Henk Romijn Meijer
Dagboek 2002
In 2002 ontpopt Romijn Meijer zich als een echte dagboekschrijver: vanaf 1 juni 2002 houdt hij het nauwgezet bij. Eerst in schriften, daarna in (al met al vijftien) kleine, gebonden notitieboekjes. De tegenzin van lang geleden is overwonnen. Hij schrijft relatief weinig over zijn literaire werk maar des te meer over de mensen uit Le Roc en in de buurt woonachtige vrienden. Hij speelt zelfs met de gedachte om het uit te geven, want op 2 mei 2007 noteert hij: ‘Titel voor dagboek: Of heb ik dat al gezegd?’
Op 18 juni 2007 schrijft hij zijn laatste dagboekzinnen: ‘Vanmiddag, nadat ik met Peter hadgespeeld – die erg blij was dat het bloed in mijn urine niet iets verschrikkelijks betekende – zat ik op ons terras in de zon met mijn ogen dicht op een groene plastic stoel te suffen – toen ik een voorzichtige duw tegen mijn wang kreeg – het was meer een aanraking dan een duw – toen ik mijn ogen open deed stond Max naast me – kwam even dag zeggen – bleef in al zijn rust een poosje naast me staan, liet zich aaien – toen liep hij verder, naar het einde van de straat.’
Zo eindigt het dagboek van Henk Romijn Meijer. Zijn gezondheid verslechtert snel, hij is vaak doodmoe en het schrijven kost hem te veel energie.
Gerben Wynia
10 juni 2002
Bel Guus1 om haar te condoleren, ze zegt: ‘Het is de eerste keer dat ik iemand heb zien sterven. In Groningen ging hij nog elke dag stapje voor stapje de tuin in, zat hij nog in de zon en werd hij nog bruin ook! Ik heb zijn ogen dichtgedaan,’ zegt Guus. Hij was in een coma geraakt, Hellen2 was gewaarschuwd. Toen Guus zo bij de dode Adriaan zat, denkend ‘Jezus, da’s ook wat’, stoof Hellen de kamer binnen en wierp ze zich hard huilend op dat lijk. ‘En ik, die hem tweeënzestig jaar heb gekend! In 1944 zijn we getrouwd.’
Hij wordt in Driehuis Westerveld gecremeerd. ‘Dan de as mee naar huis – maar die komt dan wat later. En Alissa3 heeft de kist blauw gespoten, met gouden knoppen, en daarin zal hij morgen worden uitgestald…’
‘De meisjes hadden allebei de laatste nacht bij hem geslapen, voor als hij nog zou gaan schreeuwen of iets zou willen of zo. Ze zijn zo lief voor hem geweest, de kamer beneden voor hem ingericht, allerlei dingen van hem, foto’s.’
Toch was hij doodgegaan nadat hij was verhuisd, ongeveer twee weken later, hoe bekend en vertrouwd het nieuwe tehuis ook voor hem was geweest.
12 juni 2002
Lois4 vertelt over Adriaans crematie dat het weer tamelijk donker was, dat ze de indruk had dat ‘alle Nederlandse schrijvers’ er waren (behalve Adriaan kent ze er geen een) en dat ze na afloop van de ceremonie niet de saaie cake en koffie kregen maar drank, zodat het een vrolijke boel werd, zoals Adriaan het gewild zou hebben – Adriaan die aardig voor me was vanaf het eerste interview dat ik ooit heb moeten geven n.a.v. de Reina Prinsen Geerligsprijs. De kist was prachtig, zei Lois.
13 juni 2002
Elsje5 e-mailt dat de crematie van Adriaan wel leuk was op Westerveld waar een ere aan Pim Fortuyn-stoet het verkeer ophield – Alissa had leuk gesproken over Adriaan in haar jeugd, Wout van Oorschot had vooral over zichzelf gesproken net als zijn vader bij de begrafenis van Dick Hillenius en Hellen had zo gesproken dat je bleef zitten met de vraag of ze nu nog een kind van hem verwacht.
14 juni 2002
Rouwkaart van Adriaan M – 5 juni 1912-7 juni 2002 – echt Adriaan om toch nog ne-
gentig te worden, na al zijn geklaag! – schrijver dichter essayist (i.p.v. dichter prozaïst) – de vriendin staat als laatste bij de ‘familie’ en eindelijk zie ik hoe ze heet: Hellen Trümper.
