Over dit hoofdstuk/artikel

Merijn de Boer

over G.A. van Oorschot

over P.H. Ritter jr.


+
Merijn de Boer (1982) is neerlandicus en redactiesecretaris van Tirade.
1
Reve aan Wynia of Van Herpen 28 februari 1986 (Gerben Wynia en Jan J. van Herpen, ‘Dr. P.H. Ritter jr. bespreekt “De Avonden”’. In: Het Oog in ’t Zeil 4 (1986), p. 7).
2
Zie voor een compleet overzicht van Ritters radiowerk Al wat in boeken steekt. Dertig jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de avro (1982) van Jan J. van Herpen.
3
Frans Crone, ‘“Mijn geheime verstandhouding met u.” De briefwisseling C.C.S. Crone – Dr. P.H. Ritter jr. (1935-1950).’ In: Hollands Maandblad 5, 1995, p. 14-25.
4
Geert van Oorschot, Hierbij de hele God in proef. Brieven aan Willem Frederik Hermans (Amsterdam 2003), p. 15
5
Citaat ontleend aan Oorschot 2003, p. 298.
6
Beide citaten zijn ontleend aan Oorschot 2003, p. 298
7
In de lezing geeft Ritter een overzicht van wat er is verschenen in de periode daarvoor. Uitgevers stelden veel belang in die aandacht vlak voor Sinterklaas, zoals blijkt uit verschillende brieven aan Ritter.
8
Citaat ontleend aan Oorschot 2003, p. 299
9
Jeroen Brouwers, ‘De manuscripten van R.J. Peskens’. In: Feuilletons 7 (Amsterdam/Antwerpen 2005), p. 168, 169.
10
Van Oorschot aan Ritter 12 december 1950. In dezelfde brief probeerde Van Oorschot Ritter warm te krijgen voor een bespreking van het eerst verschenen deel van de Verzameld werken van Multatuli. De geciteerde brieven in dit artikel zijn aanwezig in het Letterkundig Museum in Den Haag (lm) en in het Archief Ritter van de Universiteitsbibliotheek Utrecht (ar).
11
Van Oorschot aan Ritter 19 december 1950. Brief in het lm.
12
Idem, 17 september 1948, 27 januari 1950, 19 mei 1950. Brieven in het ar.
13
Idem, 27 januari 1950, 19 mei 1950, 8 juni 1950, 23 april 1951, 17 mei 1951. Brieven in het ar.
14
Idem, 23 april 1951.
15
Die mentaliteit beschouwt hij als representatief voor de Amerikaanse levensbeschouwing.
16
Hij schrijft: ‘Ik ben een verklaard vijand van vele neigingen in de modernste literatuur, maar alles wat uit het levende komt, weet ik te waarderen.’
17
Het ging in dit geval om een gedenkboek van De Groene Amsterdammer ter gelegenheid van het 75-jarige bestaan van het blad, waarvoor de redactie geen medewerking had gevraagd aan Ritter, terwijl die er in de jaren dertig twee jaar lang aan verbonden was geweest als redacteur.
18
Van Duinkerken schreef een uitvoerige inleiding bij Vertoog en ontboezeming.
19
Ritter aan Van Oorschot 23 december 1951. Brief in het lm.
20
Een brief van 29 maart 1952 van Van Oorschot aan Ritter bevestigt hun afspraken. Daarin schrijft Van Oorschot ook over de geboorte van zijn zoon Wouter: ‘Het is een pientere knappe jongen. Maar misschien ben ik de enige die dat zo ziet.’ Brief in het lm.
21
Ritter aan Van Oorschot 8 januari 1952. Brief in het lm. Opnieuw schrijft Ritter dat hij bij de planning van de lezing zal coördineren met Stuiveling.
22
De aanwezige tekst behandelt uitsluitend de inhoud. Het Letterkundig Museum is in het bezit van het volledige exemplaar, maar dat wordt niet vrijgegeven door de erven van Hermans.
23
Aan Van Oorschot schrijft hij op 23 december 1952 dat een ‘inzinking’ de gehele linkerzijde van zijn lichaam heeft verlamd. Brief in het lm.
24
Ritter aan Van Oorschot 6 februari 1953. Brief in het lm.
25
Hij suggereert dat zijn werk ‘niet “hard” genoeg voor deze tijden’ is.
26
Van Oorschot aan Ritter 12 februari 1953. Brief in het lm.
27
Hij had zelf pogingen ondernomen om het uitgegeven te krijgen bij Callenbach, Bosch & Keuning en Querido.
28
Ritter aan Van Oorschot 3 juli 1953. Brief in het lm.
29
Het ging om regeringssubsidie. Een jaar daarvoor had Van Oorschot, blijkens een brief van Ritter aan Van Oorschot van 4 oktober 1952 (brief in het ar), in café Americain aan Ritter voorgesteld om die aan te vragen. Daarop had Ritter in eerste instantie onthutst gereageerd (‘Ik heb nooit naar zulke dingen gejaagd’) maar het aanbod vervolgens dankbaar geaccepteerd. Ritter: ‘Er is tegenwoordig een neiging, na de vele aanmoedigingen die aan de jongsten ten deel vielen, ook de ouderen in de letterkundige waardering te betrekken. Geerten Gossaert kreeg een prijs, Top Naeff werd erelid van de Maatschappij van Letterkunde, – is het aanmatigend, wanneer er moeite gedaan wordt, thans mij in de door U voorgestelde vorm in de waardering der ouderen te betrekken?’
30
Het boek was pas verschenen in een herdruk. Ritters bespreking was een bewerking van zijn artikel over het boek, dat was opgenomen in zijn debuut Kleine prozastukken. Hij had het boek in 1951 ook besproken in Het boek van nu.
31
Op 6 mei 1953 zegde hij Van Oorschot een bespreking van Op de grens van Willem Walraven toe maar die bespreking heeft hij niet gehouden. Brief in het ar.
32
Van Oorschot had hem ook een keer midden in de nacht opgebeld om te praten over zijn uitgaven. Dat blijkt uit een brief van hem aan Ritter van 28 augustus 1953, waarin hij zich excuseert voor het verstoren van de nachtrust. Brief in het ar.
33
Ritter aan Van Oorschot 1 maart 1956. Brief in het lm.
34
Werther Nieland (1949) en De ondergang van de familie Boslowits (1950) heeft Ritter niet besproken.
35
Gerben Wynia, ‘Een dolksteek aan de eigen cultuur. Ritter bespreekt Reve.’ In: Het Oog in ’t Zeil 5 (1987), p. 37-44.
36
Hij vertelde: ‘Deze schrijver is een fijn en ingewikkeld borduurder. Hij weet de componenten, waaruit zijn verhalen zijn samengesteld dooreen te weven op de meest vernuftige wijze, zodat een organische eenheid ontstaat, door een behendige aanwending van de verschillende middelen die hem ten dienste staan.’
37
Ritter had er eigenlijk nog meer over willen zeggen. Aan het slot van zijn lezing klaagde hij over het tijdgebrek, aangezien het Boekenhalfuur was ingekort tot twintig minuten. Ook in een brief aan Van Oorschot deed hij daarover zijn beklag (Ritter aan Van Oorschot 26 augustus 1956. Brief in het lm).
38
Op respectievelijk 9 september 1956 en 28 april 1957. Brieven in het ar.
39
Ritter aan Van Oorschot 13 februari 1957. Brief in het ar.
40
Het Verzameld werk van Coenen besprak hij op 17 maart.