Jaap Versteegh
‘Mejuffrouw’ Duyvis, wel te verstaan
De geheime liefde tussen Richard Roland Holst en Debora G. Duyvis
jaap versteegh (1954) is kunsthistoricus en werkzaam als kunsthandelaar bij Pygmalion Beeldende Kunst te Maarssen. Hij bereidt een monografie over Debora G. Duyvis voor (verschijning voorjaar 2014, gelijktijdig met een tentoonstelling over haar werk in het Stadsmuseum Woerden).
Debora Duyvis (1886-1974) gold halverwege de vorige eeuw als de beste vrouwelijke graveur van Nederland.1 Zij was een keurige dame, ongetrouwd, ietwat streng, afkomstig uit een welgestelde familie en van 1912 tot 1918 in de sfeer van de schilders van Tachtig opgeleid aan de Rijksacademie te Amsterdam. De eerste vier jaar maakte zij deel uit van de grafiekklas onder leiding van professor Johannes Aarts en de laatste twee jaar kreeg zij de beschikking over een loge. Hier werkte zij onder leiding van hoogleraar-directeur Antoon der Kinderen, met wie zij een dierbare vriendschapsband opbouwde.2 Geheel overeenkomstig diens opvattingen rond de veelzijdigheid van de ambachtskunst hield Debora zich niet alleen bezig met de burijngravure, maar tevens met andere druktechnieken als de asfaltlitho, de ets en de houtsnede. Zij paste deze verschillende technieken toe in haar vrije grafiek, evenals in de vormgeving van boekomslagen, het ontwerpen van ex libris en het illustreren van boeken. Bovendien schreef Debora in de jaren dertig enkele artikelen over beeldende kunst in Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift3 en was zij actief binnen het bestuur van de beroepsvereniging van grafische kunstenaars in Nederland. Het was dan ook niet verwonderlijk dat zij een halve eeuw geleden in een krantenartikel4 uitgebreid werd geëerd met haar vijfenzeventigste verjaardag; zij was tenslotte een bekende figuur in de Amsterdamse kunstenaarskringen. Maar deze bekendheid is al lang vervlogen.
Opleiding
Debora Geertruida Duyvis werd geboren op 17 februari 1886 in Amsterdam. De familie Duyvis was doopsgezind en afkomstig uit de Zaanstreek, waar ze naam had gemaakt met de handel in plantaardige oliën. Debora groeide op in een echt zakenmilieu. Haar vader Jacob Duyvis had, na een loopbaan als commissionair in effecten, in 1880 een ‘koffie- en productenhandel’ opgericht. Hij trouwde met Eva Loos en zij kregen vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Debora was het
oudste meisje.5 Wat de opvoeding van de kinderen betrof lag de verdeling eenvoudig; van de jongens werd verwacht dat zij, net als vader, in de zaken zouden gaan en zij volgden een middelbareschoolopleiding aan de Hoogere Burgerschool. Van de meisjes werd verwacht dat zij zich goed voorbereidden op een toekomstig leven als huisvrouw. Om die reden werd Debora, na enkele jaren de lagere school te hebben
bezocht, naar kostschool gestuurd. Ook haar moeder had op kostschool gezeten, in Zutphen, maar Debora ging naar het buitenland. Eerst naar een kostschool in Brussel, daarna in Bonn en ten slotte in Brixham in Engeland. Het was ongetwijfeld een goede opleiding voor het leven dat haar ouders voor hun dochter voor ogen stond, maar Debora zelf hield er andere ideeën op na. Zij wilde een kunstopleiding volgen en nam daartoe zelf het initiatief Buiten medeweten van haar ouders liet zij zich inschrijven voor een toelatingsexamen aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten. Dat was een serieuze aangelegenheid, die bestond uit het tekenen van een gipsen kop, een ornament, een gecompliceerd stilleven van tafels en stoelen en kasten met openstaande deuren, en een eenvoudige perspectieftekening naar opgave. Maar Debora slaagde en in 1912 begon zij haar opleiding, die zij zes jaar later succesvol afsloot.
