Leo Frijda
‘Ich bin wohl schwach, aber nicht schlecht, nie schlecht’
Hans Fallada past zich aan
leo frijda (1940) schrijft columns over literatuur op de website van Crescas, het instituut voor Joods onderwijs aan volwassenen, gedeeltelijk gebundeld in Het jodendom laat je niet los, Amphora Books, 2011. Deze bijdrage is een gewijzigde en verbeterde versie van twee columns uit begin 2012.
De boeken van Hans Fallada, schrijversnaam van Rudolf Ditzen, worden herdrukt, ook in Nederland. Uitgeverij Cossee heeft zijn twee belangrijkste boeken, Wat nu, kleine man? en Alleen in Berlijn met succes opnieuw uitgegeven en in het kielzog van dit succes ook De drinker.
De nieuwe uitgave van Wat nu, kleine man? is gebaseerd op de vertaling van Nico Rost uit 1932 en herzien door Anne Folkertsma. Folkertsma schrijft dat Rost onder andere over de Nacktkultur, het ideologisch gemotiveerde naturisme, en ook over antisemitisme hele passages had geschrapt. Waarom heeft Folkertsma niet kunnen achterhalen. Ze heeft ze in de Cossee-uitgave uiteraard aangevuld.
Frappant is het wel omdat de uitgave van 1932 een geautoriseerde vertaling betreft maar de weggelaten passages in de herdrukken van de Duitse uitgave zijn gehandhaafd. Ook de vertaling die bij Simon & Schuster in New York verscheen, bevat de volledige tekst.
Niet waarschijnlijk lijkt dat Fallada zelf een passage over de Nacktkultur heeft willen schrappen. De voorzitter van het Reichsverband für Freikörperkultur had zich in 1932 tot Fallada gewend en hem gevraagd in vertalingen de verkoop van naaktfoto’s niet te vermelden omdat dit het aanzien van de Duitsers in het buitenland zou kunnen schaden. Fallada antwoordt dat hij niet inziet waarom dit het geval kan zijn.
Meer vragen roept op dat in de vertaling van 1932 een gedeelte van een gesprek is weggelaten tussen Pinneberg, een van de hoofdpersonen uit het boek, en een mevrouw Nothnagel die als handelsreiziger in dameswaren langs de deuren gaat. In de vertaling van Folkertsma:
‘[…] Want weet u,’ zegt ze voorzichtig, ‘ik ben namelijk Joods, hebt u dat gemerkt?’
‘Nee… niet direct,’ antwoordt Pinneberg bedeesd.
‘Ziet u,’ zegt ze, ‘ze merken het toch. Ik zeg altijd tegen Max dat de mensen het merken.
En dan vind ik toch dat antisemieten een bordje op hun deur moeten maken, zodat ik ze niet lastigval. Nu komt het altijd als een donderslag bij heldere hemel. “Rot op met je smerige rommel, vuile Joodse teef,” zei gisteren iemand tegen me.’
‘Wat een schoft,’ zegt Pinneberg woedend.
‘Ik heb wel overwogen afstand te doen van het Joodse geloof, weet u, ik ben niet erg gelovig, ik eet ook varkensvlees en zo. Maar kan ik dat wel doen nu iedereen op de Joden zit te hakken?’
‘U hebt volkomen gelijk,’ valt Pinneberg haar bij. ‘Dat kunt u beter niet doen.’
In de door mij geraadpleegde bronnen heb ik ook niet gevonden waarom Rost deze passage heeft weggelaten. Mogelijk kan archiefonderzoek hierop nog nader licht werpen. Rost heeft veel Duitse schrijvers vertaald. Vooral ook boeken van Joodse schrijvers en mede daarom is het schrappen niet begrijpelijk, integendeel. Hij was een fervent tegenstander van het fascisme, getrouwd met een Joodse vrouw en van juni 1944 tot april 1945 in het concentratiekamp Dachau gedetineerd. In 1947 publiceerde hij Goethe in Dachau, literatuur en werkelijkheid. In dat dagboek noteert Rost dat hij altijd een voorliefde voor Duitse literatuur heeft gehad en zich sinds 1933 bijna vereenzelvigde met de uitgeweken Duitse schrijvers. Hun zaak had hij tot de zijne gemaakt. Dat kan dus niet op Fallada slaan die in Duitsland is gebleven en niet is uitgeweken. Het laatste bleef niet zondet gevolgen en daarover gaat dit artikel.
