Laagwater
Wieneke ’t Hoen
Reve in het klooster
Wie kent niet de foto’s van Gerard van het Reve ten tijde van het verschijnen van De Avonden, gemaakt door Annelies Romein? Dromerig kijkt hij uit het raam. Hij poseert als schrijver zoals hij nadien nog vele malen met verve zou doen. Romein maakte ook de groepsfoto’s bij het huwelijk van Reve met Hanny Michaelis in 1948 en die met de hele familie Van het Reve op de Magere Brug. Haar legendarische foto’s golden als de enige van Reve uit deze periode. Tot voor kort.
Fotograaf Frits Gerritsen (1925) ging net na de oorlog op verzoek van het geïllustreerde weekblad Ons Vrije Nederland (O.V.N.), een voormalig verzetsblad, naar het Nieuwe Suykerhofje te Amsterdam. M.G. Emeis jr (1917-1983), bekend door zijn vele boeken en artikelen over de geschiedenis van Amsterdam, had een artikel in voorbereiding onder de titel ‘Een oud hofje met jeugdige bewoners. Jonge intellectuelen brengen A’dams Suykerhofje weer tot leven’. Reve was een van deze intellectuelen. En daar moesten foto’s bij.
Het Nieuwe Suykerhofje aan de Prinsengracht (tussen Reestraat en Berenstraat) was een artikel waard, omdat het achttiende-eeuwse hofje met zes huizen (waarin eertijds plek was voor 54 rooms-katholieke vrouwen) en een kapel was gered van de sloophamer en een nieuwe bestemming als studentenwoningen had gekregen. Het hofje was nogal vervallen geraakt en had een paar jaar leeg gestaan. De huren waren daarom laag. De nieuwe bewoners – vrouwen én mannen – hadden huisregels opgesteld in de vorm van een ‘kloosterreglement’ waarin de bewoners ‘kloosterlingen’ werden genoemd. Het Nieuwe Suykerhofje (het oudere Suikerhof is aan de Lindengracht) werd gekscherend het ‘Prinsenklooster’. Om te worden toegelaten moesten de bewoners in spe ‘passelijke hoedanigheden’ bezitten, zoals ‘gemoedelijkheid, betrouwbaarheid, zin voor humor en gemeenschapsgevoel. […] De kloostergemeenschap verleent haar leden hulp en bijstand bij ziekte of “pecuniaire perikelen”. Achterdocht, opgeblazenheid, nijd en losbandigheid worden uit het klooster geweerd; binnen de kloostermuren heerst vrede; boosaardige twist moet onmiddellijk worden gestaakt’.
Bekende bewoners van het Prinsenklooster waren – zo blijkt uit de woningkaarten in het Stadsarchief Amsterdam – onder anderen Gerrit Kouwenaar (van 17 augustus 1945 tot zijn vertrek naar Parijs op 19 februari 1947), Oege van der Wal (van 31
mei 1945 tot 4 oktober 1945) en een aantal verzetslieden onder wie Bram Kuiper (van 2 januari 1942 tot zijn overlijden op 22 oktober 1943) en Henk E. Pelser (van 20 maart 1941 tot 11 oktober 1945), een van de stichters van de ‘Orde van het Prinsenklooster’. Bram Kuiper was bevriend met Willem Frederik Hermans. In diens boekenweekgeschenk In de mist van het schimmenrijk treedt Brams broer Sape zeer herkenbaar op en wordt de woonplek van Bram Kuiper als volgt beschreven: ‘Van het hofje is op de gracht niets te zien. Je gaat de deur van een op het oog gewoon huis binnen, maar in plaats van in een vestibule, kom je in een lage stenen gang. Aan het eind daarvan is een hek met koperen bel. Achter dat hek ligt het hofje als een klein dorp. […] De straatjes zijn zo smal, dat je uit het raam je overbuurman gemakkelijk een hand kan geven.’ De broers waren lid van de verzetsgroep CS6, beide werden gefusilleerd (Tonnie Luiken, ‘Personen en locaties in het Boekenweekgeschenk’, Sterfboek 2, Amsterdam 1999, p. 153-157). Een paar jaar nadien zou Hermans’ vriend Simon van het Reve in het hofje komen te wonen, op hetzelfde nummer als Bram Kuiper (395), maar een verdieping hoger.
