Sein post
Nico Keuning
Verzonken verval in Rijmenam
Rijmenam
Bij de tentoonstelling over Jeroen Brouwers in het Letterkundig Museum kwam de binnentredende bezoeker direct oog in oog te staan met een opvallend object. Een ingelijste potloodtekening toonde een huis tegen een donkere achtergrond van bomen. ‘Jeroen Brouwers’ luidde de signatuur onder de niet onverdienstelijke, enigszins Indisch getinte schets (ook in Schrijversprentenboek 54, Jeroen Brouwers. Het verhaal van een oeuvre, door Johan Vandenbroucke, p. 97). ‘Pinksteren 18 mei 1975’, vermeldde een op de voorgrond liggend handschrift, ‘Huize Krekelbos Oude Booischotsebaan 23 Rijmenam’.
Een bijzonder beeld van dertig jaar geleden: Brouwers die als een landschapschilder en plein air zijn witte boshuis tekende. In hetzelfde jaar maakte hij met het anekdoteboek Zachtjes knetteren de letteren de overstap van Manteau naar De Arbeiderspers. En in Huize Krekelbos schreef Brouwers aan dit ‘tweede debuut’ (Martin Ros in Kees de Bakkers Mijn eerste boek 30 schrijversdebuten, Schoorl 1999). Terwijl hij zich er tussen 1972 en 1976 verstopte schreef hij meer; onder andere Zonder trommels en trompetten (1973), dat ondanks de duidelijke invloed van Gerard Reve in Nederland enthousiast werd ontvangen. In Huize Krekelbos kwam de schrijver Brouwers op stoom.
‘Zou het er nog staan?’ vroeg ik me staand voor de tekening van het boshuis af.
Korte tijd later zijn we in Mechelen. En omdat we er maar een steenworp van verwijderd zijn, besluiten we in Rijmenam op zoek te gaan naar het verleden van de schrijver. Daar leefde hij eertijds in het wild, schreef hij zijn ‘Krekelbosse klaagzangen’ en werkte hij vanaf september 1972 aan het tweede deel van Zonder trommels en trompetten. Na het in Vossem gesitueerde eerste deel en een blanco pagina pakte Brouwers in Rijmenam de draad van zijn ‘markante anekdote’ weer op: ‘… lig ik op de vloer van een lege ruimte in een afgelegen boshuis.’
We gaan op zoek naar Huize Krekelbos.
Makkelijk schijnt dat niet te zijn. Het huis ligt zó diep in de bossen, zoals Brouwers schrijft in ‘Overal stilte’ (evenals Zonder trommels en trompetten opgenomen in Mijn Vlaamse jaren, 1978), ‘dat je, als je het wilt vinden, van de grote weg af, eerst een zanderig bospaadje op moet, dat overgaat in een karrenspoor, dat overgaat in een ruiterpad, dat overgaat in wildernis. Mijn auto wil soms niet, maar moet van mij. Men dient
gevechten te leveren met wilde dieren, lianen, moerassen, drijfzandvlakten, de moordende muskieten en niet te vergeten de Koperen Ploert.’ Een speld in een hooiberg, dat huisje, als het er nog staat. Toch, hoe verscholen ook, heeft het een adres en een huisnummer, aldus de Literaire gids voor provincie en stad Antwerpen: Varenweg 6, ‘bezijden de Oude Schrieksebaan’. Op de plattegrond op het kerkplein tekent de Varenweg zich af als een smal, maar duidelijk spoor tussen dunne zwarte lijntjes.
Borden langs de rechterhelft van de uitvalsweg proclameren de waarschuwing ‘alleen plaatselijk verkeer’. Dat beschouwen we als aanmoediging. We passeren protserige villa’s en verdwijnen na een paar kilometer linksaf een zijweg in. Enkele bochten verder staan we op de Varenweg. De motor slaat af. ‘De auto wil niet verder,’ zeg ik tegen E.
