Marco Entrop
De dichter in het donker
J.C Bloem als filmcriticus
marco entrop (1956) is neerlandicus en redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder over Theo van Doesburg, Piet Mondriaan en theater- en filmhistorische onderwerpen.
Op vrijdagavond 9 oktober 1953 was er hoog bezoek in Rialto. In de bioscoop aan de Amsterdamse Ceintuurbaan kregen de actrice Lana Turner en haar echtgenoot Lex – Tarzan – Barker een warm onthaal. Het Amerikaanse filmsterrenechtpaar, op huwelijksreis in Europa, kwam kijken hoe Marilyn Monroe het er afbracht in Niagara, haar eerste echte grote rol. Het Parool drukte de volgende dag een foto af van de ontvangst in de hal van het theater.
Het ene heeft waarschijnlijk niets met het andere te maken, het zal louter toeval zijn geweest, maar op de dag dat Tarzan in Amsterdam was, schreef mr. J.C. Bloem (1887-1966) op uitnodiging van Het Parool over film. Als ‘Gast van vandaag’, een populaire rubriek op de voorpagina van de krant, getuigde de dichter van zijn liefde voor de ‘De zevende kunst’. Het was zijn grootmoeder, meende Bloem zeker te weten, die hem, als een jongetje van een jaar of tien, voor het eerst naar een filmvertoning had meegenomen. Wat en waar dat geschiedde, wist hij niet meer. Pas veel later, in de nadagen van de zwijgende film, was Bloem de ‘adept’ geworden die hij nu was. ‘Hoe dat nu precies is gegaan weet ik niet meer maar ik geloof wel, dat het de eerste films van René Clair zijn geweest, die daartoe het meest hebben bijgedragen.’
Op dit punt in zijn artikel aanbeland, had Bloem de lezers van Het Parool kunnen vertellen dat hij zich zelfs professioneel met film had beziggehouden. Voor de oorlog was hij een blauwe maandag filmcriticus geweest en had hij in die hoedanigheid over film geschreven. Maar Bloem hield wijselijk zijn mond. Mogelijk wilde hij er zelfliever niet meer aan herinnerd worden, maar het liefst ook geen slapende honden wakker maken. In 1938 was Bloem korte tijd filmrecensent van De Waag.1
Opvolger
Anno 1953 kon je beter niet aan De Waag hebben meegewerkt. Het in januari 1937 opgerichte Algemeen cultureel, politiek en economisch weekblad voor Nederland, zoals de ondertitel luidde, was in de loop van zijn bestaan uitgegroeid van een nationalistisch
tijdschrift met uitgesproken pro-Duitse sympathieën tot een niet mis te verstaan nazi-orgaan. Dat proces had zich weliswaar voornamelijk gedurende de bezettingsjaren voltrokken, maar al voor de oorlog gaf De Waag blijk van een nazistische gezindheid.
In de eerste jaargangen van De Waag behoorden schrijvers als Jan Engelman, Jan de Hartog en Johan van der Woude tot de medewerkers. Bloem is waarschijnlijk het tijdschrift binnengeloodst door zijn vriend Jan Campert, die als toneelrecensent aan het blad was verbonden. Bloem besprak af en toe een boek voor de nrc, maar wilde voor die krant graag over film schrijven, een wens die nooit is ingewilligd. Bij De Waag kon hij wel terecht, al snel als de opvolger van de vaste filmmedewerker A. van Domburg, die in mei 1938 zitting zou nemen in de redactie van Katholiek Filmfront.
In De Waag van 19 februari 1938 publiceerde Bloem zijn eerste filmrecensie.2 Aan de opbouw van een stevige filmkroniek zou hij overigens niet toekomen. Op 17 september 1938, dertig afleveringen van het tijdschrift verder, was het alweer afgelopen met zijn medewerking. Bij elkaar produceerde Bloem slechts zeven stukken over film en lang niet wekelijks. Echte klassiekers kwamen er ook niet op zijn pad. De dichter-recensent moest het doen met een filmaanbod dat weliswaar ruim, divers en internationaal was, maar door de bank genomen weinig artistieke uitschieters kende. Hollywood wist zich destijds nog verzekerd van voldoende plaatsen op de filmladder, maar zowel de Franse als de Britse cinema begon het af te leggen tegen het surplus aan Duitse films in de bioscopen. Het waren de hoogtijdagen van Heinz Rühmann en de beginjaren van coming star Zarah Leander, die alvast de weg effenden voor het propagandistische filmamusement dat bij de productiemaatschappij Ufa in de maak was.