Reizen
Het is een bekend verschijnsel onder jonge kunstenaars die net van de academie komen; ze weten heel goed wat hun docenten mooi en goed vinden, maar ze hebben moeite om hun eigen voorkeur te bepalen. Na voltooiing van haar opleiding richtte Debora zich aanvankelijk op het maken van portretten in verschillende technieken. Deze werken zijn stuk voor stuk als kunstwerk zeer geslaagd, met name door hun fabelachtige techniek. Maar dit was voor Debora niet genoeg. Zij zocht een nieuwe artistieke weg, een eigen stijl. Om die reden vertrok zij naar Italië, waar zij acht maanden zou verblijven. Vooral het plaatsje Anticoli Corrado, ongeveer dertig kilometer ten oosten van Rome, gelegen op de top van een heuvel met uitzicht op het dal van de rivier de Aniene, trok haar aan. Debora arriveerde er in 1921. Van dit verblijf in Anticoli zijn diverse foto’s en schetsen bewaard gebleven. Ze werkte er hard. Te voet of met een ezeltje trok ze regelmatig de bergen in, waar ze meerdere pentekeningen maakte van berglandschappen met boerderijtjes en stille weitjes, opgebouwd uit verschillende soorten arceringen. Ze maakte er tevens diverse figuurstudies van de schilderachtige locale bevolking, waarvan ze er enkele uitwerkte als eenvoudige, licht expressionistische lijnetsen. Ze ontdekte dat de vreemde omgeving haar inspireerde. Reizen groeide uit tot haar lust en haar leven en over de jaren zou zij tientallen tochten door Frankrijk, Italië en Spanje maken. Een van haar vaste reisgezellen was de Engelse beeldhouwster en schilderes Violet Dreschfeld,6 maar Debora trok er ook vaak alleen op uit. Vooral Bretagne en de eilanden Corsica en Ibiza met hun pittoreske haventjes bevielen haar goed en werden meerdere malen door haar bezocht.
Ondanks haar reislust was Debora zeer gehecht aan haar familie en zij schreef tientallen brieven naar haar vader, op wie zij bijzonder gesteld was. Deze brieven gingen niet alleen over haar belevenissen in het buitenland, maar geven ook inzicht in haar denken over haar leven als ongetrouwde vrouw. In 1928 had haar broer Jan enige tijd een buitenechtelijke relatie, wat de nodige huwelijksproble-
men met zich mee bracht. Debora reageerde hierop in een brief aan haar vader en schreef ‘Mannen weten niet dat voor veel vrouwen ’t kinderen krijgen, ’t samenleven met een man voor wie ’t geslachtelijk verkeer zoo’n andere plaats in hun leven neemt, zoo oneindig veel kracht neemt. Daar stoot je je dan dikwijls, moet je dat weer verwerken, stop je ’t weg, ’t blijft toch zitten en neemt kracht. […] En Jan moest eens waarlijk beseffen wat ’t is voor een nog jonge vrouw als de man naar een ander loopt, als je nog van hem houdt. Dan begeven de krachten je om vroolijk en opgewekt te zijn. Dan verlies je den moed bij ’t leven, zorgen en dagelijksche groote en kleine teleurstellingen, dan wordt je stem dof, dan lijk je niet meer op je goeie ouwe zelf, naar ’t schijnt voor anderen.’7
Sprak Debora hier uit eigen ervaring?
Richard Roland Holst
De buitenwereld wist niet beter of, en heeft tot op heden ook nooit anders geweten dan dat Debora een alleenstaande vrouw was. Zij werd haar hele leven bewust aangesproken met ‘mejuffrouw’ Duyvis, dat stelde zij ook op prijs, en zij wekte de indruk een wat stijve, preutse dame te zijn. Maar dit beeld komt niet tevoorschijn uit de correspondentie tussen haar en Richard Roland Holst (1868-1938). In de nalatenschap van Debora Duyvis bevinden zich dertig brieven van hem, waaruit een innige liefde tussen beiden spreekt. Richard Roland Holst was een veelzijdige en bekende kunstenaar. Hij werkte als schilder, tekenaar, lithograaf, etser, houtsnijder, glazenier en boekbandontwerper. Maar ook kunsthistorisch was hij goed onderlegd en hij publiceerde een groot aantal kunsttheoretische artikelen en boeken. Zijn werk als theoreticus werd gewaardeerd met een aanstelling tot buitengewoon hoogleraar kunstgeschiedenis aan de Rijksacademie als opvolger van professor Jan Six in 1918. In dat jaar vertrok Debora van de Rijksacademie, dus het is uitgesloten dat zij elkaar daar in een docent-leerlingverhouding hebben leren kennen. Waarschijnlijk heeft de kennismaking plaatsgevonden in het jaar dat hij, na de dood van Antoon der Kinderen, werd aangesteld tot directeur van de Rijksacademie.8 Uit dat jaar, 1926, dateert ook de vroegst bekende brief van Roland Holst aan Debora, geschreven in de gevoelige, subtiele taal die zo kenmerkend is voor de Tachtigers.