We lopen verder tot waar het bos begint en het duister ons opslokt. Rechts glinsteren plassen tussen de boomstammen. ‘De moerassen,’ herinner ik mij uit de klaagzangen. In de verte, achter de bomen, staat een huis van rode baksteen – maar Huize Krekelbos heeft witgesausde muren. We volgen het pad, dieper het bos in. Het wordt donkerder onder de metershoge prunusstruiken die net zijn uitgebloeid. Tussen de stammen ligt afval: flarden plastic, een beschimmelde rode bal. Dan herken ik Huize Krekelbos. Het staat er nog, zij het vervallen. En onbewoond, zo lijkt het.
De brievenbus is een kleine regenton. Hij ligt op zijn buik en uit de smalle spleet in de vermolmde bodem braakt hij brieven. Natte enveloppen met onleesbare adressering. Tegen het muurtje onder de ton leunt een verregende stapel kranten (‘vilt geworden kranten’) en tijdschriften, verzakt en aaneengeklonterd. Als we het pad naar het huis op lopen, betreden we een open ruimte. De genadeloze zon laat het verval nu scherp zien. Het verzonkene. De naam ‘Krekelbos’ is al van de daklijst verdwenen, maar ik herken de uitbouw in de voorgevel tussen de witte pilaren. Hier zat de schrijver voor zijn huis, op een houten keukenstoel. Gekleed in donker jasje, donker T-shirt en donkere broek. Wilde zwarte haren. Een negentiende-eeuws schrijver, zoals Julien Weverbergh hem hier in 1974 fotografeerde (op p. 104 in het Schrijversprentenboek Het verhaal van een oeuvre).
De stilte is adembenemend. Aarzelend komen we dichterbij. De muren zijn aange-
vreten door regen en wind, sneeuw en kou, zon en brandende hitte. Uit de dakrand hangt een plank. Plotseling zie ik de gesloten gordijnen bewegen. Even later komt een kat naar buiten. ‘Mijn goede herenkat, genaamd Rijmenam.’ Als ik weer naar de gordijnen kijk, bewegen ze opnieuw. Wie woont hier? Er staan plastic tuinstoelen buiten. Een ligstoel met daarin een smoezelige, verweerde blauwe deken. De deken in ‘Overal stilte’: ‘Des morgens ligt het klamme vocht op de dekens en tussen de spouwmuren of ergens anders, op niet te lokaliseren plaatsen, is steeds vaker het geritsel van misschien afbrokkelende stukjes baksteen of cement te horen, dat omlaag valt.’ De deken in Zonder trommels en trompetten: ‘De deken waarmee ik me heb toegedekt nadat ik in de leunstoel ben gaan zitten om DIEP NA TE DENKEN over de te schrijven markante anekdote over mijzelf, welke anekdote in het teken dient te staan van mijn “constanten”, zit vol vliegen.’
De voortuin is een woud van brandnetels en naast het huis staat een auto op lekke banden, vastgeklemd in de doornige klauwen van een braamstruik. ‘Mijn autootje is ziek. […] Zo had hij gisteren weer een lekke band.’ Het verleden van Jeroen Brouwers is nu heel dichtbij. Hier woonde hij, zonder waterleiding, soms zonder elektriciteit. ‘Daar het niet mogelijk is, de plee naar behoren door te trekken, heb ik mij aangewend, mijn gevoegsel in de buitenlucht neer te laten.’
Het gordijn wordt opzij getrokken, en valt weer terug, net als ik kijk. Nu het huis in verval is geraakt en het de strijd met de oprukkende natuur lijkt te hebben verloren, lijkt het of het personage uit ‘Krekelbosse klaagzangen’ er zijn intrek heeft genomen: ‘Dit is mijn leven. En overal stilte en de wind beweegt alleen de kruinen van de bomen.’
Hier las Brouwers manuscripten voor de Brusselse uitgeverij Manteau, waar hij als redacteur in dienst was. Hier, onder de wiegende boomkruinen, werkte hij aan Zachtjes knetteren de letteren en in de kou bij ‘een kandelaber’ schreef hij zijn klaagzangen en vertelde zijn anekdote over het meisje zo mooi als de dood. Het grootste deel van het jaar werd hij in zijn krocht geteisterd door de kou. Hij liet daarom een oliekachel plaatsen plus bijbehoren, waaronder ‘1 tank die 13.000 liter mazout (olie) kan bevatten’. De tank, die bij aflevering volgens het instructieboekje wonderlijk genoeg slechts ‘dertienhonderd liter’ zou kunnen bevatten, staat er nog.
