Seinpost
Koos van Weringh
Der Tod ist ein Meister auch aus Deutschland
keulen – Op 24 februari 1991 raakte ik op de Kurfürstendamm in Berlijn verzeild in een gigantische demonstratie tegen de pas begonnen Golfoorlog. Ik stond op het brede trottoir de voorbijtrekkende stoet gade te slaan, zag de spandoeken met doodskoppen en anti-Amerikaanse teksten en hoorde de gescandeerde spreekkoren tegen president George Bush van de gevels van de monumentale bebouwing op straat terugkaatsen (het betreft hier niet de Amerikaanse president die tegenwoordig doende is met geweld de democratie in Irak in te voeren, maar zijn vader).
Een demonstrant verliet ineens de stoet en stak op het besneeuwde trottoir een sigaret op. Met de rug naar mij toegekeerd las ik de tekst: ‘Der Tod ist ein Meister auch aus Deutschland.’ Zonder het woord ‘auch’ is dit een van de beroemdste dichtregels uit de Duitstalige literatuur. Het komt voor in ‘Todesfuge’ van Paul Celan, een gedicht over de vervolging en uitroeiing van de joden door de Duitsers. De demonstrant had met zijn ‘auch’ de onkritische houding van de regering-Kohl tegenover de VerenigdeStaten eraan toegevoegd. Welke dichter brengt het zover dat een van zijn teksten op de rug van een demonstrant verschijnt?
De belangstelling voor Paul Celan en zijn achtergronden blijft ongebroken. In 2002 publiceerde dit tijdschrift een artikel van Ronald Bos over de geheime relatie die de dichter had met Gisela Dischner, in die tijd hoogleraar in de germanistiek in Hannover. Eind 2005 verscheen bij uitgeverij Suhrkamp in Frankfurt am Main een boek van 950 bladzijden met proza uit zijn nalatenschap, voorzien van uitvoerige commen-
taren. Bij dezelfde uitgeverij kwam ook nog een boek uit met de briefwisseling tussen de dichter en Peter Szondi, een literatuurwetenschapper. Beide boeken zijn in de eerste plaats bestemd, lijkt mij, voor die specialistische lezers die werkelijk alles, maar dan ook alles van en over Celan willen weten.
Een ander boek dat ook eind 2005 het licht zag zal zeker een grotere lezerskring bereiken en wel een door Helmut Braun samengestelde bundel over de stad in het vroegere hertogdom Bukowina waar Celan vandaan kwam: Czernowitz. Die Geschichte einer untergegangenen Kulturmetropole (Christoph Links Verlag, Berlijn, €29,90).
Het boek bevat een kaart van de Bukowina omstreeks 1910, toen het hertogdom deel uitmaakte van Oostenrijk-Hongarije, de Habsburgse dubbelmonarchie. Van Czernowitz links naar boven ligt Lemberg en van daar een beetje rechts naar boven Brody, het stadje waar Joseph Roth in 1894 geboren werd.
De ook in deze streek geboren schrijver en filosoof Manes Sperber (1905-1984) heeft eens opgemerkt: ‘Het volk sprak Oekraïens en Jiddisch, de geletterden Duits en als zij joden waren Hebreeuws.’ Dat was eens… Het boek van Braun maakt op indringende wijze duidelijk wat hier aan cultuur verloren gegaan is. ‘In deze omgeving leefden mensen en boeken,’ heeft Celan gezegd toen hij in 1958 de literatuurprijs van de stad Bremen in ontvangst nam. Verschillende bevolkingsgroepen en aanhangers van allerlei geloven woonden betrekkelijk vreedzaam naast elkaar. In het begin van de jaren veertig kwam daaraan een einde. Duitsers en de met hen collaborerende Roemenen transporteerden de joden naar kampen waar ze werden omgebracht. Degenen die overleefden emigreerden in alle mogelijke richtingen. En na de annexatie van de Bukowina door de Sovjet-Unie bleef van de culturele smeltkroes van Czernowitz niets meer over. De vernietiging van de Duits-joodse cultuur in dit gedeelte van Oost-Europa is terugblikkend een samenwerkingsproject van Adolf Hitler en Josef Stalin.
Paul Celan kwam via een omweg over Boekarest en Wenen in Parijs terecht, waar hij uiteindelijk in 1970 in de Seine sprong. Een andere beroemdheid uit Czernowitz is de dichteres Rose Ausländer, die via Boekarest, New York en Wenen in Düsseldorf terecht kwam. Een van haar gedichten, ‘Wer bin ich’, luidt als volgt:
Het vraagteken achter het laatste woord ontbreekt. Maar Rose Ausländer heeft in haar werk de lezers duidelijk gemaakt wat het betekent een culturele voedingsbodem te (moeten) verliezen. Het gedicht ‘Todesfuge’ van Celan doet dat ook. En dan heb ik het nog niet over de andere dichters en schrijvers die in de bijdrage van Helmut Braun, ‘Viersprachenlieder erfüllten die Luft’, genoemd worden: Alfred Gong, Itzik Manger, Alfred Margul-Sperber, Alfred Kittner en Immanuel Weissglas. Door dit boek over Czernowitz verneem ik voor het eerst van hen. Wat ik hier in kort bestek van hen lees lijkt mij het begin van een nieuwe ontdekkingstocht in de Oost-Europese literatuur.