Stomvervelend
Bloem recenseerde niet één Duitse speelfilm. Een bewuste keuze lijkt dat niet geweest. Zijn selectie uit het wekelijkse filmaanbod oogt namelijk nogal willekeurig, waarbij hij zich liet leiden door de programmering van de bioscopen in Den Haag, de stad waar hij woonde.
De eerste film die Bloem besprak, was het Britse oorlogsdrama Farewell again (Nederlandse titel: Zes uur verlof). Zijn keuze voor deze film was min of meer uit nood geboren. Twee premières van die week waren bij Van Domburg al aan bod gekomen: de Franse film Un carnet de bal (Het balboekje) van Julien Duvivier, een van Bloems favoriete cineasten, en Conquest (Marie Walewska) met Greta Garbo als het liefje van Napoleon. In de overige Haagse premières zag Bloem kennelijk weinig. La Habanera (wél een goede film met Zarah Leander) van Detlef Sierck, de latere Hollywood-regisseur Douglas Sirk, liet hij passeren, evenals de avonturenfilm East of Java (Het recht van den sterksten) en de jeugdfilm The mighty Treve (Drie gezworen kameraden).
Op 11 februari 1938 – de bioscoopweek opende toen nog op vrijdag – vond ook
de Haagse première plaats van De Spaansche aarde, Joris Ivens’ fameuze documentaire over de Spaanse burgeroorlog. Van Domburg had de film uitgebreid behandeld in De Waag van 8 januari 1938. Gelukkig voor Bloem ditmaal, want hij hield niet van documentaires, laat staan van ‘linkse’ documentaires. En al helemaal niet van Ernest Hemingway, die het commentaar bij deze film had geschreven en ingesproken. Zijn roman A farewell to arms vond hij maar een stomvervelend boek. De gelijknamige film van de Amerikaanse regisseur Frank Borzage, die onder de titel Een afscheid voor immer op dat moment zijn laatste vertoningen in Den Haag beleefde, betrok Bloem bij zijn beschouwing van Farewell again, om hem onmiddellijk af te serveren: de Engelse film was beter.
Bloem hield van vergelijkingen. Een oordeel kwam niet zelden tot stand door de ene film tegen de andere af te zetten. Het was tegelijk een manier om blijk te geven van zijn eruditie, want op het gebied van film gaf Bloem voor een kenner te zijn. Getuige de filmtitels en namen van acteurs die hij te pas te onpas in zijn recensies aanhaalt, moet Bloem een enthousiaste bioscoopganger zijn geweest. Wel iemand met een voorkeur voor de betere film, de ‘film-film’, zoals hij het zelf in een van zijn kritieken noemt.
Frankenstein
Jammer voor Bloem, maar tussen de acht films die hij voor De Waag beoordeelde, zat er niet een met eeuwigheidswaarde. Misschien dat Mannequin, net als A farewell to arms een film van Borzage, nog iets van bekendheid geniet. Die status heeft hij dan vooral te danken aan Spencer Tracy en Joan Crawford, in hun enige film samen.
Mannequin was de laatste film die Bloem besprak en ook de enige Amerikaanse. Na Farewell again had hij in juni 1938 zijn licht laten schijnen over Dreaming lips, de Engelse remake van de Duitse filmtragedie Der träumende Mund, en over twee Franse films: Orage (Roes) en Nuits de princes (Cabaret Wolga).
In de derde week van juli – hij sloeg vier nummers over – vervolgde Bloem zijn kroniek met de bespreking van een historisch drama van Italiaanse makelij, de spektakelfilm Scipione l’Africano (Scipio de Afrikaan). Had Bloem die week gekozen voor de komedie The great Garrick van James Whale, de regisseur van de Frankenstein-films, dan had hij Lana Turner in een bijrol kunnen zien. Maar dit terzijde.