De kachel kon de kou eertijds niet uit het huis verdrijven. Daarom zocht de hoofdpersoon in ‘Overal stilte’, in een rendez-
voushuis langs de weg Mechelen-Antwerpen, warmte bij ‘een warm meisje om mee te slapen’. Een hele nacht, alleen maar ‘slápen’, hem ‘wárm’ maken. Verder niks. Het hoertje wil wel, maar ‘hij’ niet. ‘Toen kwam ze bij me liggen en als een kacheltje zo heb ik dat meisje gebruikt, van voren mij warmend en van achteren en op haar gelegen en haar daarna nodend op mij te komen liggen, haar omhelzend, haar vragend mij te willen omhelzen, àààh, warmte! Ik heb het zo koud hier.’ De kapotjes kunnen in het doosje blijven, net als dertig jaar later in Geheime kamers. Met dat verschil dat daarin de hij (Jelmer) wel wil, maar de zij (Daphne) niet. Jelmer weet niet door te dringen in haar ‘vaneengeweken labia met de watermeloenkleurige inkijk’. Ook hier de blanke onbereikbare schoonheid, zo mooi als de dood.
Ik loop naar de voorkant van het huis waar de uitbouw uitpuilt van de rotzooi. Uit een oude wandkast steekt een lade, vol prullaria. De deuren zijn eruit. Op de gebarsten terrasvloer hangen kapotte beelden achterover tegen de pui. Een opgerolde parasol leunt tegen de muur. Binnen staat een halfgevuld glas cola op tafel. Zonder schimmel. Een teken van leven. ‘Ik woon thands heel ver weg, in het dorpje Rijmenam, een acne van Mechelen, in een huisje genaamd Krekelbos, tussen opdringend groen […] en waar ik niets zie dan dat groen en niets hoor dan het geritsel daartussen.’
In en om het huis spookt het verleden van Brouwers. Een verleden van vier jaar, ‘levensgetijden in steen’. Maar hoe lang zal dit schrijversrelict uit de jaren zeventig nog overeind staan? Niet lang, vrees ik, als niemand zich erover ontfermt… Het omineuze beeld dient zich aan dat Brouwers zelf in Zonder trommels heeft beschreven: ‘bulldozers, graaf-, grijp-, wrik- en wroetmachines, sloopmachines, in een ring rondom het huis, al dan niet tussen de bomen verscholen…’
Op de glazen deur in het midden van de voorgevel is met plakband een papiertje geplakt:
Bij afwezigheid
of dringende
zaken…
Daaronder een ‘04-nummer’ en ‘Dank U’.
Alweer enkele weken thuis, laat de gedachte aan het verlaten en vervallen huis met de mysterieuze bewoner mij niet los. Ik pak de telefoon en bel het nummer. Een vrouwenstem. Dat had ik niet verwacht. Woont er een vrouw in Huize Krekelbos? Was zij het die naar mij loerde tussen de gordijnen? Mijn gedachten schieten alle kanten op (‘Zij is het, het meisje mooier dan de dood’), en al klinkt haar stem uit de telefoon helder en duidelijk, het duurt even voordat de betekenis van haar woorden tot mij doordringt.
‘Ik trof een briefje aan op het raam van uw huis in Rijmenam,’ val ik haar plompverloren in de rede, ‘en ik vroeg mij af of het huis te koop is?’
‘Dat stond toch niet op het briefje?’
‘Ik vroeg het me af, het huis is nogal in verval. Wordt het bewoond?’
‘Het is bewoond.’
Laat ik man en paard noemen, besluit ik. ‘Weet u dat de schrijver Jeroen Brouwers in uw huis heeft gewoond in de jaren zeventig? Kent u Brouwers?’