Ik weet niet waarom ik een briefje schrijf, misschien omdat ’t het stilst spreken is, en de stilte ’t meest inhoudt, misschien ook omdat op dit uur mijn atelier schelpachtig wordt en alle gevoelens ongrijpbaar blijven zoo stil komen ze en zoo snel vluchten ze weg. ’t Is of zij buiten mij om leven en ik toevallig hun leven zie, zonder dat zij zien dat ik er ben.
Wat prettig dat die opdracht zoo vlot liep, alleen jammer dat die tijd zoo kort gemeten is – dat was toch onnoodig. Ik vind ’t ook erg prettig dat ik er iets mee te maken heb en dat ik ’t handje ken dat ’t straks steken gaat,… en goed ken, al
ken ik ’t pas kort.
Ik kon niet veel werken, er was dezen dagen zóó veel, maar toch hoop ik zaterdag al iets gevorderd te zijn…iets. […]
Als je dit ontvangt dan tot straks!
Dag, dag!
Misschien steek ik dit straks in de bus van je huis.
Nu weet ik nog niet waarom ik dit briefje schreef- weet jij ’t?
Er staat niets in, en toch….9
Richard Roland Holst was achttien jaar ouder dan Debora en sinds 1896 getrouwd met de befaamde socialistische dichteres Henriette Roland Holst-van der Schalk. Het was geen gelukkig huwelijk. In haar politiek gekleurde autobiografie verklaarde Henriette als een belemmering van hun geluk haar adoratie voor de dichter Herman Gorter.10 De biografe van Henriette Roland Holst, Elsbeth Etty, typeerde hun huwelijk als gecompliceerd. In haar biografie met de veelzeggende titel Liefde is heel het leven niet beschrijft zij Richard Roland Holst als een man die tot niet meer in staat was dan het onderhouden van een platonische relatie, maar er desondanks meerdere vriendinnen op na hield.11 Henriette was in haar ogen wel degelijk een vrouw met seksuele behoeften, maar toen bleek dat zij door haar echtgenoot hierin niet bevredigd kon worden, haar genoegdoening zocht in het socialisme. Hoe het ook zij, Debora was wel degelijk bereid zich volledig te geven aan Richard Roland Holst als hij dit van haar gevraagd had. In 1926 schreef ze hem:
Maar ik weet ook waarom ik dat alles zo mooi en breed zie, ook al kan ik het niet zeggen, noch in lijn, noch in woorden, waarom ik werelden in mij voel opengaan en voor het eerst sinds lang lang raak ik het gevoel kwijt dat ieder een recht vóór mij schijnt te hebben, dat is een verlammend gevoel als je jong bent en je ziet zo veel schijnbaar onrecht om je heen. En ik zal proberen al het zonnige in mij weer af te geven, ’t lijkt alles zo licht als je gelukkig bent. […] Ik wou dat ik je moeder gekend had, je bent zo lief, en zij weet wel dat ik jou het allerbeste wat ik maar geven kan, geven wil. Wat zijn dromen soms werkelijk, als waarlijke belevingen.12
Debora was haar hele leven een sterke jonge vrouw geweest van wie gevraagd werd en die bereid en in staat was om verantwoordelijkheid te dragen. Als oudste dochter steunde zij binnen de familie haar oudere broer bij zijn huwelijksproblemen, haar jongere zusje die schizofreen was en behandeld werd in de inrichting van Santpoort en haar vader, die alleen achterbleef na het overlijden van zijn vrouw. Ook in haar jeugd op de verschillende kostscholen in het buitenland had Debora zich altijd sterk gedragen. Zo was ze opgevoed en had ze zich ontwikkeld tot een sterke, zelfstandige vrouw. Maar nu voor het eerst leek zij iemand te hebben ont-
moet die haar zag en benaderde als een zachte, lieve vrouw en hierdoor was zij heftig ontroerd geraakt en verliefd geworden.
Hoe de liefdesaffaire zich in het begin ontwikkeld heeft is niet na te volgen. Het is duidelijk dat in de nalatenschap van Debora niet de hele correspondentie tussen Roland Holst en haar bewaard is gebleven. Van de eerste jaren van hun relatie, de periode van 1926 tot 1934, zijn slechts een paar brieven overgeleverd. Na de twee hierboven geciteerde brieven uit 1926 dateert de volgende brief van Roland
Holst aan ‘Dieuwertje’, zoals hij haar noemde, van 30 juli 1927. Debora stond op dat moment weer op het punt om op reis te gaan, naar Corsica ditmaal.
Daarnet verzond ik een telegram aan je. Ik hoop dat je die nog krijgt als afscheidsgroetje.