Bloem recenseerde ook een Nederlandse speelfilm. In een record aantal bioscopen in Nederland en Nederlandsch-Indië ging op vrijdag 2 september 1938 Veertig jaren in roulatie, een film die was gemaakt ter ere van het regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Terwijl deze film door de vaderlandse pers massaal werd afgebrand, hield Bloem zich op de vlakte, wellicht om zijn vriend Ben van Eysselsteijn niet af te vallen, die het script van Veertig jaren had geschreven. Voor deze klus had men bezwaarlijk een geschikter auteur kunnen vinden dan Van Eysselsteijn, schreef Bloem.
Stokpaardje
Een filmbeul was Bloem allerminst, veeleer een welwillend criticus. Vaak beoordeelde hij een film alleen maar op het vertoonde spel, de gevoerde regie, het scenario. Zo kwam Veertig jaren bij hem goed weg, doordat hij zowel de regisseur als de scenarioschrijver lof toezwaaide en in één moeite door de acteurs, de aankleding en de filmmuziek in zijn waardering betrok. Het waardeoordeel over Dreaming lips liet
Bloem zelfs nagenoeg volledig afhangen van de acteerprestaties, omdat de regisseur en een deel van de cast, onder wie hoofdrolspeelster Elisabeth Bergner, dezelfden waren als van de Duitse verfilming uit 1932.
Bloem hanteerde voor de hand liggende criteria: ‘de hoofdzaak is, dat de film boeit, goed gefotografeerd en goed gespeeld is.’ Aan deze eisen voldeed in zijn ogen het liefdesdrama Nuits de princes volledig. Maar dat was dan ook een Franse film, en voor de Franse cinema had hij nu eenmaal een zwak. ‘Een Fransche film,’ begon Bloem zijn recensie van Marc Allégrets Orage, ‘heeft altijd dit op alle andere films voor, dat zij een Fransche film is, d.w.z. een uiting van het nog steeds beschaafdste volk ter aarde, een volk, dat de cultuur in het bloed zit, waar deze geen resultaat is van onderwijs, commissies, vereenigingen en dergelijke gruwelen, maar van geboorte en milieu.’ Zelfs een wat mindere of middelmatige Franse film was nog steeds het bekijken waard. Dat kwam doordat hij altijd, in tegenstelling tot films uit andere landen, ‘op een zeker peil staat’. Het stijlgevoel van de Fransen zorgde er wel voor dat hun cinema op niveau bleef. Goed waren de meeste films van René Clair en van Julien Duvivier, de regisseur van (onder veel meer) de klassieker Pépé le Moko. Werkelijk slechte Franse films kende Bloem niet.
Kwam hij over de Franse film te spreken, dan bereed Bloem onmiskenbaar zijn stokpaardje. Hij wist er ook veel van en etaleerde die kennis met graagte en met verve. Schijnbaar moeiteloos lepelde hij de titels op van de films waarin die actrice of die acteur ook had gespeeld, onder wiens regie en met welke tegenspeler.
Dat Bloem daadwerkelijk verstand van filmzaken had, bewees zijn opmerking over Michèle Morgan, de femme fatale in Orage. Bloem sprak het vermoeden uit dat ‘zij spoedig een der vedettes van de Fransche film zou worden’, een verwachting
die inderdaad is uitgekomen, zoals hij ook al vroeg het grote talent onderkende van de acteur Jean-Louis Barrault (Les enfants du paradis). Zijn aanwezigheid in Orage alleen al was volgens Bloem een reden die film te gaan zien.
Scheef
Naar zijn medewerking aan De Waag zou waarschijnlijk geen haan hebben gekraaid als Bloem zich als criticus uitsluitend had ontfermd over die paar ‘onschuldige’ amusementsfilms. Maar Bloem deed iets waarvan hij naderhand ongetwijfeld spijt heeft gehad en wat dus beter onopgemerkt kon blijven.