30 oktober 2002
Theo Sontrop aan de telefoon – zit in Vlieland waar je in het café van te voren weet wat iemand gaat zeggen (als je er een beetje lang zit). Dus heeft hij geen stamcaféwe praten over de storm en over boeken. Heeft Oek de Jong6 toch maar besteld maar wil Nellekes Pelican Boy7 niet lezen – dan liever wat herlezen, Stendhal of zo. Heeft mooie Engelse verhalen gelezen van Adam Haslett, hem aangeraden door Athenaeum in zijn ene dag Amsterdam. En Voskuil wiens zeven delen nu in een doos te koop staan tegen een gereduceerde prijs (kennelijk nadert het einde van de verkoop)? De kleinzielige Voskuil met zijn gruwelijk sentimentele nieuwe titel Requiem voor een vriend8 – het verhaal over Jan Bruggeman uit zijn dagboek gelicht. Iemand (ik) zou de lezers eens moeten vertellen hoe Han met de vriendschap omspringt – hoe hij Lpunt9 zijn grote vriend Lou v. Oijen de wacht liet aanzeggen in een hysterische brief waarin ze hem zijn ‘misselijke mopjes’ (of grapjes) verweet. In Lpunts brief stond het heel anders dan het ons werd verteld, als een wederzijds verwijt van verwaarlozing van bezoeken – en zo beschermde Han Lpunt weer, of liever zichzelf tegen Lpunts furie, en zo liet hij de vriendschap zonder slag of stoot sterven. In de vriendschap met Bert Weijde was het makkelijker om trouw te blijven, want Bert was stapelgek en zo diep gekneusd dat hij Lpunts goedkeuring wel moest verkrijgen. Jan Bruggeman was ook gek en pleegde ook zelfmoord, het veiligste gebaar om Hans vriendschap te behouden.
Theo had de zeven delen wel uitgelezen, maar dan ‘zoals je een doos bedorven kersenbonbons achter elkaar leegeet zonder te kunnen stoppen, al weetje dat je er misselijk van wordt na afloop.’
Maar goed dat Han zulk commentaar niet hoort – al is zijn gebolsterde Ego er nu misschien tegen bestand. Hoewel: Hannie10 zegt dat je geen kwaad mag zeggen over het Meesterwerk, dat hij geen woord kritiek nog kan verdragen.
7 november 2002
Hannie – Mollie belt haar om haar uit te nodigen, maar ze nodigt ons uit – voor een restaurant in de Utrechtsestraat want ze kookt niet meer. Voor haar verjaardag (haar tachtigste waarschijnlijk) wil Wout v. O.11 haar een eten aanbieden – ze mag gasten uitnodigen – wij zijn haar eerste keus. Han en Lpunt haar tweede. Maar wij willen noch met Wout noch met Han aan een tafel zitten, en zeker niet op kosten van Wout. Dus wordt de tweede keus de eerste – wij gaan vrijuit.
25 november 2002
Vorige donderdag 21 nov bij Hannie. Het etentje in het Marokkaanse restaurant in
de Utrechtsestraat – we zijn er om zes uur. Ze klikt de deur elektrisch open vanaf haar overloop boven, wat gevaarlijk is tegenwoordig. De gang lijkt nieuw geverfd en stoffig. We begroeten elkaar, een krampachtige omhelzing. ‘Jongens, komen jullie binnen.’ Het plafond lijkt nog iets meer geteisterd dan maanden geleden. Scheuren in het vergeelde stuc en hier en daar een stuk weggevallen, als gevolg van het werk, zegt Hannie, dat nu al acht maanden aan de gang is. ‘Hebben ze dan een nieuwe fundering aangebracht?’ ‘Nou alles in Amsterdam zakt toch zeker.’ – en ze wil een uitweiding gaan houden over die verzakking. ‘Maar hebben ze een nieuw fundament aangebracht?’ De vraag lijkt haar in verwarring te brengen. ‘Ja dat zal wel.’ ‘Als het zo lang duurt.’ ‘Natuurlijk kan dat veel vlugger.’ ‘Maar is het een nieuw fundament?’ ‘Naar het lawaai te oordelen – de hele dag boem boem boem boem. Maar weet je wat nog het ergste is? Dat is de hele dag dat gepraat van die mensen – de hele dag door!’ In haar kamer dezelfde oude troep, twee lage fauteuils en een rechte stoel (jaren vijftig?), de boekenkast, de schrijftafel van V&D en in contrast met dit alles de B&O tuner, versterker en CD-speler van de f 10.000- van haar Belgische prijs.12 Ze gebruikt er overigens maar één toets van zodat de andere krakerig worden van het stof. ‘Willen jullie iets drinken?’ De gedachte lijkt haar te overvallen, ze zegt: ‘Ik heb – port (stilte). Jenever – maar dat is jonge, helaas.’ ‘We drinken nooit oude.’ Ze zoekt naar Bols en vindt die niet. Ze vindt een bijna lege en een halfvolle fles Harteveld die ze niet lijkt te vertrouwen. Ze heeft onze verzekering nodig dat Harteveld ‘prima’ is.