Het briefje van je lag hier onder een dikke post, het was veel te lief dan dat het ooit verdriet had mogen brengen. Maar ik opende het op mijn atelier, de roode blaadjes waren zacht geworden en vlogen niet weg. Vanavond spoor je hier voorbij, wel ver hier vandaan, soms hoor ik de trein toch, die dit lieve wegvoeren zal, nu.13
Door het veelvuldig verblijf van Debora in het buitenland was het niet altijd makkelijk het contact goed te onderhouden. Dat leverde af en toe problemen op, want zowel Debora als Richard, of Rik zoals hij ook genoemd werd, zat duidelijk op brieven van de ander te wachten.
Dat was mij een schrik, daarnet vond ik in Achtmaal14 een heel kort en wat koel briefje van je, met verwijten – nee niet verwijten, maar toch bijna – dat ik niet schreef en dat je zolang niets hoorde. Door een prachtige late zomermiddag liep ik een beetje terug uitrekenend wanneer ik brieven verzonden had. Zooveel heb ik er verzonden en zoo geregeld. Ik doe niets dan brieven aan je schrijven, zo niet letterlijk, dan toch in gedachten. Maar ik wist dat ik toch veel brieven verzonden had. Thuis las ik het nog eens over. Er stond boven 13 Aug. Het postmerk was van 15 Aug. Maar… je had het land er niet bij geschreven. ’t Heeft dus gezworven tot eindelijk de meest verlichte die het in handen kreeg er op
schreef ‘Etranger’, hetgeen nu niet precies houtsnijdend is want ‘Etranger’ is nogal veel. Gelukkig, gelukkig, dacht ik. Ik keek toen gauw in ’t kostbaar pak na welk briefje er op volgde, dat begon ‘je bent een duizendvoudige schat’ zie je wel zei ik tegen Bles en Does, zij alleen waren erbij, dat de baas gerehabiliteerd is, ik heb hun dat zinnetje laten lezen en zij geloven het ook. Hè, hè, ik ben echt opgelucht. Als je zo ver van elkaar bent, moet alles zacht en hoopvol zijn, of ’t wordt naar en een beetje martelend.15
Na deze brief uit 1927 dateert de volgende brief van weer een jaar later. Debora verbleef op dat moment in Berlijn. Zo zitten er gaten van soms meerdere jaren in de briefwisseling. Pas vanaf circa 1935 lijken alle brieven van Roland Holst aan Debora door haar bewaard te zijn. De toon is dan minder verliefd dan in de vroegere brieven, maar nog steeds zeer dierbaar. Uit deze brieven blijkt af en toe dat Debora ondertussen ook bij Richard en Jet thuis over de vloer komt. Roland Holst is in deze periode van zijn leven bijzonder druk met de uitvoering van de eervolle opdracht om een nieuw gebrandschilderd raam voor de Utrechtse Domkerk te maken. Na in 1926 een Evangelistenraam met verwijzing naar het Nieuwe Testament voor het zuidertransept te hebben gemaakt, volgde nu het verzoek voor een Profetenraam met verwijzing naar het Oude Testament voor het noordertransept. Hij werd hierin bijgestaan door de glasschilder Willem Bogtman. In zijn brieven aan Debora vertelt hij haar allerlei details over dit werk.
Vanmorgen kwam je vrolijk briefje van gisterenmiddag, dat was een hele troost. Ik had gisteren te ingespannen gewerkt ook nog, alles bij elkaar was ’t geen wonder dat de nacht wat roezig en raar was en dat ik telkens wakker was. Maar één bijzonder mooie droom had ik, die wil ik je schrijven. Ik zag in dien droom mijn moeder en mijn vader naast elkaar staan, ik zag ze heel duidelijk ook heel scherp psychologisch, zij keken beide naar de hoogte, zij keken beide naar ’t brede Domraam. Maar ’t raam zelf zag ik niet. Is dat niet een curieuzen droom?16
Hier is alles ’t zelfde, de dagen gelijken elkaar precies, met dat verschil dat ik vandaag aan Mozes’ been schilder en gisteren aan zijn schouder, maar verder zijn de dagen gelijk.
’s Avonds nog al wat correspondentie (ook voor Jet) en verder geniet ik van ’t overlezen van Rosa Luxemburgs brieven uit de gevangenis.17
Gisteren was ik bij Bogtman. De hand van David is hersteld en veel beter, zijn arm is zwaarder geworden, zijn manchet is langer geworden. Het lood door den kop van Elia is versmald, het sluit nu veel beter bij het grisaille aan.18
Iets anders dat in deze jaren veel aandacht vroeg van Richard Roland Holst was de verzorging van zijn vrouw Jet, die ernstige gezondheidsproblemen had met als gevolg dat zij niet meer kon praten.