In zijn kroniek van 23 juli 1938 behandelde Bloem twee Italiaanse films. De eerste was Scipione l’Africano, over de Romeinse legeraanvoerder Scipio Africanus, die in 202 v. C. Hannibal, de leider van Carthago, versloeg tijdens de Tweede Punische Oorlog. Bloem vond het maar een middelmatige film. ‘Het is niet de beste soort van filmkunst, die hier bereikt wordt.’ Dat het epos was geproduceerd door Mussolini’s oudste zoon Vittorio, heeft hij misschien niet eens geweten. Hoewel de film werd gepresenteerd als een ‘gewone’ historische speelfilm, kon niemand de propagandistische teneur ervan ontgaan, ook Bloem niet. Hij constateerde duidelijke parallellen tussen Scipio’s veldslagen en Mussolini’s oorlog in Abessinië, ‘welke vergelijking zoo scheef is, dat men er geen woorden aan behoeft te verkwisten.’
Over films-met-een-strekking wilde Bloem wél iets kwijt. Volgens hem was het een misvatting dat, zoals vaak werd aangenomen, het grootste effect werd bereikt als de strekking van de film in kwestie het best gecamoufleerd was. Niets was minder waar. ‘Het is die film,’ noteerde Bloem in één lange volzin, ‘waarin de strekking het meest ontdaan is van haar vaak bedenkelijke bijzonderheden, het hoogst gesteld is op een plan, waarop zij ook voor tegenstanders zoo niet aanvaardbaar, dan toch, mits die tegenstanders behoorlijke menschen zijn, te eerbiedigen is.’ Aan die eis voldeed Scipione l’Africano naar zijn opvatting nauwelijks. Nee, dat kon stukken beter.
Orgie
Het met veel machtsvertoon omgeven bezoek dat Hitler van 3 tot 10 mei 1938 aan Italië had gebracht, was door Mussolini’s propagandamachine tot een overrompelende ervaring opgestuwd. Van de journaal- en andere filmbeelden die van het staatsbezoek waren geschoten, smeedden technici een anderhalf uur durende compilatie, die niet alleen was bestemd voor binnenlands gebruik. Naar landen waar Italië met een gezantschap was vertegenwoordigd, ging een kopie van de film. Zo ook naar de Italiaanse legatie in Den Haag, waar op donderdagmiddag 2 juni 1938, op initiatief van de gezant, in het bioscooptheater Metropole Palace een besloten voorstelling van de documentaire plaatsvond.3
Van de film zelf lijkt zo veel jaren na dato ieder spoor uitgewist.4 Dat komt vooral door de titel. Buitenlandse films werden hier tot ver na de oorlog per defini-
tie onder een Nederlandse titel in de bioscoop uitgebracht. Dat is ook gebeurd met Il viaggio del Führer in Italia, die bij zijn openbare vertoning nogal theatraal in Acht dagen wereldgeschiedenis werd omgedoopt, maar in de minder glorieuze ondertitel dichter bij de inhoud bleef: De reis van Hitler naar Italië.
Il viaggio del Führer in Italia was een productie van Istituto Nazionale Luce, de volledig door de staat gecontroleerde filmfabriek in Rome. De film laat zich het beste omschrijven als een orgie van militarisme en patriottisme in zeven aktes. Werkelijk elk onderdeel van Hitlers bezoek komt stap voor stap voorbij: zijn aankomst aan de Italiaanse grens, de treinreis naar en zijn ontvangst in Rome door il Duce en de Italiaanse koning, de rijtoer door de stad – dezelfde opnamen die Ettore Scola in 1977 gebruikte als openingsscène van zijn meesterwerk Una giornata particolare -, de vlootschouw bij Napels, troepenparades en legermanoeuvres, vliegdemonstraties, en dat allemaal en consequent onder luide toejuichingen van enthousiaste volksmenigten.5
Vanaf vrijdag 15 juli 1938 draaide Acht dagen wereldgeschiedenis tweeënhalve week achtereen in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen in Den Haag, twee voorstellingen per dag, zondags doorlopend, plus een drietal voorfilms. Toegang boven de achttien jaar, dat wel.