‘Wie zegt u?’
Ik herhaal de naam nadrukkelijk. Zij heeft nog nooit van Jeroen Brouwers gehoord en is er zeker van dat het om een
ander huis gaat. ‘Wanneer is hij overleden?’ vraagt ze.
Het is een gesprek vol onduidelijkheden en misverstanden. Hoe kan het huis aan de Oude Booischotsebaan 23 hetzelfde zijn als dat aan de Varenweg 6? Het antwoord is eenvoudig: de straatnaam is veranderd. Ik vertel haar van de literaire reisgids, waarin als adres Varenweg 6 staat, met een foto die overeenkomt met het huis dat ik heb bezichtigd en gefotografeerd. Er klinken geluiden op de achtergrond. Stemmen, gestommel. Geluiden uit de bewoonde wereld. Ze belt dus niet vanuit het boshuis.
‘Heeft u een computer?’ probeer ik via een omweg. Zij heeft een computer. ‘En een e-mailadres? Dan kan ik u een paar foto’s mailen uit de tijd dat de schrijver er woonde.’
Ze aarzelt. ‘Geeft u mij uw… u wilt het kopen?’
Dus toch, denk ik, en ik antwoord dat ik ‘geïnteresseerd’ ben.
Dan dicteert ze mij haar ‘zakelijke’ e-mailadres. Als ik de verbinding heb verbroken, maak ik scans van de foto en tekening van het huis uit het Schrijversprentenboek en verstuur ze, samen met een van de foto’s die ik zelf van het huis maakte, per e-mail. ‘Laten we eerst eens kijken of het ook volgens u om hetzelfde huis gaat,’ schrijf ik. Voorts wil ik graag weten wat zij met het huis dat zo in verval is, wil gaan doen. ‘Opknappen, verbouwen, toch verkopen?’ En, vraag ik, wie woont er nu in het huis? Onder mijn naam vermeld ik mijn telefoonnummer, de openheid kan immers niet van één kant komen. En wie weet biedt zij mij het huis toch te koop aan.
Stilte. Geen enkele reactie vanuit Vlaanderen. Na enige tijd stuur ik nog een bericht om haar mijn e-mail met foto’s in herinnering te brengen. Waarom reageert ze niet? Is ze geschrokken en ligt ze nu in Huize Krekelbos in een stoel, weggedoken onder de blauwe deken… In mijn tweede e-mail vermeld ik ook dat, mocht zij het niet willen verkopen, zij ‘het boshuis van Jeroen Brouwers’ wellicht met subsidie van de Belgische staat zal kunnen opknappen.
Diezelfde dag ontvang ik antwoord:
Ik heb inderdaad uw vorige email goed ontvangen, waarvoor mijn dank, mijn excuses voor de latere reactie, ik ben ziek geweest, en het blijkt inderdaad over hetzelfde te gaan, enkel dat het naambord niet meer aanwezig is.
Zoals ik reeds zei, het huis staat niet te koop, het is momenteel wel vervallen door omstandigheden (details hierover zijn overbodig), ik hoop dat u dat kan respecteren.
Ik denk niet dat de gemeente een subsidie zal geven, ze zullen eerder ontdekken dat het in een recreatie-zone gebied (met nog extra bepalingen staat), en ze zijn redelijk streng hiermede, sinds hun nieuwe wetgeving, dus laat ze maar (nog) slapen. Moesten ze het willen afbreken, is dit gegeven wel bruikbaar.
Misschien wel een leuke gedachte, het is bewoond door ook een kunstminnend persoon, die al enkele jaartjes figuratieve tekeningen maakt.
Achter de gesloten gordijnen van het vroegere huis van Brouwers huist dus een ‘kunstminnend persoon’. Ik zal de eigenaar, de bewoner en het huis met rust laten. De voorgeschiedenis, die zij nu kennen, zal Krekelbos hopelijk behoeden voor de sloopmachines, ‘moesten ze het willen afbreken’.
De tentoonstelling over Jeroen Brouwers is vanaf 27 november te zien in het Antwerpse amvc-Letterenhuis.