’t Was erg gezellig je briefje te vinden lieve Dieuwertje. Ik schrijf nog gauw een antwoord. Dr. De Kleijn kwam gisteren om ½ 5 Hij onderzocht de keel en zei dat de verslapping der stembanden inderdaad aardig wat beter was, dat dit bewees dat de algemeene toestand daar mede correspondeerde, maar hij zei er bij dat hij Jet erg zwak vond met nadruk erg zwak en dat zij lange tijd heel voorzichtig moest leven en alles wat inspannend was moest nalaten.19
Maar ondanks de drukte probeerden Rik en Debora zodra het mogelijk was elkaar te zien.
Zullen wij dit nu maar afspreken dat wij elkaar om 3 uur treffen voor ’t Joodsche bruidje.20 Als één van ons tweeën dan wat vroeger is zit die daar goed. […] Ik vind Jet merkbaar de laatste dagen wat veerkrachtiger. Verder kreeg ik bericht dat de regeering de F. 4000,- heeft toegestaan (vervroegd) voor de restauratie van het Noorder Transept raam in de Dom. Het is veilig dat te weten. Nu ga ik aan Mozes, ik zal die trachten naar je aanwijzingen en naar je goddelijke voorbeeld te maken. Dag lieve Dieuwertje. Tot zaterdag Deo volente voor ’t Joodsche bruidje.
Dag, dag, dag.21
Onze brieven kruisten. Je kreeg toch mijn brief van gisteren? Wellicht pas morgenochtend. […] Laten wij elkaar eens beloven een portret te gaan maken, jij graveren, ik schilderen, dat zou ons allebei goed doen. Mooi en sterk gecomponeerd, maar eerst geheel van de natuur uit. Zullen wij het doen? […] Geef jij eens een mooi voorbeeld daarin. Dag lieve D. Dit is weer een tweede briefje binnen 24 uur. Dag, dag, dag.22
Zo kabbelen veel van de brieven van Richard Roland Holst aan Debora voort over zijn dagelijkse beslommeringen en over het maken van afspraakjes. Zijn voorstel om van elkaar een portret te maken is alleen uitgevoerd door Debora. Zij maakte
van Richard een portret in houtsnede; van Roland Holst is mij geen portret van Debora bekend.
Dat lang niet alle brieven uit deze correspondentie bewaard zijn gebleven is wel te verklaren: Debora wilde de intieme relatie met haar ‘Rikje’ geheim houden. Ze stuurde haar brieven meestal naar zijn adres op de academie op de Stadhouderskade, van waaruit ze, als hij er niet was, samen met alle andere post werden doorgestuurd. Zo bleef hun correspondentie voor de buitenwereld zo goed als onopgemerkt. Zelfs voor haar vriendinnen met wie ze vaak langere tijd op reis was, hield Debora haar relatie met Roland Holst verborgen. Ook al was het een publiek geheim dat zijn huwelijk niet goed was; het stond Debora tegen om gezien te worden als vriendin van deze bekende kunstenaar, van wie heel Nederland wist dat hij getrouwd was met die bekende dichteres.
De nalatenschap van Rik Roland Holst
De laatste brief van Roland Holst aan Debora die in haar nalatenschap bewaard is gebleven dateert van 7 april 1937. Hij gaat vooral over het recente overlijden van de schrijver Albert Verwey.
Even tusschen ’t werk door een woordje. Lief van je om over Verwey te schrijven, Jet waardeerde dat ook erg. ’t Is een oud vriend van ons, ik kende hem al van 89 af, Jet ging met haar eerste verzen naar hem toe, wij hebben elkaar daar ’t eerst ontmoet en onze engagementstijd is doordrenkt van de vriendschap en hartelijkheid van de Verwey’s.
Maandag (Jany at net bij ons) telefoneerde Mea Verwey ons, om den dood te melden. ’t Is een prachtige dood voor een man als hij maar ’t is toch een heel gemis, van dat formaat zijn er niet veel meer over en ’t wil toch nog wat zeggen wanneer er nog enkele van dat formaat zijn die werken en denken. Kloos en v. Deyssel zijn twee oude drinkebroers geworden, zielig zo’n eind. Albert had dat door en door echte aan zich en ook ’t gestaalde dat de groote werkers eigen is, de ‘dienende’ werkers.
Mea zei zoo lief ‘oom Rik u komt toch’. Ik ga er morgen natuurlijk heen. Ik denk dat er veel mensen zullen zijn maar dat ’t heel eenvoudig zal wezen.