Kniebuiging
Na de machtsovername door de nationaalsocialisten heeft Fallada in de herdrukken van Kleiner Mann – was nun? namelijk wel degelijk aanpassingen doorgevoerd maar dat betreft niet de in de Nederlandse vertaling van Rost geschrapte passages. In een brief aan zijn uitgever, Ernst Rowohlt, van 3 december 1933 vat hij dit samen. De nazi Lauterbach is nu een voetbalkeeper met de neiging om rotzooi te trappen. Ook het onheus optreden van de sa is geschrapt. Fallada schrijft zijn uitgever dat hij de klacht van mevrouw Nothnagel over antisemieten heeft laten staan. Dat Fallada aanleiding zag dit met zoveel woorden te vermelden, maakt het schrappen door Rost des te opvallender.
Bij de roman Wer einmal aus dem Blechnapf frisst uit 1934 heeft Fallada uit zichzelf een voorwoord geschreven waarin hij opmerkt dat de zogenaamde humane tenuitvoerlegging van straf met de in het boek beschreven belachelijke en groteske gevolgen niet meer bestaat. Ook op dit punt, merkt hij op, is het anders geworden in Duitsland. De kniebuiging van Fallada is niet misverstaan, ook niet door zijn uitgever die het voorwoord te tegemoetkomend vond. Thomas Mann uit zich nog scherper en spreekt in zijn dagboek van een ‘lafhartige trap na’. Hij voegt er aan toe: ‘Um in Deutschland möglich zu sein, muss ein Buch seine menschenfreundliche Gesinnung in einer Einleitung verleugnen und in den Boden treten.’
De kniebuiging bleek ook nog eens zinloos. In de nazipers werd Fallada op grove wijze aangevallen, vooral door de invloedrijke Langenbucher die in de Berliner Börsenzeitung Wer einmal aus dem Blechnapf frisst en daarna ook Wir hatten mal ein Kind en Altes Herz geht auf die Reise hardhandig de grond inboorde. Langenbucher richtte zich eerst tegen de boekhandelaren die Fallada bleven verkopen. ‘Hoe lang nog?’ Daarna viel hij Fallada rechtstreeks aan. Geen schrijver ‘die we vandaag nog kunnen gebruiken’.
Om een voorpublicatie van Altes Herz geht auf die Reise mogelijk te maken heeft Fallada enkele wijzigingen in het manuscript aangebracht. Het moest ‘positiever’ en Fallada boog. ‘Zum ersten Mal hatte Ditzen einen humanistischen, eindeutig nicht-faschistischen Roman verfasst und anschliessend vor den Forderungen des Zensors kapituliert – ein Verhaltensmuster, das sich im Laufe der nächsten neun Jahre mehrfach wiederhohlen sollte’, schrijft zijn biograaf Jenny Williams.
Rowohlt wilde Altes Herz geht auf die Reise laten vertalen en heeft het manuscript daarom aan de Reichsschrifttumskammer voorgelegd met het gevolg dat Fallada tot ‘unerwünschten Autor’ werd verklaard. Op 4 december 1935 is dit besluit echter weer ingetrokken. Ongewenste auteur betekende dat de boeken van Fallada voortaan niet meer in het buitenland mochten verschijnen. Voor publicatie in Duitsland had het geen rechtstreekse gevolgen. Op de achterkant van De drinker staat dat de meeste romans van Fallada door de nazi’s verboden werden, een ongenuanceerde formulering die een verkeerde indruk wekt.
Nico Rost
Rost is het werk van Fallada blijven vertalen, ook na Wat nu, kleine man? Hij vertaalde Wie eens uit het schaftje eet… (1934), Wij hadden eens een kind (1934) en Een oud hart gaat spelevaren (1936).
