Paul Gellings
De onderzoekende lyricus
Rutger Kopland (1934-2012)
paul gellings (1953) is dichter, romanschrijver (o.m. Zuidelijke wandelweg, Verbrande schepen) en literatuurrecensent. Hij vertaalde Rutger Kopland in het Frans. Vertalingen en essays publiceerde hij in La Nouvelle Revue Française.
Het literaire landschap wordt, zeker tegenwoordig, meer bevolkt door welbespraakte acteurs met een vlotte pen dan door bedachtzame, aarzelende auteurs wars van media-aandacht. In die zin was Rudi van den Hoofdakker alias Rutger Kopland een uitzondering, een dichter die in stilte en eenzaamheid werkte en zich nooit al te nadrukkelijk op het grote schouwtoneel der letteren liet zien. Zo heb ik hem als vertaler van zijn gedichten in het Frans leren kennen, zo was hij ook als vriend, niet iemand met veel manifestatiedrang, maar een warme en wakkere aanwezigheid.
Wat hem ook onderscheidde van veel andere schrijvers en dichters, was zijn altijd onderzoekende houding tijdens – of voorafgaand aan – het creatieve proces. In 1966 promoveerde hij als psychiater in wording op een proefschrift over het slaapgedrag van katten,1 waar hij een negental stellingen aan toevoegde waarvan de laatste luidde: ‘Er is geen wezenlijk verschil tussen wetenschappelijk onderzoek en het onderzoek dat wordt verricht door de dichter bij het maken van een gedicht.’ Deze stelling is des te opmerkelijker daar in hetzelfde jaar ook Koplands debuutbundel Onder het vee verscheen. Toeval of bevestiging? Zoveel is zeker dat in zijn lyriek een nieuwsgierigheid lag ingebed die altijd gepaard ging met een microscopische precisie, getuige het vroege gedicht ‘Lijsterbessen’:
Later zou Kopland zijn visie op de overeenkomst tussen wetenschap en poëzie wat nuanceren in een uitspraak die de tiende sterling van zijn proefschrift had kunnen zijn: ‘Het is een misverstand te menen dat medisch wetenschappelijk handelen en het schrijven van gedichten een soort amalgaam zouden kunnen vormen, waardoor de produkten van die beide activiteiten een meerwaarde zouden krijgen. Het tegendeel is waar. Het amalgaam levert slechte dichters en slechte dokters.’3
Hij kwam met deze uitspraak, zoals tussen de regels al wel te lezen is, omdat de troostende werking van (zijn) poëzie te vaak werd verward met de helende werking van het therapeurische proces. Het leverde hem lezers en lezeressen op die hem om de verkeerde redenen en met niet minder verkeerde verwachtingen lazen of naar hem kwamen luisteren, soms zelfs achtervolgden. Dat fenomeen heeft hij in een aantal scherpe essays trachten te bestrijden door aan te tonen dat psychiatrie en poëzie duidelijk twee verschillende ambachten waren.4 Overeind blijft natuurlijk wel de parallel tussen de onderzoekingen die ten grondslag kunnen liggen aan zowel het maken van een gedicht als het bedenken en uitwerken van een geneeskundige behandeling, en daar gaat het om.
Ook in het vertaalwerk dat we door de jaren heen samen – ’s zomers buiten in zijn achtertuin en’s winters binnen aan de keukentafel – hebben verricht, was zijn houding uitermate onderzoekend, om niet te zeggen dat iedere zoete koek hem vreemd was. Betekenissen van Franse woorden en uitdrukkingen werden tot in hun allerdiepste lagen, de facto tot op de bodem, geëxploreerd. Klankkleuren werden vergeleken met hun Nederlandse equivalenten. Daarbij formuleerden, verifieerden of falsificeerden we hypothesen omtrent Frans lezersgedrag en stuurden ook nooit een vertaald gedicht de wereld in zonder het te hebben getoetst aan het oordeel van native speaker en dichter Jean Grosjean (1912-2006), die het voorwoord bij Koplands eerste Franse bundel schreef.5 Uiteindelijk vormden Grosjean, hij en
ik een driemanschap, met maar één doel, twee belangrijke, steeds terugkerende vragen: hoe maken we hier een overtuigend Frans gedicht van? En: hoe blijft het in dat geval toch een gedicht van Rutger Kopland? Er is eens gezegd: poëzie is datgene wat verloren gaat in een vertaling. Daar hebben wij ons nooit iets van aangetrokken. Kopland zelf stelde een keer in een forumdiscussie met dichter en criticus T. van Deel, dat je door de vertaling van de ene versregel iets kwijtraakte wat je in de vertaling van een andere regel weer terughaalde. Het was in zijn ogen een kwestie van evenwicht en als dat was gewaarborgd (dus eerst goed onderzocht!), dan was het Franse gedicht echt van hem. Tijd voor een voorbeeld.
Het vijfde gedicht van Koplands G-cyclus opent met de vraag: ‘Wie zal de vriend zijn van mijn vriendin?’6 Onmogelijk te vertalen met: ‘Qui sera l’ami de mon amie?’ Dat heeft namelijk de klank van ‘Wie zal de vriend zijn van mijn vriend?’ en wekt bovendien een hinderlijke associatie met ‘Les amis de mes amis sont mes amis’. ‘Qui sera l’ami de ma copine?’ dan? Nee, kinderachtig, en het betekent iets anders: ‘vriendinnetje’. ‘Camarade’ misschien? Nee, evenmin, betekent klasgenote of erger: medelid van een vakbond of een politieke partij. We kozen uiteindelijk voor ‘compagne’, wat ‘metgezellin’ betekent en in het Frans niet al te zwaar leest, noch hardop, noch in stilte. Toch is er nu iets verloren gegaan, het ingetogen Nederlandse woord ‘vriendin’, dat zo mooi onnadrukkelijk aansluit bij ‘vriend’, is weg.