De recensent van de Haagsche Courant (3 juni 1938) vond het een ‘indrukwekkend filmwerk, dat in zijn gigantische massaalheid een historisch document van blijvende waarde geworden is.’ De Residentiebode (16 juli 1938) sprak van een ‘waarlijk unieke film, zonder eenige politieken tendens (sic!), die een gewichtige gebeurtenis uit de wereldhistorie ten volle en van alle kanten belicht.’ Het was groots, een ‘feest van ontroering en uitzinnige vreugde’, schreef het nsb-orgaan Het Nationale Dagblad (14 juni 1938) verrukt, dat zijn lezers de film herhaaldelijk zou aanbevelen. In Italië had men er tenminste verstand van hoe ‘Germanje’s grootsten zoon’ te eren. ‘Som-
mige onderdeelen waren adembenemend van visie en van stoute kracht, zoo b.v. de vlootactie en nog meer: de luchtactie. Dit laatste was fabelachtig van koenheid en durf en zwier in ’t leven. Maar hoe hebben de oogen gedronken de schitterende schuimbedden in zee, wanneer de manoeuvres werden volvoerd onder Hitler’s oogen met Il Duce naast hem.’
Meesterlijke film
Was hij door hoofdredacteur C.C. Küpfer erop af gestuurd of had hij zelf het initiatief genomen? Bloem woonde een voorstelling bij van Acht dagen wereldgeschiedenis en deed er verslag van in De Waag van 23 juli 1938, gelijktijdig met Scipione l’Africano, onder de klare titel: ‘Twee Italiaansche propagandafilms’. In teneur en exaltatie staat zijn bespreking opvallend dicht bij het juichstuk uit Het Nationale Dagblad. Ook Bloem vond het een ‘bewonderenswaardige’ en ‘meesterlijke’ film. Het fascistische Italië werd hier van zijn beste kant getoond: ‘een tucht, die nooit tot machinale discipline wordt, een massaal en toch levend enthousiasme, een volk, dat zich bevrijd heeft van de wanen, die het onze lamslaan, en dat de plaats inneemt, waarop het daardoor recht heeft.’ De film boeide bijna van het begin tot het einde. ‘Dat ligt in de eerste plaats aan de prachtige fotografie en aan den smaak, waarmee de opnamen gekozen zijn. Maar natuurlijk ligt het niet minder aan de gebeurtenissen zelf, die aldus vereeuwigd zijn, en die de organisatoren van het bezoek van Hitler aan Italië tot de hoogste eer strekken.’ Wat Bloem in Scipione l’Africano misprees, namelijk dat spektakel grootsheid moest suggereren, gebeurde in deze reportagefilm niet: ‘hier werd het grootsche in zijn meest werkelijke vorm bereikt, zonder pompeusheid, echt volmaakt.’ Een film, besloot Bloem, ‘die geen werkelijk Nederlander zonder jalouzie kan zien.’ Kennelijk vond hij dat de Nederlanders een voorbeeld konden nemen aan de vaderlandsliefde van het Italiaanse volk.
Hardcore
Dat Acht dagen wereldgeschiedenis een publieke vertoning kreeg, was geheel te danken aan de nsb. Binnen de Haagse afdeling van de beweging was in het najaar van 1937 het initiatief genomen voor de oprichting van een Filmstudie-Kring.6 De vereniging stelde zich ten doel ‘films met een bepaalde cultureele- en artistieke strekking’ te vertonen. Het ging om films waarin bioscoopexploitanten geen brood zagen, maar waarvoor wel belangstelling bestond. Deze voorstellingen waren toegankelijk voor iedereen. Daarnaast draaide de Filmstudie-Kring uitsluitend voor haar leden films ‘die wegens hun strekking voor openbare vertooning niet in aanmerking komen.’ Dat wilde zeggen: films die niet aan de Centrale Commissie voor de Filmkeuring waren voorgelegd.
Natuurdocumentaires en antropologische films over Nederlandsch-Indië waren populair bij de Filmstudie-Kring. Die mocht iedereen zien. In besloten zittingen vertoonde men echter het meer ideologisch angehauchte werk: een journaalpro-
gramma van de Ufa rond het thema Het Derde Duitsche Rijk, een filmverslag van de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland, maar ook hardcore propaganda als de speelfilm S.A. Mann Brand.