In zijn biografie van Rost neemt Olink voetstoots en zonder enig voorbehoud aan dat Fallada sinds 1933 ‘een metamorfose [had] ondergaan: als anti-fascistisch schrijver had hij zich tot het nationaal-socialisme bekeerd’. Ook Olink vliegt hier ongenuanceerd uit de bocht. Maar dan wel de andere kant op. Fallada had zich zeker niet tot het nationaalsocialisme bekeerd en geen van de door Rost vertaalde boeken waren nationaalsocialistisch gekleurd. Integendeel. Nu hij in Duitsland was gebleven, was Fallada wel genoodzaakt zich aan te passen, wilde hij kunnen publiceren. De vraag is wat Rost, die ook persoonlijke contacten met Fallada onderhield, concreet daarvan wist.
Het door Fallada geschreven voorwoord bij Wer einmal aus dem Blechnapf frisst was uitdrukkelijk bedoeld voor binnenlands gebruik. Het had Fallada geërgerd dat het voorwoord toch was overgenomen in de Zweedse uitgave. In Wie eens uit het schaftje eet… ontbreekt het voorwoord. Dit voorwoord had buiten Duitsland de nodige aandacht getrokken. Verschillende kranten, in Praag, Moskou en Zürich, schreven er over. Voor de hand ligt dat Rost daar iets van heeft meegekregen.
Er zijn geen aanwijzingen dat Rost wist dat Fallada Altes Herz geht auf die Reise in verband met de voorpublicatie had aangepast. Wel lijkt waarschijnlijk dat hij wist dat dit boek aan de Reichsschrifttumskammer was voorgelegd. Een vertaling was
immers eerst mogelijk nadat het besluit Fallada tot ongewenst auteur te verklaren was teruggedraaid. Ten nadele van Fallada behoeft een en ander echter niet zonder meer te worden uitgelegd.
Jef Last heeft Fallada in ieder geval wel als nationaalsocialistische auteur gezien. Maar dan zijn we al in 1938. In zijn antwoord op de beruchte brochure van Rost, Het geval Jef Last, verwijt hij Rost het werk van Fallada te hebben vertaald ‘ook nadat deze fascist was geworden’.
Fallada en Rost vinden we nog een keer samen in het boek van Adriaan Venema over Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie. Venema vraagt zich af wat Rost er in hemelsnaam toe heeft bewogen zich in te laten met George Kettmann en zijn uitgeverij van onvervalst nationaalsocialistische snit. Rost had in Duitsland gehoord dat nieuw werk van Fallada bij Kettmann zou verschijnen en schreef hem: ‘Het zou me dus ten zeerste spijten als u de vertaling van dit nieuwe werk aan een ander opdroeg. Is u ook niet van meening dat het een beetje vanzelfsprekend is, dat de vertaler van alle andere boeken van een auteur ook de nieuwe vertaalt?’
De nationaalsocialistische uitgeverij van Kettmann, De Amsterdamsche Keurkamer, gaf in 1940 van Fallada Kleine man, groote man – het kan verkeren uit en in 1942 De man die niet geliefd is. Geen van deze (middelmatige) boeken is vertaald door Rost.
Kaiserhof
Wolf unter Wölfen uit 1937 was net als de andere boeken van Fallada bepaald geen nationaalsocialistische literatuur. Niettemin trok de roman de aandacht van Goebbels die in zijn dagboek noteerde: ‘Ein tolles, spannendes Buch.’ Het had gevolgen.
Begin november 1937 gaat Fallada naar hotel Kaiserhof in Berlijn. Dat hotel lag tegenover de rijkskanselarij en de nazi’s kwamen er vaak en graag. Hij ontmoette daar Emil Jannings die al eerder in nazifilms had gespeeld. Fallada kon weten wat hem te wachten stond. Toch accepteerde hij het verzoek van Jannings om een filmmanuscript voor hem te schrijven. Fallada maakte er een roman van, Der eiserne Gustav, maar liet die eindigen in 1928. Dat was niet naar de zin van de filmmaatschappij en evenmin van Goebbels die moet hebben gezegd: ‘wenn Fallada immer noch nicht wisse, wie er zur ns-Partei stehe, so wisse die nsdap, was sie von Fallada zu halten habe.’