In of voor oktober 1948 bezoekt M.G. Emeis het Prinsenklooster, waarschijnlijk in gezelschap van beginnend fotograaf Frits Gerritsen. Hij treft zeven ‘kloosterlingen’ achter de koffie aan in de voormalige kapel.
De kapel is, zo schrijft Emeis, ‘het domein van de heer Thoenes, student in de sociografie, en zijn vrouw, bevoegd onderwijzeres en vaardig aan de tekentafel’. Piet Thoenes (1921-1995) was in Rotterdam actief geweest in het communistisch verzet en naar Dachau gedeporteerd. Na zijn studie zou hij een bekend socioloog worden en actief binnen de humanistische beweging. De kapel van Thoenes en zijn vrouw Remke Huitenga was groot, de andere woningen waren veel kleiner. Emeis meldt dat ‘hoge eisen aan smaak en vindingrijkheid worden gesteld’ en dat bedsteden zijn verbouwd tot zitje, boekenkast of garderobe. De jonge vrouw Meta Denneboom (vrouw van Menno Denneboom, die in het hofje ondergedoken was geweest, maar dat wordt niet vermeld) prijst hij om haar heerlijke Poolse kremseliesj die ze uit haar driehoekige keukentje van anderhalve vierkante meter tovert.
Een andere kloosterling die Emeis noemt, is Clemens Bruehl, toen student klassieke talen ‘alsmede “penningzuiger” van het Prinsenklooster’. Hij, een Duitser, kwam al voor de oorlog in het hofje te wonen en had het geluk aan de ‘grijparmen van zijn landgenoten’ te ontsnappen. Bruehl was actief geweest in het verzet; hij wordt op een site over homoseksuelen in oorlog en verzet genoemd, in verband met de kring rond Wolfgang Frommel. Hij publiceerde over literatuur en vertaalde.
Verder trof Emeis een niet bij naam genoemde medisch student – die op een van de foto’s op een tijgervacht zit met naast hem een babygeraamte -, diens bovenbuurman Dick Horringa en kamergenoten Boukje en Ilse. Hun achternamen worden niet vermeld, wel dat Boukje boeken illustreert en affiches tekent. Ilse tekent ook, ze heeft zich op textielontwerpen toegelegd.
In de laatste alinea van het stuk wordt dan Reve genoemd. Emeis schrijft: ‘Een paar uur praten met deze jonge mensen werkt als een verkwikkend bad. Slechts één raadsel blijft mij na mijn bezoek aan het Prinsenklooster nog onopgelost: hoe Simon van ’t Reve, eveneens een kloosterling, hier zijn eersteling “De Avonden” heeft kunnen schrijven. De deprimerende sfeer van miezerige lamlendigheid vormt een onbegrijpelijk contrast met de doelbewuste levensaanvaarding der andere bewoners. Hopelijk krijgt Simon bij zijn nu in statu nascendi verkerende Amsterdam-roman enige blijmoedigheid uit de andere kloostercellen overgewaaid.’
Emeis vergist zich als hij schrijft dat De Avonden in het Nieuwe Suykerhofje werd geschreven. Het artikel in O.V.N. verscheen op 23 oktober 1948 (jrg. 8, nr. 17, p. 17-19), De Avonden op 1 november 1947. Uit de woningkaarten van het Stadsarchief blijkt dat Gerard K. van het Reve pas op 11 december 1947 op Prinsengracht 395, 4e gang, 2 hoog werd ingeschreven (zijn eerste zelfstandige adres), komende vanaf Jozef Israëlskade 116I. Wel zal Reve in het hofje aan zijn nooit gepubliceerde oman De brand hebben gewerkt en misschien een begin hebben gemaakt met de novelle Werther Nieland.