Maar nu dan de winst die dit verlies in hetzelfde gedicht compenseert. Het gedicht eindigt met: ‘[…]/ Wie/ zal de appelboom laten verkommeren, de stoel/ voorgoed laten staan in de regen? Iemand toch/ zal toe moeten zien dat alles voorbij gaat.’ De crux hiervan schuilt in de woorden ‘verkommeren’ en ‘voorgoed laten staan in de regen’. Wanneer je die letterlijk vertaalt krijg je hetzelfde als in het begin met het begrip ‘compagne’, de regels worden er een vleugje anders, een vleugje zwaarder van: ‘Qui laissera dépérir le pommier’ en een vleugje vlakker: ‘Qui laissera la chaise pour de bon sous la pluie?’ Hier kozen we, na veel vijven en zessen en intensief overleg met Jean Grosjean, voor: ‘Qui laissera jaunir le pommier, verdir la chaise restée sous la pluie?’7 Terugvertaald wordt de boom hier geel en de stoel (mos)groen, waardoor het gedicht in het Frans, althans op dit punt, dus beeldender en krachtiger wordt en, nog belangrijker, zijn oude evenwicht terugkrijgt. Weliswaar ligt hier een vrije vertaling, maar omdat de dichter zelf tijdens een levendig vraag- en antwoordspel nauw betrokken is geweest bij het herschrijven van zijn gedicht in een andere taal, en het eens was met de genomen beslissingen, mag dit geen bezwaar zijn. Een kniesoor die erover valt.
In Frankrijk werd Kopland hoe dan ook altijd goed ontvangen en gelezen. Voor grote namen als Patrick Modiano, Jacques Réda en Richard Millet (die hem op één lijn plaatste met Nobelprijswinnaar Tomas Tranströmer) was – en is – hij zelfs een ijkpunt in de moderne Europese poëzie. Maroushka Dobelé, schrijfster onder meer van Une enfance chez Louis-Ferdinand Céline (2011), schreef me naar aanleiding van
Koplands overlijden: ‘Oui, c’était un homme admirable et je me souviens de ce temps joyeux passé avec lui.’
Wie verder een kijkje wil nemen in het poëzielaboratorium waar Kopland zijn research verrichtte, verwijs ik naar een tweetal dagboeken die zowel een zelfonderzoek als een grondige verdieping van de te beschrijven materie behelzen.8 In beide documenten wordt het hele creatieve proces nauwkeurig in beeld gebracht, met constateringen als deze: ‘Gevoelens worden opgeroepen door de wijze van beschrijving van ‘de wereld’, of meer misschien nog door de beschrijving van de wijze van denken over en percipiëren van “de wereld”.’9
Belangrijk ten slotte is te weten dat onderzoek en wetenschap voor Kopland ook een spelelement bevatten. Zo hield hij dikwijls met gespeelde dodelijke ernst hele verhandelingen over de door de Franse schrijver Alfred Jarry (1873-1907) gelanceerde absurdistische discipline ‘patafysica’ genaamd. Ik noemde dat een keer een pseudowetenschap, waarop hij met grote onschuldige ogen zijn hoofd schudde. Nee, nee, het was een heuse wetenschap met onderzoeksvragen, analyses en wat dies meer zij. Zijn latere poëzie ging ook wel eens die kant uit: ‘[…]/ vrienden, we weten dat de materie/ op ons bord en in ons glas kan vervluchtigen/ in ons lichaam tot pure poëzie/ […] men begon mij te begrijpen en het werd zodoende/ een vrolijke literaire maaltijd’.10
Koplands laatste jaren waren als gevolg van een auto-ongeluk en een tanende gezondheid heel zwaar. Toch bleef hij de man over wie zijn Zwitserse collega-onderzoekster Anna Wirz na zijn overlijden treffend schreef: ‘He didn’t allow any sloppy thinking.’ En tot het einde toe heb ik hem niet anders gekend dan als de onderzoekende lyricus die ooit schreef: ‘Geef mij maar een vraag en geen antwoord.’11
- 1
- R.H. van den Hoofdakker, Behaviour and E E G of drowsy and sleeping cats, dissertatie Rijksuniversiteit Groningen (1966).
- 2
- Rutger Kopland, Verzamelde gedichten (Amsterdam 2008), p. 12.
- 3
- Het mechaniek van de ontroering (Amsterdam 1995), p. 23
- 4
- Twee ambachten (Amsterdam 2003).
- 5
- Songer à partir (Gallimard, Parijs 1986).
- 6
- Verzamelde gedichten, p. 177.
- 7
- Songer à partir, p. 45.
- 8
- Rutger Kopland, ‘Over het maken van een gedicht’, in Verzamelde gedichten, p. 201-219, alsmede Over het hiernamaals (Noordbrabants Genootschap 2005).
- 9
- In ‘Over het maken van een gedicht’, p. 215.
- 10
- Verzamelde gedichten, p. 465.
- 11
- Idem, p. 152.