Weer boog Fallada. De roman kreeg een vervolg, een Nazi-Schwanz, waarin de hoofdpersonen zich alsnog bij het nationaalsocialisme aansloten. Fallada scheef bovendien een voorwoord waarin hij vaststelde dat Duitsland oorspronkelijk geen idealen had maar nu in Duitsland die grosse Idee eindelijk had gezegevierd. De film is er nooit gekomen en het voorwoord is niet gepubliceerd. Fallada heeft het slot van de roman weer enigszins ingekort en zo heeft Rowohlt Der eiserne Gustav uiteindelijk uitgegeven.
Kutisker
In 1941 verdiept Fallada zich in het zogenaamde Barmat-Kutisker-proces. Barmat en Kutisker waren Joden die zich in de jaren twintig aan fraude schuldig hadden gemaakt en daarvoor veroordeeld waren. Fallada zag in deze geschiedenis de stof voor een moderne Jud Süss. Daartoe had hij de processtukken bestudeerd, wat het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda was opgevallen. Op 23 juni 1943 ontvangt Fallada van dit ministerie een brief met de vraag hoever hij met deze roman is gevorderd. Vaststaat dat Fallada daarna aan het boek over Kutisker, in de roman Benjamin Leib Lubliner, heeft gewerkt maar ook dat hij heeft geprobeerd een eventuele publicatie te rekken totdat de oorlog zou zijn afgelopen. ‘Ich schanze sehr fleissig an einem Roman, der nie zu Ende geschrieben werden wird.’ Ook moet Fallada hebben gezegd dat het een ‘nicht antisemitischen antisemitischen Roman’ zou worden. We kunnen het niet meer nagaan. Van de roman over Kutisker is geen bladzij overgeleverd. Vermoedelijk heeft Fallada het manuscript zelf vernietigd.
Tussenbalans
Fallada kon zich goed verplaatsen in de kleine man die probeert zijn fatsoenlijkheid en menselijkheid te bewaren, ook in moeilijke tijden. Politiek stond echter ver van hem af en Fallada was geen schrijver die de maatschappij van zijn tijd scherp analyseerde. Hij verfoeide de nazi’s maar dat was vooral instinctief. Wie de biografie van Williams leest, krijgt een goed inzicht in levensloop en karakter van Fallada. Het kwam regelmatig tot overmatig gebruik van alcohol en drugs en hij leed ook regelmatig, vooral als het leven hem te zwaar viel, aan zo ernstige depressies dat hij moest worden opgenomen.
Anders dan de meeste andere belangrijke Duitse schrijvers, heeft Fallada Duitsland niet verlaten, al heeft hij het overwogen. Toen de nazi’s aan de macht waren gekomen, trok hij zich wel terug, maar op het platteland. Het lag in het karakter van Fallada om in zijn schulp te kruipen als de omstandigheden hem te moeilijk werden, schrijft Williams. Bovendien dacht hij dat het zo lang niet zou duren.
Het is verbazingwekkend in welk onwaarschijnlijk hoog tempo hij zijn lijvige romans heeft geschreven. Schrijven was voor Fallada een noodzaak om te kunnen overleven. Bovendien had hij de opbrengsten nodig om zijn gezin te kunnen onderhouden. Niet schrijven was geen optie. Daarmee is al veel verklaard van zijn wankelmoedige houding. Steeds opnieuw heeft hij geprobeerd buiten schot te blijven, vooral door in de nazitijd werk af te leveren dat geen kwaad kon en daardoor beneden de maat was. Maar soms stak de goede verteller in hem toch de kop op en kwam hij onvermijdelijk in botsing met de scherpslijpers onder de nationaalsocialistische recensenten. Dan paste hij zich zo nodig aan. Hij wist dat en
heeft zich daarvan rekenschap gegeven in een moedig en tegelijk ook tweeslachtig boek.