Hoe Reve aan de kamer kwam, is niet
bekend. Wellicht via Jef Last, die in de oorlog veel in het hofje kwam voor Freek Mulder met wie hij een Spaans restaurant runde (Paul Arnoldussen, ‘De geheimen van het studentenklooster’, Het Parool 21-11-1998). Met name broer Karel van het Reve kwam veel bij de Lasten over de vloer, dus mogelijk is het via hem gelopen. Een andere lezing is dat Reve de kamer overnam van Gerrit Kouwenaar, maar de woningkaarten spreken dit tegen. Op 9 december 1948, de dag van zijn huwelijk met Hanny Michaelis, werd Reve uitgeschreven naar Achtergracht 7 bv.
Op de acht foto’s van Frits Gerritsen bij het artikel is Reve tweemaal te zien. Van deze foto’s worden in de collectie van het Rijksmuseum originele afdrukken bewaard, afkomstig uit het archief van O.V.N., evenals de aflevering waarin ze staan afgebeeld. Op de ene foto schrijft Reve volgens het onderschrift aan zijn nieuwe roman. Op de andere foto zien we Reve met een of ander instrument in zijn hand. Hij is dan op bezoek bij het echtpaar Thoenes samen met een paar andere kloosterlingen. Wie wie is, is moeilijk uit te maken. De tekenaressen Ilse en Boukje staan erop, en de man die op de andere foto een petroleumstel reviseert, maar verder zijn de personen niet thuis te brengen. Fotograaf Gerritsen kan het zich, zo lang na dato, niet meer herinneren.
Reves verhuizing uit het hofje was op 9 december officieel, maar op 12 november schreef hij aan Willem Frederik Hermans, die toen in Canada verbleef, dat hij al verhuisd was. ‘Ik ben uit de Suikerhof weg, en voor de goedkoopte en gezelligheid bij Hanny ingetrokken, omdat ik daar toch al half woonde.’ Ten tijde van het verschijnen van het artikel en al eerder, was hij druk met het zoeken naar een ander huis. Het ‘kloosterleven’ beviel hem niet, hij vond de Suikerbewoners lastig. ‘Ze onderhielden me er over, dat ik “niet genoeg kontakt zocht met de anderen”, niet aan het Hofjesleven deelnam en tenslotte weigerden ze me een betere kamer, waarop ik volgens anciënniteit recht had. Dit ging me te ver. Ik ben met mijn gehele inboedel vertrokken en heb uit een opslag beneden (waarvan niemand de eigenaar weet te noemen) een fraaie, gave hangklok kunnen meenemen, voor mijn moeder een reusachtige, zeer lelijke, ingelijste ets van een grootheid, waarop ze al lang haar begeren had gezet en nog enige andere zaken, die ik niet opsom.’ Op de kamer van Reve kwam ene Jan le Grand te wonen, student medicijnen, die tot Reves verbazing een prachtige woning met uitzicht en veel zon in de Galerij van het voormalig Paleis voor Volksvlijt achterliet. ‘Waarom gaat zo iemand weg? Ik heb me er het hoofd over gebroken. Wel zijn een groot deel van de Hofjesbewoners mieten en deze student, Legrand geheten, vertelde dat hij zo goed met Clemens Bruhl kon opschieten, een Duitse, suikerzieke, 23-jarige kwerulant. Dit moet de sleutel tot het geheim wezen.’ (Verscheur deze brief, p. 26-27)
Het Nieuwe Suykerhofje bestaat nog steeds, maar niet meer als studentenwoningen. Het zijn nu prachtige appartementen die grondig zijn gerenoveerd en tot Rijksmonument zijn verklaard. Het hofje is niet te bezoeken maar de website van Bureau Monumenten & Archeologie toont het in opgepoetste staat.