Willem Ellenbroek
Onmogelijke liefdes
Ze hadden elkaar leren kennen tijdens hun studie Nederlandse letteren aan de Universiteit van Groningen. Hij was de zoon van een socialistische dorpsonderwijzer uit Friesland; zij was van adel, freule, dochter van een liberale rechter uit Rotterdam. Toen ze trouwden in 1935 werd er onthutst gereageerd op dat standsverschil in die wereld van havenbaronnen aan de Maas. Al op de huwelijksreceptie in Rotterdam werd er gesproken van ‘de mesalliance van het jaar’. Zij hadden er geen boodschap aan. Garmt Stuiveling en Mathilde van Vierssen Trip vormden een gelukkig paar, dat een lang leven samen bleef in een huwelijk waaruit een zoon en drie dochters voortkwamen.
Na hun trouwen vestigden ze zich in Hilversum, waar hij leraar was aan het
Nieuwe Lyceum. Garmt Stuiveling (1907-1985) was socialist van huis uit en bleef zijn leven lang dat ideaal trouw. Hij was overtuigd geheelonthouder, pacifist, humanist en Multatuliaan. Hij was lid van de gemeenteraad van Hilversum voor de PvdA en verzorgde literaire programma’s voor de VARA-radio. Hij trok in de ontwikkeling van zijn leven de aandacht en was een bekende persoonlijkheid in de wereld van de Nederlandse letteren. Hij werd hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, gerenommeerd literair-historicus en recensent. Hij was betrokken bij de oprichting van het Letterkundig Museum en lange tijd voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen. Hij verzorgde de volledige tekstuitgaven van Bredero, Multatuli, Perk, Gorter en Couperus. En hij was dichter.
Zij stond voor de buitenwereld een beetje in de schaduw van die carrière. Maar samen vormden ze een gedreven en betrokken paar. Ze stonden aan de wieg van het Humanistisch Verbond en van het Multatuli Genootschap. Hij nam bestuursfuncties in bij het verbond, zij deed er liefdadig werk en schreef in het blad van de organisatie. Zij assisteerde hem bij zijn literaire werk en reed hem, want hij had geen rijbewijs, voor spreekbeurten en onderzoek door het land.
Mathilde Stuiveling-van Vierssen Trip (1907-2010)
Maar ook Mathilde Stuiveling-van Vierssen Trip zelf kende haar eigen ontwikkeling als letterkundige. Het speelt zich af in de marge van de grote literatuur, maar er zitten toch opzienbarende elementen in.
Onder haar eigen naam verschenen haar herinneringen aan de dichter J.H. Leopold (1865-1925), leraar klassieke talen in de jaren twintig aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam.
Ze schreef ze in de winter van 1963-’64, ze werden eerst gepubliceerd in het Rotterdams Jaarboekje van 1975 en later in 1986 opnieuw uitgegeven als ‘De school van Leopold’ bij de Sjaalmanpers. Het zijn ontroerende, tere herinneringen aan haar schooltijd, medeleerlingen en leraren, met rake observaties en gevoel voor humor. Ze beschrijft liefdevol haar ontzag voor de bevlogenheid van de gehandicapte Leopold als leraar: ‘De rijzige dove man met de welsprekende gracieuze gebaren, die samen met ons als met zijns gelijken putte uit de rijkdom van de beide oude talen, de leraar, die in de pauze ons verkoos boven de leraarskamer, en bij wie wij veilig waren, als de deur gesloten werd.’
Onder het pseudoniem Merijn Trip schreef ze sinds 1957 eigen verhalen en novellen in De Vlaamse Gids, Rekenschap, Dietsche Warande & Belfort. Bij een bundeling van tien verhalen in 1975 in Groen Geheimschrift maakte ze haar identiteit bekend.
Er zit een verwantschap in thematiek in twee van deze werken. Zowel het verhaal ‘De koning van Rome’ (eind jaren zestig verschenen in De Vlaamse Gids) als de novelle ‘Het dubbele jawoord’ (verschenen in de Flanorreeks in 1990) handelen over wanhopig onmogelijke liefdes. Bovendien zit er nog een ander, intrigerend element in beide verhalen. Met een beetje goede wil kun je er ook kritiek, en spot, in terugvinden op die beau monde van de Maas, die haar huwelijk toen een mesalliance noemde.
Thilde, zoals ze voor vrienden heette, stierf op 24 april 2010 in het Rosa Spier Huis in Laren, 103 jaar oud. Een paar jaar geleden, in 2003, keek ze in een bijdrage in De Parelduiker nog eens op haar leven terug. Zij deed dat in herinneringen aan twee vrouwen, die een rol speelden in het leven van de dichter Herman Gorter en die hem hun hele verdere leven niet meer hebben kunnen loslaten, Ada Prins en Jenne Clinge Doorenbos. Gorter had de een voor de ander verlaten.
Ze was bevriend met beide vrouwen geraakt via haar man, die zich wijdde aan de uitgave van het volledige werk van Gorter. Alles draaide in het leven van de twee vrouwen om hun liefde voor Gorter. Voor een ander was daar geen plaats. Ze hadden elkaar nooit ontmoet. Totdat Ada Prins bij een plechtigheid ter gelegenheid van de honderdste geboortedag van Gorter in 1964 Thilde aanschoot en vroeg om haar aan Jenne Clinge Doorenbos voor te stellen: ‘Zij gaven elkaar geen hand. Er volgden enige onnozele opmerkingen van mooie tentoonstelling of zo, voor ieder weer zijns weegs ging. Hoe ik van Ada afscheid genomen heb, weet ik niet. Ze wou direct weg en helemaal met de rug naar Jenne zei ze: ‘Ik dacht dat ze knapper was.’
Thilde Stuivelings herinneringen aan die twee oudere vriendinnen hebben dezelfde liefdevolle, tere toon als haar boek over Leopold. Ze doen ook weer denken aan ‘De koning van Rome’ en ‘Het dubbele jawoord’ in haar observaties van de obsessies in die twee vrouwenlevens. Er komt het oude thema weer in terug uit haar eigen literaire werk, van levens gewijd aan onmogelijke liefdes.
De journalist en publicist Willem Ellenbroek (1944) zal vanaf nu in ieder nummer van De Parelduiker een dode uit de literaire wereld herdenken, telkens op de laatste pagina’s.