Ik schiet op met ’t laatste figuratieve paneel, maar ’t is toch echt in de puberteits jaren, er moeten nog conflicten uitbarsten en tot oplossing worden gebracht.23 Maar ik hoop toch wel dat ik deze maand met ’t heele werk klaar kom. Ik kom deze week denk ik niet naar A’dam. Maandag moet ik voor twee vergaderingen naar den Haag. Ik schrijf wel gauw weer. Dit is maar een haastig krabbeltje tusschen ’t werk door. Dag dag dag!24
Richard Roland Holst was na zijn pensionering als directeur nog altijd zeer actief als kunstenaar. Zijn laatste werk, dat in 1938 voltooid werd, waren de meer dan mans-
hoge, in marmer gegrifte figuren van de wetgevers Mozes, Solon, Justinianus en Napoleon in de wand van de grote zittingzaal van de (inmiddels afgebroken) Hoge Raad te ‘s-Gravenhage. Misschien dat deze werkdruk zijn tol heeft geëist. Drie weken na zijn zeventigste verjaardag, op 4 december, werd hij ziek. Het bleek een zware longontsteking. Op 24 december kreeg hij hoge koorts en in de nacht van 31 december 1938, stierf hij aan een hartstilstand.25
De dertig brieven van Richard Roland Holst die in de nalatenschap van Debora Duyvis zijn aangetroffen, zijn zo goed als zeker lang niet alle brieven die hij aan haar heeft verstuurd. Waarschijnlijk heeft Debora zelf de in haar ogen compromitterende brieven weggegooid. Ook in de nalatenschap van Roland Holst zijn, bij mijn weten, dergelijke brieven niet gevonden. Waarschijnlijk zijn deze, als Rik ze al bewaard had, door Debora zelf meegenomen. In haar nalatenschap zijn namelijk tien brieven van haar aan Roland Holst teruggevonden. Dit zijn meest brieven die zij geïllustreerd heeft met allerlei kleine tekeningetjes, als troost, vooral als hij ziek was. Uit 1933 stamt een brief met een verwijzing naar de litho die Rik in dat jaar maakte ter gelegenheid van de Wagner-herdenking met een afbeelding van Parcifal.
Een jaar later maakte zij een karikatuur van Rik die, als hij ernstig verkouden is, allerlei lekker eten laat staan. En in mei 1929 maakte zij ‘Voor R.’ een zeer gedetailleerde aquarel, waarin Rik in de hemel aankomt en met open armen wordt ontvangen door zijn oude, reeds overleden Tachtiger-vrienden Jan Veth, Alphons Diepenbrock, Antoon der Kinderen en Jan Toorop. Kennelijk was hij toen ook, of voelde hij zich in ieder geval, erg ziek. Het is een prachtige, liefdevolle karikatuur geworden.
Dat deze bijzondere brieven van Debora aan Rik in de nalatenschap van Debora zijn aangetroffen is niet anders te verklaren dan dat zij ze zelf na zijn overlijden heeft meegenomen. Daartoe kreeg zij de mogelijkheid toen zij door Rik werd gevraagd, samen met de kunstcriticus Bram Hammacher en de glasschilder Willem Bogtman, zijn nalatenschap te verzorgen. Dit was een zware opgave. Weliswaar was Roland Holst een maand na zijn afscheid van de Rijksacademie op 22 december 1933 reeds begonnen met opruimen. Zijn boeken gingen naar de Openbare Leeszaal of naar de bibliotheek van de Rijksacademie en zijn brieven verscheurde hij. Daarna was hij van plan geweest zijn werk te schiften en ten dele te vernietigen. Maar dit plan bleek hij slechts gedeeltelijk ten uitvoer te hebben gebracht en deze taak rustte nu op de schouders van Hammacher, Bogtman en Debora.26
Voor Debora in het bijzonder was het geen makkelijke taak, omdat het werken aan de nalatenschap van haar geliefde Rik veel dierbare herinneringen boven bracht.
Vele heerlijke uren brachten wij door op dat kleine atelier in de zomer zorgeloos, boven op zolder met zijn schuinafgedekte dak, door gordijnen afgesloten ruimten in nauw contact met al wat daar stond opgetast, geborgen in portefeuilles, kisten en kast, werk van hemzelf, werk ook van vrienden die hem na stonden.