We praten over de onbenaderbare poes die op de piano ligt te slapen op vergeelde bladmuziek die met zijn rafelige hoeken en randen eruit ziet alsof hij bij de vuilnisbak is gevonden – zoals zij zelf, met haar ongewassen en op het oog ongekamde haar, lijkt op een dakloze (zoals ook bleek uit het verhaal dat ze vertelde – omdat ze nu bij het boodschappen doen halverwege pijn aan haar voeten krijgt (en enkels?) gaat ze op de publieke bank zitten. Daar benaderde een bezorgde Turkse oude heer haar en wilde haar 20 euro geven. Al zei ze dat ze geen geld nodig had, toch hield hij aan). De poes bleef ons wantrouwend aankijken.
Ze zei dat ze het jammer vond dat wij Han en Lousje niet meer zagen. Ze zei: ‘Jullie zijn allebei nogal koppig!’ Zo houdt ze zich op de vlakte.
Misschien kwam het door het boekje over haar jeugd en haar ouders13 dat ze het al voor het eten kreeg over de ‘politieke moorden’ op de Joden. We probeerden haar uit te leggen dat het geen politieke moorden waren, en ze werd kwaad en opgewonden. ‘Een politieke moord is gewoon wat anders.’ ‘Dat zegje omdat je geen Jood bent.’ We wisten het langdurig gedram in wat veiliger banen te leiden. De avond was pas begonnen. (Ze schijnt zich te verkneuteren omdat de moord op Pim Fortuyn is gepleegd door een milieuactivist. Ze haat alles wat lijkt op milieubewust etc. ‘Zeker over die ozonlaag, allemaal onzin.’ Etc.)
Het boekje zal ze ons geven. Maar voordat dat gebeurt, zegt ze dat het erg flauw is, en geeft ze zo drastisch af op haar verhaal dat je haar bijna niet tegen kunt spre-
ken zou haar moeten overweldigen met tegenspraak.
Om half negen zegt Mollie ‘Zullen we niet eens gaan?’, en ze schrikt op. We dalen de trap af naar de stoffige nieuw geschilderde gang, en zien dat beneden licht brandt – de nieuwe mensen zijn er blijkbaar – in het lege kale benedenhuis. Buiten kijken we door het raam naar binnen en zien helemaal achter in het huis, in wat waarschijnlijk de keuken is, een vrouwspersoon. Langzaam lopend zien we haar aarzeling groeien dichtbij de Utrechtsestraat. We lopen de straat in, ze zegt, lukraak, hier zijn wel Marokkaanse restaurants. Waar we zijn is er geen een! Ze had geen restaurant op het oog, ze had nergens afgesproken. Mollie ging vragen in het Indonesische restaurant naast Tempo Doeloe – daar zouden ze ‘over vijf minuten’ een tafel hebben. Wij mochten vast gaan zitten bij het raam naast de deur. Een donkere drukke verleidelijke Indonesische brengt het menu en vraagt ons om vast iets te bestellen. Het eerste onderdeel van het menu is de waarschuwing dat de klant er niet kan pinnen of een creditkaart gebruiken, waarop Hannie zegt: ‘Heb je geld bij je? Ik heb wel geld meegenomen, maar waarschijnlijk niet genoeg.’ Tijdens het eten is het praten vrijwel onmogelijk vanwege de nabije tafel waaraan acht personen (zeven mannen en een vrouw) hard zitten te praten en nog harder zitten te bulderen – de verleidelijke Indonesische vindt ze zo grappig dat ze zich ten slotte diep over ze buigt en met huid en haar in ze lijkt te verzinken, zodat ze ongevoelig is voor het feit dat we willen afrekenen – en Hannies kwade schreeuwerige ‘Mogen wij afrekenen’ dus niet hoort.
