenten waarin hij de gebeurlijkheden van een dag beschreef, van het opstaan tot het slapengaan en dromen.
15 november 1966
Zeer geachte heer Prick,
Wanneer het iemand overkomt dat hij gelijk krijgt voelt de aldus begunstigde opeens een soort schaamte, die dacht ik hieruit voorkomt dat de edelmoedigheid, die aan de andere zijde hiervoor nodig is, tot een hogere orde van prestatie behoort dan die van zijn kant het gelijk krijgen heeft bewerkt. Intussen blijven er genoeg punten over waar U (terecht, naar mij blijkt) op Uw stuk staat om mij weer adem te geven. Ik ben enorm blij met Uw brief. Veel is mij nu duidelijk. Wat betreft het niet bespreken van de Gedenkschriften breng ik een mogelijkheid naar voren, waaraan U niet gedacht hebt. Het is de vreemde krankzinnigheid, die door dit boek waait. Mij althans heeft dit uit piëteit van een bespreking weerhouden en ik weet nog twee voorbeelden. Meen niet, dat het boek mij niet mateloos boeit: ik neem het steeds weer op. Het heeft mij voortdurend gehinderd, dat ik dit betrekkelijke hoge bedrag niet kon honoreren, maar nu U deze vorm van samenwerking voorstelt, ben ik daar op eens van af. Ik zal het nu hard nodig hebben en er aan moeten refereren, hetgeen de verkoop ten goede komt. Elsevier wil mijn beschouwingen graag bundelen en ik van mijn kant voel wel iets voor een grotere uitgave, waarin de Grand Old Man zelve aan het woord is. De moeilijkheid is: ben ik er nog naast die negentig getypte bladzijden? Zijn ze superieur, dan heb ik daar vrede mee.* Dit dient bekeken. Een tweede moeilijkheid is van financiële aard: ik moet tenslotte van mijn boeken leven. Ook dit moet besproken. Maar in principe zeg ik niet nee. Wat U in het vooruitzicht stelt is eenvoudig schitterend, d.w.z. het schittert van verwachting en het is de ‘proef op de som’ van wat ik geschreven heb. Wij moeten het boek echter speels houden, óók in onze annotatie: een zware tobbende wijn die door onze handen gaat mousseren. We moeten trouwens ‘verkopen’. Om alleen de kenners te bereiken, daar voel ik weinig voor. Ook op het punt van illustraties heb ik zeer vaste gedachten, waardoor het een enig boek kan worden: duur, maar een doos vol verrassingen. Bij deze opmerkingen moet ik het vandaag laten. Ik dank U wel zeer hartelijk voor Uw brief, die de eigenlijke reden is waarom ik onze samenwerking voor mogelijk houd.
Uw
Godfried Bomans.
Tot een bundeling van Bomans’ herinneringen aan Van Deyssel in een afzonderlijk boek is het niet gekomen.
Over dit hoofdstuk/artikel
over Godfried Bomans
over Lodewijk van Deyssel
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Godfried Bomans
brief aan Harry G.M. Prick
brief van Godfried Bomans
- *
- Met het tegendeel bedoel ik het vreemde geklets waarin Thijm soms kon vervallen (causerie over Haarlem! etc). En is het wisselend, bent U dan bereid tot selecteren? Belangrijke vraag.