R.H. was een meester in het scheppen van sfeer en de holste ruimte wist hij door indeeling door het terugbrengen van de juiste maten, tot een lief vertrek om te tooveren, waar je naast ’t werk, altijd stond er iets op stapel, heel zijn warme gevende persoonlijkheid tot in de uiterste hoeken aanvoelde. De kleine stroobloem bouquetjes, de reusachtige, wrattige sierpompoenen uit zijn geliefde Buissche Heide en altijd stond er een tuil bloemen, wat vruchten, een bloeiende plant of sierblad met zorg door hem gekweekt.27
Tot het verzorgen van de nalatenschap behoorde tevens het schrijven van artikelen ter nagedachtenis aan Roland Holst. In januari 1939 werd Debora door de redactie van het Bouwkundig Weekblad gevraagd hem als grafisch kunstenaar te bespreken in het aan Roland Holst gewijde nummer. Zij heeft dat eerst willen doen, maar later toch weer losgelaten toen zij, verdiept in het ordenen van Roland Holsts werk, be-
sefte hoe moeilijk zij het vond bij deze veelzijdige kunstenaar zijn grafisch oeuvre van het overige werk te scheiden:
Zoo nauw grijpt alles in elkaar, schuift de naturalistische over de in de toegepaste grafiek en telkens vindt men er de kiemen van zijn later en grooter werk, de wand- en glasschilderingen in terug. Terwijl daartusschen liggen, als uitgestrooide bloemen, de kleine werkjes, die als men er de voorstudies van ziet minder kleine werkjes zijn dan men zich voorstelt. De Ex Libris, de stempels, de vrije in beeld gebrachte impressies, spelende gedachten even aangeduid, maar weer door grooter aan tijd gebonden werken verdrongen.
Hieruit blijkt dat Debora haar taak als artistiek executeur testamentair zeer gewetensvol heeft vervuld. Uit het dankbriefje van Riks weduwe Henriette, geschreven drie maanden na het overlijden van haar man, blijkt hoe zeer zij Debora hiervoor waardeerde.
Lieve Debora,
Hierbij de foto’s met nog eens mijn spijt dat ik ze tot dusver vergat ze je te sturen. Eén voordeel heeft ’t voor mij en dat is dat ik van deze gelegenheid graag gebruik maak je te schrijven wat te zeggen niet altijd zoo eenvoudig is: hoe dankbaar ik je ben voor de charmante, maar ook energieke wijze, waarop je niet alleen de moeilijke taak die Rik op je schouders legde maar ook nog zooveel meer deed. Ik kan zelfs bij benadering niet meten hoeveel tijd je daaraan gaf, hoeveel werk je daarvoor verzette, maar ik voel heel goed dat dat véél – heel veel was en weet dat je dat steeds met liefde en opgewektheid deed. Je daarvoor nog eens heel hartelijk te kunnen bedanken maakt voor mij dit foto-verzuim eenigszins goed.
Hart. Groeten
Liefs Roland Holst28
Na deze feitelijke afhandeling van zijn nalatenschap hield Debora, consciëntieus als zij was, zich ook later nog bezig met het presenteren en verzorgen van het werk van Roland Holst. Zo ontwierp zij het omslag van het boek In en buiten het tij met nagelaten beschouwingen en herdenkingen door Richard Roland Holst uit 1940. Kort na de Tweede Wereldoorlog schonk zij uit eigen bezit 27 prenten van Roland Holst, waaronder 18 ex libris, aan het prentenkabinet van de Rijksuniversiteit te Leiden.29 In 1953 nam zij contact op met Willem Bogtman inzake verdere verspreiding van het werk van Richard Roland Holst. Bogtman antwoordde: ‘De litho’s van R.H zijn nog steeds onder mijn berusting (behoudens enkele exemplaren welke Mevr. R.H. heeft verkocht en geschonken). Ik heb hiervan mededeling gedaan aan de Heer R.H. in Sloterdijk. Na een verzoek van hem, om eens op te geven wat er alzoo aan-
wezig was, heb ik daarover niets meer gehoord. Ik zou het ten zeerste toejuichen als U exemplaren wist te verspreiden.’30
In 1962 gaf Debora, mede namens Bram Hammacher – Willem Bogtman was ondertussen overleden -, toestemming om het in 1938 voor veertig jaar in het Rijksmuseum opgeborgen werk van Roland Holst uit de kisten te nemen teneinde het beter te kunnen bewaren. Maar slechts, zo stelde zij, ‘om het op te bergen in een goed geventileerde, afgesloten ruimte in ’t Rijksmuseum, met aanwijzing van iemand die ieder jaar in de ruimte ’t werk inspecteert.’ Hopelijk is deze door Debora gestelde voorwaarde ondertussen niet door de actualiteit achterhaald, want het veelzijdige werk van Richard Roland Holst is nog altijd zeer de moeite van het bestuderen waard. En het werk van ‘mejuffrouw’ Duyvis niet minder.
Rond de publicatie van Jaap Versteeghs monografie van Debora G. Duyvis in het voorjaar van 2014 vindt de opening van de tentoonstelling over haar werk in het Stadsmuseum van Woerden plaats. Tot 3 maart 2013 is in Museum Van-Goghhuis te Zundert de tentoonstelling ‘De Buissche Heide’ te zien met werk van Richard Roland Holst.