De kring stond onder voorzitterschap van Wijnand van Steenwijk. Hij leidde rond het midden van de jaren dertig het in Den Haag verschijnende weekblad Filmwereld (later: De Nieuwe Filmwereld) en ging binnen de nsb door voor een kenner van het filmwezen. Kameraad Van Steenwijk legde Il viaggio del Führer in Italia ter beoordeling voor aan de keuringscommissie, die de film – zonder coupures – voor openbare vertoning toeliet, en huurde vervolgens het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen af.7
Was Bloem lid van de Haagse Filmstudie-kring? Het is niet ondenkbaar. Bloem is immers ook enkele jaren lid geweest van de nsb.8 Aan de andere kant: zijn film-voorkeur stond volkomen haaks op het werk dat de kring placht te programmeren.
Comeback
Na september 1938 verdween de naam van J.C. Bloem uit de kolommen van De Waag. Het blijft onduidelijk waarom hij zijn medewerking aan het weekblad beëindigde. Had het te maken met het steeds schraler wordende filmaanbod? Zo ging er in september 1938 in Den Haag slechts één Franse film in première, Le patriote van Maurice Tourneur. Of leverde de recensies Bloem gewoon niet genoeg verdiensten op?9 In 1938 was De Waag zijn enige journalistieke bron van inkomsten. Van Vliet houdt het erop dat de dichter dit baantje evenals de meeste voorgaande heeft laten versloffen.10
Even heeft het ernaar uitgezien dat Bloem na de oorlog zijn comeback als filmcriticus zou maken. Voor De Groene Amsterdammer besprak hij op 26 oktober 1946 La belle et la bête. Het filmsprookje van de dichter en avant-gardekunstenaar Jean Cocteau was de maand ervoor in première gegaan op het filmfestival van Cannes. Bloem vond het ‘zonder eenig voorbehoud’ een voortreffelijke film, niet in de laatste plaats omdat de regisseur zich had onthouden van ‘het experimenteeren met allerlei onbegrijpelijke modernismen’. Aan het experiment in de kunst had Bloem nu eenmaal een broertje dood en van het literaire werk van Cocteau, bekende hij, was hij nooit erg gecharmeerd geweest.
Als filmrecensent leek Bloem gerijpt. Mogelijk hield hij rekening met het publiek waarvoor hij nu schreef, maar hij beoordeelde La belle et la bête niet, zoals hij in De Waag gewoon was, uitsluitend op de individuele prestaties van de makers. Hij keek ook naar de verhaalstructuur en de montage, iets wat hij nooit eerder had gedaan. De film straalde volgens Bloem evenwicht en rust uit. De verschillende taferelen kregen de tijd zich te ontwikkelen en de spanning verflauwde geen moment. Terecht prees hij de fotografie (van cameraman Henri Alekan). Hij had nog nooit een film gezien waarin de zich in het donker afspelende scènes zo duidelijk zichtbaar waren.
Zelfs namedropping liet Bloem dit keer achterwege – hij noemt alleen de regisseur bij naam. Evenmin zocht hij het in de vergelijking. Dat kon ook bijna niet anders: de vorige film van Cocteau, het door hem geschreven L’éternel retour (1943), had hij niet gezien.
Even onverwacht als Bloem als filmcriticus in De Groene was opgedoken – gewoonlijk verzorgde L.J. Jordaan de filmrubriek – zo plotseling verdween hij ook weer van het toneel. Het betekende meteen het einde van zijn journalistieke bemoeienis met film. In de bioscoop kwam hij nog wel, maar uitsluitend voor zijn plezier.
Onaanvaardbaar
Het meest kenmerkende van Bloems kritisch proza noemt Van Vliet de grote toegankelijkheid ervan: ‘geen zwaarwichtige theoretische verhandelingen, geen uitgebreide (quasi-)psychologische analyses van auteur of werk, maar meestal in directe en heldere taal geschreven beoordelingen.’11 Dat gaat voor zijn poëzie- en literatuurkritieken net zo goed op als voor zijn filmrecensies.