Gevangenisdagboek
Op 28 augustus 1944 loste Fallada, die veel gedronken had, een pistoolschot in de richting van Suse Issel, de vrouw van wie hij ruim een maand eerder was gescheiden. Hoewel het schot niet op haar was gericht, werd hem toch poging tot doodslag ten laste gelegd. Om die reden wordt hij ter observatie opgenomen in het gevangeniscomplex Neustrelitz-Strelitz. Hij zal er ruim drie maanden moeten blijven. In die tijd schrijft hij de roman Der Trinker en enkele korte verhalen.
Fallada schreef in Neustrelitz niet alleen bellettrie. In het manuscript van Der Trinker houdt Fallada een dagboek bij. Op een opmerkelijke manier. De tekst van het dagboek voegt hij in tussen de regels van de roman en bovendien in omgekeerde volgorde, van achteren naar voren. Dit dagboek valt daardoor bijna niet te ontcijferen. Tijdens een dag verlof, 8 oktober 1944, weet Fallada zijn manuscript uit de gevangenis te smokkelen. Pas in 2009 is het uitgegeven onder de titel In meinem fremden Land, Gefängnistagebuch 1944.
Als het dagboek was ontdekt, had het er voor Fallada, eufemistisch gezegd, niet best uitgezien. Het is een verslag van zijn ervaringen in nazi-Duitsland, ‘Zeugnis,’ aldus de bewerkers Williams en Lange, ‘einer höchst widersprüchlichen, vom NS-terror gebeutelten und in den Aporien des eigenen Handelns befangenen Persönlichkeit.’
Voorop staat dat Fallada in dit opmerkelijke boek van zijn verachting van de nazi’s geen geheim maakt. Aan de oprechtheid daarvan hoeft niet te worden getwijfeld. Wie het gevangenisdagboek leest, kan het echter evenmin ontgaan dat Fallada er niet helemaal uitkomt bij het verdedigen van zijn telkens weer tweeslachtige houding. En het klopt ook niet altijd. Anders dan Fallada suggereert, is hij in 1933 wel degelijk lid geworden van het Reichsverband Deutscher Schriftsteller.
Fallada ziet zichzelf als iemand die ‘mann heute einen Philosemiten nennt’. En, schrijft hij, ‘die antisemitische Propaganda war mir stets widerlich gewesen’. Uit het dagboek blijkt echter dat die propaganda hem wel degelijk heeft beïnvloed. Zo wantrouwt hij de Joden met hun typisch Joodse fysionomie en hun andere instelling tegenover geld, die hem ‘ausgesprochen antipathisch war’. Fallada ziet niet in dat hij zo een ‘rassistische Denktrant angenommen hat’ (Caspar).
Het gevangenisdagboek is boeiende lectuur, vooral omdat daaruit de worsteling spreekt van iemand die het goed meent maar bepaald geen held is, zich daarvoor ook schaamt en zich tegelijk wil verdedigen. ‘Das Gefängnistagebuch aus dem Jahr 1944 ist ein Dokument zunehmender Resignation und Verzweiflung, geschrieben in der Hoffnung, Zeugnis abzulegen’ (Williams en Lange).
Nogmaals aanpassen
Mei 1945 al begint Fallada aan een gewijzigde opzet van zijn herinneringen met als titel: Der unerwünschte Autor – Meine Erinnemngen während zwölf Jahre Naziterror. De passages over Joden worden afgezwakt. In 1944 meende Fallada nog dat de Joden een andere instelling tegenover geld hadden. In 1945 is dat afgezwakt tot een ‘eerste indruk’.
