De laatste pagina
Willem Ellenbroek+
De ontdekking van zichzelf
Harry Mulisch in zijn uitspraken (1027-2010)
‘Kijk, waar ik kom, begint de zon te schijnen,’ zei hij eens. Er gebeurde altijd iets in het leven van Harry Mulisch. Niets is toeval. Elke stap die hij zette, lijkt omgeven door voortekenen en symbolen, alsof het universum meebewoog. Bij zijn geboorte op 29 juli 1927, noteerde hij later, ‘kwam de Vesuvius plotseling in hevige werking’. Bij zijn overlijden, op 30 oktober 2010, braakte een andere vulkaan, de Merapi, wolken dodelijke as uit. Bij zijn laatste gang, de boottocht met de baar van zijn woning aan de Leidsekade in Amsterdam naar begraafplaats Zorgvlied, ontvouwde zich boven de Amstel een rijke regenboog.
Toen hij op 31 juli 1951 ’s avonds laat het manuscript van zijn debuutroman archibald strohalm wilde inleveren bij de secretaris van de jury van de Reina Prinsen Geerligsprijs barstte er op het moment dat hij op de bel drukte een hevig onweer los op de Amsterdamse gracht, waar de man woonde. En het was niet zomaar onweer, maar ‘hetzelfde onweer,’ schreef Mulisch later, ‘dat in 1870 woedde boven Rome, toen het Concilie in de Sint Pieter stemde over het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid.’
Harry Mulisch is uitzonderlijk in de Nederlandse literatuur van na de oorlog. Niet alleen in zijn werk, maar in het geheel van zijn persoonlijkheid en verschijning. Hij droeg het uit. Waar hij kwam, verscheen een fenomeen – als was hij dat van nature. Die houding van een volmaakte uniciteit ontwikkelde zich niet in de jaren, voortkomend uit een groeiend bewustzijn bij oplopende successen. Die ontdekking van zichzelf was er direct. In 1955 schreef hij aan de criticus Jan Greshoff: ‘Toen ik 10 jaar was, stond het voor mij vast dat ik een groot man – niet zou worden, maar reeds sinds tien jaren was.’
Het is opmerkelijk om te zien hoe Mulisch dat een levenlang uitdroeg. Hij wilde zo ook absoluut niet in verband gebracht worden met anderen. Toen zijn werk vergeleken werd met dat van W.F. Hermans en Gerard Reve zei hij dat hij zich nooit met hen verwant had gevoeld. ‘Zij hadden wel iets met elkaar te maken: Nederland. Hermans en Reve zijn Nederlandse schrijvers. Ik ben van de Europese literatuur, mondiaal voor mijn part.’
In Voer voor psychologen legde hij dat nader uit. ‘Afgezien van de onmetelijke karakterologische verschillen, afgezien ook van de onmetelijke verschillen in milieu, waar wij uit voortgekomen zijn, – Hollandse burgerdom tegenover kosmopolitische avonturiers en halve bohémiens, – afgezien van dat alles zijn wij ook niet even oud.’ Volgens de logica van Mulisch wordt iemands wereldbeeld
definitief gevormd tussen zijn 12de en 17de jaar. ‘Welnu, deze tijd begon voor de twee genoemden omstreeks de Rijksdagbrand en werd besloten met het uitbreken van de oorlog. Hun wereldbeeld zal dus gekenmerkt blijven door een accent van werkloosheid, verveling, hopeloosheid, angst, uitlopend in een totale catastrofe. Maar in mijn geval viel deze periode precies samen met de oorlog.’ Het leven van Hermans en Reve werd gekleurd, met andere woorden, door de grauwe armoede van de wereldcrisis, het zijne door de helse gloed van de wereldbrand.
Mulisch kwam ook uit een volstrekt ander milieu dan Hermans en Reve, die in Amsterdam Oud-West en Betondorp opgroeiden. Zijn vader Karl Victor Kurt Mulisch stamde uit de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. In de Eerste Wereldoorlog diende hij als commandant van een batterij zware bereden artillerie. Zijn moeder Alice Schwarz werd geboren in Antwerpen. Zij was de dochter van een joodse bankier die van oorsprong uit Midden-Europa kwam. Het maakte Mulisch uniek in zijn ogen en hij wilde dat wij dat wisten.
Zijn vader had zijn moeder in Antwerpen ontmoet, toen hij daar in de Eerste Wereldoorlog diende. Na de oorlog kon hij in zijn thuisland geen emplooi vinden, schreef zijn oude relatie Schwarz, die zich inmiddels in Amsterdam had gevestigd, om hulp en kon bij diens zakenbank gaan werken. Karl Mulisch en Alice Schwarz trouwden in 1926 en vestigden zich in een villa in Haarlem. Het was een elegant paar, zie je op de foto’s in Mijn getijdenboek, dat zich gracieus in de roaring twenties stortte.
‘Lippenstift! Lippenstift!’, riepen de jongens als zijn moeder de jonge Harry naar school bracht. ‘Het gebruik van lippenstift en maquillage was een herontdekking van jonge vrouwen in de jaren twintig; omdat de moeders van mijn generatiegenoten meestal ouder waren dan de mijne (ik ben het kind van een meisje van achttien), zijn die dat nooit gaan gebruiken. Ik was trots als de kreet “Lippenstift!” weerklonk. De moeders van de schreeuwers waren groezelige dikke wijven, terwijl de mijne meestal voor mijn zuster werd aangezien. Ik denk dat ik daar het minachtende soort welbehagen heb ontwikkeld voor een bepaald soort kritiek, dat uit de samenleving tot mij pleegt te komen.’ (Mijn getijdenboek)
In 1937 scheidden zijn ouders, zijn moeder trok naar Amsterdam (en emigreerde na de oorlog naar de Verenigde Staten), hij bleef bij zijn vader in Haarlem. Zijn vader werkte in de Tweede Wereldoorlog bij de roofbank Lippmann-Rosenthall & Co, die geconfisqueerd joods bezit beheerde. Daar zat hij dan als zoon, in die bepalende jaren dat iemands wereldbeeld definitief wordt gevormd: aan de ene kant de vadercollaborateur, aan de andere kant de joodse moeder met haar gele ster. Die oorlog en dat besef waren beslissend in zijn leven. ‘Ik heb de oorlog niet zozeer meegemaakt’, zei hij later, ‘ik ben de Tweede Wereldoorlog.’ In de oorlog stortte hij zich, voor hij de leeftijd bereikte dat hij aan de meisjes toe was, op de alchemie en op de wetenschap in brede zin. ‘Zeventien is de leeftijd van mijn ziel’, verklaarde hij eens. ‘Toen ik zeventien was, wilde ik een boek schrijven dat zou gaan over Alles. Meer jongens hebben dat. Maar als die vijftig zijn, vinden ze zoiets kinderachtig. Ik niet. Ik ga het dóen.’ En hij deed het met De compositie van de wereld (1980).
Hij wilde er ook niet van weten dat hij het schrijverschap ooit geambieerd had. ‘Ik heb nooit het idee gehad om schrijver te willen worden, zei hij, ‘ik bleek het te zijn.’ Hij legde zijn debuut zo ook niet bij zijn
- +
- Willem Ellenbroek (1944) is journalist en was lange tijd kunstredacteur van de Volkskrant.