Zowel een puur esthetische als een puur ethische kritiek wees Bloem af. Een letterkundig werk – een gedicht of een roman – mocht een criticus niet verwerpen om het erin verwoorde levensgevoel. Dit betekende echter niet dat hij neutraal moest zijn. Volstrekte onzijdigheid bestond volgens Bloem niet en ware ook niet
wenselijk. Je kunt het met een dichter eens zijn of niet, als hij een goed gedicht heeft geschreven, mag je dat niet afkeuren op grond van de politieke richting die hij voorstaat. Aan de andere kant vond Bloem, dat hij als criticus de volle vrijheid had er bij een zwak gedicht op te wijzen ‘dat die zwakte voortkomt uit het vooze levensinzicht of -gevoel van den schrijver.’
Ten aanzien van het beoordelen van films dacht Bloem er niet anders over. ‘Ook de aesthetische kritiek heeft haar grenzen,’ schreef hij naar aanleiding van Scipione l’Africano en Acht dagen wereldgeschiedenis. ‘Ik acht het volstrekt niet ongeoorloofd, dat men aan een kunstwerk nog andere eischen dan zuiver artistieke stelt. Mits […] men de criteria niet door elkaar gaat halen en bijv. schrijft: dit of dat kunstwerk is mooi, terwijl men eigenlijk bedoelt: Katholiek, of: dat andere is slecht, waar men eigenlijk meent: niet communistisch.’ In het licht van zijn literatuurkritische opvattingen is het dus niet vreemd dat Bloem de documentaire over Hitlers bezoek aan Italië gunstig beoordeelde. Hij vond het immers ‘een meesterlijke film als film’. Hem afwijzen om politieke redenen zou dan ook onaanvaardbaar zijn. Als Bloem dit al had gewild. Getuige de wijze waarop hij in zijn recensie blijk gaf van zijn waardering voor het Italiaanse fascisme, zeker niet.
Verfilmd toneel
Bloem was er de criticus niet naar om te theoretiseren. De ‘klassieke’ controverse tussen film en toneel – in de filmkritiek anno 1938 nog een heus thema – hield hem wel bezig. Een speelfilm naar een roman of een toneelstuk vond Bloem al snel ‘verfilmd toneel’. Maar veel verder dan deze constatering en het plaatsen van algemeenheden (‘dat de film tot meer, want anders, in staat is’) reikte zijn aandeel in de discussie niet.
In Het Parool van 9 oktober 1953, vijftien jaar later en talloze films verder, begon Bloem er weer over, om onmiddellijk te concluderen dat die controverse natuurlijk onzin was – iedere speelfilm was tenslotte ‘verfilmd toneel’ – en altijd in stand zou blijven, ‘zolang beide genres van dramatische kunst bestaan.’ Hij was er uit: de kwestie was eenvoudigweg te herleiden tot de voorkeur voor het een of voor het ander. In dezen koos Bloem onvoorwaardelijk voor de film, met alle waardering die hij had voor de toneelkunst.
Die keuze wilde Bloem wel motiveren. In de eerste plaats was er bij het maken van een film meer geld beschikbaar, zodat steeds de beste krachten konden worden aangetrokken. Ten tweede kende film een grotere bewegingsvrijheid dan toneel. Maar bovenal stoorde hem de te onnatuurlijke stemmen van de acteurs op het toneel. ‘Ik begrijp heel goed, dat men op de planken niet moet spreken als in het dagelijks leven: geen enkele kunst is immers ooit reproductie van de natuur. Maar moet het nu bepaald zó zijn? Of is dit de schuld van de toneelschool? Ik weet het niet.’ Het was de criticus Bloem ten voeten uit: aan de hand van een paar constateringen tot een oordeel komen, onwrikbaar in zijn eenvoud, niet ondeskundig
maar tegelijk weinig oorspronkelijk. Het moet gezegd: aan Bloem is geen belangrijk filmcriticus verloren gegaan. Die wetenschap was voor hemzelf wellicht ook een reden dat deel van zijn verleden maar te laten rusten.