Thuis – bij haar – wil ze de koffie zetten die ze zelf niet drinkt en schrikt ze als we zeggen dat wij het ’s avonds ook niet drinken. En voordat we weggaan geeft ze ons het verketterde boekje (‘Ja, die foto’s zijn leuk.’) en schrijft er met uitschietende krampachtige letters in: ‘Een halve eeuw vriendschap is niet niks.’
Hannie. Hoe kan ze zo hartstochtelijk afgeven op de milieubewakers waartoe haar beste vrienden behoren tegen die beste vrienden? Misschien is vriendschap voor haar iets wat voortdurend op de meest drastische manier op de proef moet worden gesteld – of meer iets als een gedachte van ver. Zelden een teken van tolerantie – hoewel: dat Louis Lehmann een uitvreter was vond ze niet erg (we zijn er bij geweest dat hij gewoontegetrouw onder het eten aanbelde en Hannie haar vlees in tweeën sneed voor hem die de uitnodiging vriendelijk grijnzend had aanvaard). Ze brak pas met hem na twee gewelddadige uitbarstingen: één keer dat hij een grote volle pan soep op de grond gooide, bij iets wat zij had gezegd, een andere keer dat hij haar een blauw oog sloeg, of tussen haar ogen stompte. Overigens hebben die uitbarstingen van geweld haar voorzichtiger gemaakt in haar doorgaans onzinnige meningen.
– Toch moet je dankbaar zijn dat je je eigen verval nog mag meemaken.
– Ik ben atheïst maar ik doe er niet veel aan.
Hannie noemt haar vader een Luftmensch, maar al haar meningen, haar smaak, vooral in muziek, als je het smaak kunt noemen, lijkt van die Luftmensch te komen – de begaafde pianist die te zenuwachtig was om op te treden. Mensen worden zenuwachtig als ze voor het idee van zichzelf geen aansluiting in de buitenwereld vinden, of geen aansluiting denken te vinden – meestal dus.
21 februari 2003
Presentatie Mijn Frankrijk van Leo Prick met lino’s van Dorinde.14 […] Zo vliegt de tijd, alsof we het niet wisten – ook voor John Peereboom15 vliegt ze. Hij ziet er sterk verouderd uit. Sluipend op doorzakkende knieën beweegt hij zich in de kakelende menigte, gehuld in zijn neutrale zakenmankostuum, zijn golvend haar naar achteren gekamd, zijn benige bril, zijn onderkaak gespannen naar voren. Terwijl zijn beminnelijke Maud ons vriendelijk groet, ondanks alles, zien John en ik elkaar en kijken wij door elkaar heen – ik denk dat ik van hem geleerd heb om dwars door een ongewenst persoon heen te kijken – nadat Mollie pogingen had gedaan om een verzoenend knikje van hem te krijgen in ruil voor haar eigen verzoenende groet. De oorzaak van onze onenigheid doet er allang niet meer toe: het is nu de onenigheid an sich die geldt.
- 1
- Levenspartner van Adriaan Morriën.
- 2
- Vriendin van Adriaan Morriën.
- 3
- Dochter van Adriaan Morriën.
- 4
- Lois Robertson, vriendin van Molly.
- 5
- Elsje Stroetinga. Ze werkte voor Dieuwke Bakker, eigenares van galerie Mokum. Heeft een olieverfschilderij van Romijn Meijer gemaakt.
- 6
- De roman Hokwerda’s kind (Amsterdam 2002).
- 7
- Pelican Bay van Nelleke Noordervliet was in augustus 2002 verschenen.
- 8
- Requiem voor een vriend van J.J. (Han) Voskuil was net verschenen.
- 9
- L. Voskuil, Lousje Voskuil.
- 10
- Hanny Michaelis.
- 11
- Wouter van Oorschot.
- 12
- De Anna Bijnsprijs 1995, dat jaar uitgereikt in Antwerpen.
- 13
- In 2002 publiceerde Michaelis Verst verleden.
- 14
- Dorinde van Oort.
- 15
- J.J. Peereboom, collega van Romijn Meijer op het Engels seminarium. Toen Romijn Meijer in Minnesota verbleef en daar een tweede jaar wilde blijven, zei Peereboom (toen voorzitter dagelijks bestuur) dat dit niet mogelijk was. Later bleek dat dat best te regelen was. Romijn Meijer heeft hem dat nooit vergeven en toen Peereboom trouwde schreef hij een venijnige column in Folia.