Nog één keer zal Fallada een belangrijk boek schrijven, Jeder stirbt für sich allein, in Nederlandse vertaling Alleen in Berlijn, de eerste antifascistische roman na de nazitijd. Het is het fascinerende en waargebeurde verhaal van het verzet tegen het naziregime door twee eenvoudige burgers, Otto Quangel en zijn vrouw Anna, die in Berlijn her en der kaarten achterlaten waarin ze oproepen Hitler en zijn aanhangers te bestrijden. Het pleit voor Fallada dat hij aanvankelijk aarzelingen had. Hij vroeg
zich af of hij wel de juiste persoon was om dit boek te schrijven, omdat hij nooit tot het verzet had behoord en geen verkeerde indruk wilde wekken.
Na enkele eerdere drukken van Alleen in Berlijn is afgelopen najaar een aangepaste herdruk op de markt gebracht. Als het om Fallada gaat, blijft het aanpassen, ook al zijn we nu 65 jaar verder. In het archief van de oorspronkelijke uitgever, Aufbau, is namelijk de originele versie van het boek van Fallada opgedoken met het door Aufbau, een Oost-Duitse uitgever, om politieke redenen weggelaten 17de hoofdstuk. Ook werd in het 21ste hoofdstuk een door Fallada tussen haakjes geplaatste en helaas niet onware opmerking geschrapt: ‘wie die meisten Deutschen waren die Quangels im Innern keine Judenfreunde, also mit diesen Massnahmen einverstanden’. De aanpassingen zijn deze keer niet van Fallada zelf maar van de eindredacteur. Fallada overleed 5 februari 1947 voordat zijn laatste boek was verschenen.
Inzicht in eigen zwakheid
‘Fallada’s loopbaan in nazi-Duitsland,’ concludeert Wilkes, ‘kan niet eenvoudig en adequaat onder één bepaalde noemer worden ondergebracht: hij was geen enthousiaste collaborateur, maar ook geen verzetsstrijder.’ Wilkes haalt een brief uit 1946 aan waarin Fallada aan Rost schrijft dat hij er uit angst voor het concentratiekamp in had toegestemd Der eiserne Gustav aan te passen, ook al ‘word ik tot op de huidige dag gekweld door schuldgevoel over iedere regel die ik toen heb geschreven’.
Fallada boog om te overleven onder een autoritair regime. Hij paste zich aan. Toch heeft hij de kleine mens die zijn fatsoenlijkheid en menselijkheid bewaart, in zijn twee belangrijkste boeken vastgelegd. Met die tegenstrijdigheid moet de lezer van nu het doen. Williams concludeert in haar biograrie dat Fallada’s ‘versöhnender Charakterzug war die Einsicht in seine eigene Schwachheit’ en citeert Fallada die in de laatste brief aan zijn moeder schreef: ‘Ich bin wohl schwach, aber nicht schlecht, nie schlecht.’
Bronnen
Günter Caspar, Fallada-Studien (Berlijn 1988). |
Tom Crepon, Leben und Tode des Hans Fallada (Leipzig 1987). |
Hans Fallada en Anna Ditzen, Briefe einer Ehe (Hamburg 2007). |
Hans Fallada, Ewig auf der Rutschbahn. Briefwechsel mit dem Rowohlt Verlag (Hamburg 2008). |
Hans Fallada, In meinem Fremden Land. Gefängnistagebuch 1944, redactie en nawoord Jenny Williams en Sabine Lange (Berlijn 20O9). |
Hans Fallada, Sein Leben in Bildern und Briefen (Berlijn 2012). |
Manfred Kuhnke, Falladas letzter Roman. Die wahre Geschichte (Friedland 2001). |
Werner Liersch, Hans Fallada. Sein grosses kleines Leben (Berlijn 1981). |
Werner Liersch, Zwischen Ausharren und Flucht, in Zeit vergessen, Zeit erinnem (Göttingen 2008). |
Hans Olink, Nico Rost. De man die van Duitsland hield (Amsterdam 1997). |
Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers & hun collaboratie, deel 3 A. De kleine collaboratie (Amsterdam 1990). |
Geoff Wilkes, nawoord bij Alleen in Berlijn (Amsterdam 2010). |
Jenny Williams, Mehr Leben als eins (Berlijn 2011). |