- 1
- In 1947 gaf de Nederlandse overheid ter promotie van onze hedendaagse kunst een boekje uit getiteld Dutch painting and graphic art today. Hierin wordt Debora Duyvis omeschreven als ‘out best woman-engraver’.
- 2
- Kenmerkend voor hun goede relatie is dat Debora na zijn overlijden door de weduwe van Der Kinderen werd gevraagd een gegraveerd portretje van haar overleden man te maken, dat als frontispice is afgedrukt in het boekje De jeugd van Antoon Derkinderen door hemzelf beschreven anno 1892 (1927).
- 3
- Voor Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift ontwierp Debora in 1936 ook het nieuwe omslag.
- 4
- Ongedateerd krantenartikel, datering bij benadering.
- 5
- De kinderen van Jacob Duyvis (1854-1943) en Eva Loos (1856-1924) waren achtereenvolgens een zoon genaamd Jan Teewis (1884-1979), vervolgens Debora Geertruida, dan weer een zoon die de naam Hugo Jacob (1890-1963) kreeg en ten slotte weer een dochter die Johanna (1892-1974) werd genoemd.
- 6
- In The blue hour: a portrait of Jean Rhys van Lilian Pizzichini (p. 164) wordt Violet Dreschfeld, een Engelse joodse beeldhouwster, voor wie Jean Rhys in de jaren twintig in Parijs poseerde, beschreven: ‘A classic British gentlewoman, competent and stoical. Violet was tall and gaunt, and, because of this, unloved.’
- 7
- Brief gedateerd 31.7.1928 vermoedelijk vanuit Berlijn.
- 8
- Bovendien bestond er tussen Roland Holst en de familie Verkade een band. Een van de beste vrienden van Richard Roland Holst was de latere schilder Jan Verkade (1868-1946), wiens vader in Zaandam een broodfabriek bezat, de basis voor de later zo beroemde Verkadefabriek. Hij was nauwe familie van de grootmoeder naar wie Debora vernoemd was, Debora Geertruida Duyvis-Verkade.
- 9
- Brief gedateerd ‘Donderdag 5’26’.
- 10
- Roland Holst-van der Schalk, Henriette, Het vuur brandde voort. Levensherinneringen van Henriette Roland Holst van der Schalk (Amsterdam 1949), p. 73.
- 11
- De naam van Debora Duyvis wordt overigens niet genoemd in deze biografie, zo min als Henriette haar noemde in haar autobiografie Het vuur brandde voort.
- 12
- Brief met slechts jaardatering 1926 en verstuurd vanuit onbekend buitenland.
- 13
- Brief gedateerd 30.7.1927 vanuit Buissche Heide te Zundert.
- 14
- Het landgoed De Buissche Heide, waar Henriette haar Angorahoeve had en Richard zijn atelier, ligt bij het dorp Achtmaal, gemeente Zundert.
- 15
- Brief gedateerd ’27, ’s middags 6.
- 16
- Brief gedateerd 29.5.1934.
- 17
- Brief gedateerd 6.3.1935.
- 18
- Brief gedateerd 12.3.1935.
- 19
- Brief gedateerd 25.5.1935.
- 20
- Schilderij van Rembrandt, in het Rijksmuseum.
- 21
- Brief gedateerd 4.4.1935.
- 22
- Brief gedateerd 14.3.1937.
- 23
- Onduidelijk op welk werk dat hij onder handen heeft Roland Holst hier doelt.
- 24
- Brief gedateerd 7.4.1937 (coll. D.J. Duyvis). Brief aangetroffen in het boek met kunstenaarsbrieven, bezorgd door Mea Verwey, dat uit de erfenis van Debora tevoorschijn kwam met daarin deze brief (M. Nijland-Verweij, Kunstenaarslevens [Assen 1959]).
- 25
- Lia Voermans, ‘De kunst van het netwerken’, in: Henriette & Richard Roland Holst- Het boek van de Buissche Heide, redactie Ron Dirven (Zundert 2012), p. 133.
- 26
- Lieske Tibbe, R.N. Roland Holst 1866-1938, Arbeid en schoonheid vereend. Opvattingen over Gemeenschapskunst (Amsterdam 1994), p. 379.
- 27
- Ongedateerde en ongepubliceerde herinnering van Debora Duyvis.
- 28
- Blief gedateerd 25.3.1939.
- 29
- Jaarverslag Prentenkabinet der Rijksuniversiteit te Leiden (1 october 1945 – 1 october 1946), p. 2.
- 30
- Brief gedateerd 24.9.1953.