Overzicht van de door Bloem besproken films
La belle et la bête (Het meisje en het monster), regie: Jean Cocteau, met Jean Marais, Josette Day, Marcel André (f 1946) |
Dreaming lips, regie: Paul Czinner, met: Elisabeth Bergner, Romney Brent, Raymond Massey (gb 1937) |
Farewell again (Zes uur verlof), regie: Tim Whelan, met: Leslie Banks, Flora Robson, Sebastian Shaw (gb 1937) |
Mannequin, regie: Frank Borzage, met: Spencer Tracy, Joan Crawford, Alan Curtis (usa 1937) |
Nuits de princes (Cabaret Wolga), regie: Vladimir Strichewsky, met: Käthe de Nagy, Jean Murat, Fernand Fabre (f 1938) |
Orage (Roes), regie: Marc Allégret, met: Charles Boyer, Michèle Morgan, Jean-Louis Barrault (f 1938) |
Scipione l’Africano (Scipio de Afrikaan), regie: Carmine Gallone, met: Annibale Ninchi, Camillo Pilotto, Francesca Braggiotti (i 1937) |
Veertig jaren, regie: Edmond T. Gréville, met: Lily Bouwmeester, Cees Laseur, Matthieu van Eysden (nl 1938) |
Il viaggio del Führer in Italia (Acht dagen wereldgeschiedenis. De reis van Hitler naar Italië) Istituto Nazionale Luce (i 1938) |
- 1
- Aan Bloems medewerking aan De Waag refereerde als eerste Adriaan Venema in Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 2: De harde kern (Amsterdam 1989), p. 41.
- 2
- De beschouwingen van Bloem over film zijn opgenomen in: J.C. Bloem, Het onzegbare geheim. Verzamelde essays en kritieken 1911-1963. Bezorgd door H.T.M. van Vliet (Amsterdam 1995). Tenzij anders vermeld, zijn de citaten van Bloem afkomstig uit dit boek.
- 3
- Naar de Haagsche Courant (3 juni 1938) berichtte, bevonden zich onder de aanwezigen op deze ‘feestelijken middag’ behalve leden van de Italiaanse en Duitse kolonies in Den Haag, ook autoriteiten, onder wie de vice-president van de Raad van State, jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, veel leden van het corps diplomatique en tal van officieren. Een tweede besloten voorstelling vond plaats op zaterdagmiddag 11 juni 1938 in de Amsterdamse bioscoop Rembrandt, in het bijzijn van Mussert en Van Geelkerken. De Daad. Weekblad voor de kringen in district 12 der Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland, vrijdag 17 juni 1938.
- 4
- H.T.M. van Vliet slaagde er niet in informatie over deze documentaire te achterhalen. Bloem, op. cit. (noot 2), p. 650n.
- 5
- De eerste minuten van Il viaggio del Führer in Italia zijn te bekijken op http://www.archivioluce.com/galleria/video-gallery.asp?documentID=1218. Istituto Luce bracht van de documentaire in 2005 een 55 minuten durende compilatie uit op dvd.
- 6
- Informatie over de Filmstudie-Kring is ontleend aan het gelijknamige nieuwsbericht in Het Vaderland van 6 november 1937 (Avondblad C) en diverse aankondigingen in Onze Taak. Wekelijksche mededeelingen aan de leden van District 24 Den Haag der Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland.
- 7
- Rapport Centrale Commissie voor de Filmkeuring, nummer F 1224, d.d. 13 juli 1938. Nationaal Archief, inv.nr. 204.60/720. Onder auspiciën van de Filmstudie-Kring werd Acht dagen wereldgeschiedenis ook vertoond in Haarlem, van 5 t/m 11 augustus 1938 in het gebouw van de Haarlemsche Kegelbond, en op 30 oktober 1938 in de grote zaal van Krasnapolsky in Amsterdam.
- 8
- A.L. Sötemann, Een dichter en zijn wereld. Over J.C. Bloem (Groningen 1994), p. 57.
- 9
- Volgens afspraak ontving Bloem voor zijn recensies tien gulden per duizend woorden, welk bedrag hij waarschijnlijk nooit volledig incasseerde, aangezien hij altijd met (veel) minder woorden uitkon. Bloem, op. cit. (noot 2), p. 985n.
- 10
- H.T.M. van Vliet, ‘Het onzegbare geheim. J.C. Bloem als criticus en essayist’, in: Bart Slijper (red.), Verlangen zonder vorm en zonder naam. Over J.C. Bloem (Groningen 1993), p. 55.
- 11
- Van Vliet, op. cit. (noot 10), p. 22-23. Zie ook Bloem, op. cit. (noot 2), p. 975-976.