Laagwater
Hessel Bouman
G.A. van Oorschot en het gestolen manuscript
Op een ochtend meer dan 25 jaar geleden verscheen Geert van Oorschot ontdaan op mijn Amsterdamse kantoor. Destijds deed ik wel eens wat voor hem als advocaat. Het manuscript voor een nieuw boek – hij had onder het pseudoniem R.J. Peskens de verhalenbundel Twee vorstinnen en een vorst en de roman Mijn tante Coleta gepubliceerd – was uit zijn auto gestolen, hij veronderstelde door een junkie, en of ik raad wist. Ik moest er weer aan denken toen ik het artikel van Merijn de Boer over dr. P.H. Ritter jr. en Van Oorschot in dit tijdschrift las, waarin hij het incident aanhaalt (De Parelduiker 2008/3, p. 41). Nog steeds doet in het literair circuit opgeld dat Geert die diefstal uit zijn duim zou hebben gezogen. Max Pam schreef in HP/De Tijd van 14 november 2003 geen geloof aan het verhaal van Van Oorschot te hechten. ‘Junkies stelen door de bank genomen radio’s uit auto’s en geen manuscripten. Volgens mij is ook die roman gewoon verzonnen.’ Omdat Geert zich niet meer kan verweren, leg ik hier vast wat ik ervan weet.
Ik ga daarbij af, behalve op mijn geheugen, op een notitie die ik toen van ons gesprek maakte en die ik bewaard heb (zie de afbeelding), ook omdat de contacten met Geert, geen makkelijke cliënt, mij dierbaar waren. Zo’n notitie vraagt op zich al interpretatie. Zij geeft wel dag, datum en uur dat het gebeurd zou zijn: ‘vrijdagavond na Belle van Zuylen 1/2 0.15 uur’ en er is een krantenknipsel aangehecht met aantekening ‘NRC 6/2’ dat spreekt van het ‘afgelopen weekeinde’, maar het jaartal ontbreekt op beide. Enig speurwerk van de redactie leverde op dat het gebeurd moet zijn in de nacht van vrijdag 1 op zaterdag 2 februari 1980.
Geert vertelde dat hem een tas met onder meer het onvoltooide handgeschreven manuscript van een nieuw boek ontstolen was. Ik noteerde dat hij kort na middernacht naar zijn kantoor, waar Wouter toen woonde, aan de Herengracht 613 was gegaan. Hij wilde maar even blijven en had zijn auto onafgesloten op de gracht laten staan. De tas met het manuscript, correspondentie in mappen, enige boeken en een typoscript was verdwenen. Hij schreef in dummy’s, nieuwe al in hun omslag gebonden uitgaven met blanco binnenwerk. Er zaten een stuk of twaalf van die dummy’s in de tas, waarvan twee volgeschreven met het begin van zijn nieuwe roman. Het typoscript, dat in een zijzakje van de tas had ge-
zeten, was teruggevonden op de Herengracht dichtbij de Amstel, dus vlakbij het kantoor.
Tot zover zijn verhaal. Hij had uiteraard aangifte gedaan en blijkens het berichtje in NRC Handelsblad een beloning van f 1.000 uitgeloofd voor de vinder of een ruime keuze uit zijn fonds. Hij veronderstelde dat een junk de tas uit zijn auto had gepikt en, toen hij ontdekte dat er niets van waarde in zat, in de gracht gemieterd. Hij kwam bij mij of ik nog ideeën had hoe die tas, althans de plaats waar hij in de gracht kon liggen, op te sporen. Dat had ik niet, behalve dat het misschien zou helpen onder de geregelde druggebruikers te laten rondzoemen dat er voor de tipgever wat te halen zou zijn. Ik heb dat laten doen door een bevriend vakbroeder, overwegend werkzaam in de strafpraktijk en thuis in de drugshulpverlening. Het is zonder resultaat gebleven.
Naschrift van de redactie: Gevraagd naar zijn lezing van het verhaal antwoordde zoon Wouter van Oorschot: ‘Op zekere dag toonde hij [Geert] me op kantoor trots vier volgeschreven dummy’s (dundrukpapier): twee met kladversies van twee romans (een sleutelroman over Hermans, Reve, P.H. Ritter jr. en hemzelf én het vervolg op Mijn tante Coleta
genaamd De stad van Janus Stolk) en twee met dezelfde romans in netschrift, klaar om te worden uitgetikt. Hij had die avond een vergadering in restaurant Schiller met de voltallige redactie van de OEuvres complètes van Belle van Zuylen, waarvan de eerste delen in 1979 waren verschenen, maar at eerst bij ons (wij woonden toen op de Herengracht boven de uitgeverij). Op weg naar Schiller plaatste hij zijn aktetas, met daarin o.m. de vier dummy’s alvast in zijn automobiel die voor het huis geparkeerd stond. Dat was dom want in die tijd waren Utrechtsestraat en omgeving het domein van heroïnehoertjes en andere verslaafden, die auto’s afstruinden en uiteraard openbraken als zij buit vermoedden. Toen Geert omstreeks elf uur van de Schillervergadering terugkwam trof hij zijn auto dan ook opengebroken aan, tas weg. Hij belde ontredderd aan, ik kwam naar beneden, nam de ravage in ogenschouw en struinde de gracht af, richting Amstel omdat ik op straat wat A4tjes zag liggen. In een trapje naar een souterrain trof ik er veel meer aan, verregend en wel, het bleken pagina’s te zijn van een typoscript dat Geert mee naar huis had willen nemen. Dat was alles, de rest is nooit teruggevonden.