R. Breugelmans+
Een echo van gelukzaligheid
Bijzondere Couperus-correspondentie ingezien
In 1983 publiceerde F.L. Bastet in het tijdschrift Maatstaf voor de eerste maal zijn uitgave van brieven die Louis Couperus, bijna allemaal in het Frans, heeft geschreven aan twee Florentijnse vriendinnen, Emma Garzes en Maria Lodomez. Al eerder had Bastet overtuigend laten zien dat Emma model heeft gestaan voor Elettra, de innemende vrouwelijke hoofdpersoon in vele feuilletons van Couperus. Emma’s broer Giulio Lodomez zou, aldus Bastet, schuilgaan achter Orlando, de naam die Couperus in zijn feuilletons meegaf aan zijn mysterieuze Italiaanse vriend.
In zijn inleiding in Maatstaf gaf Bastet, wiens essays recent bekroond zijn met de P.C. Hooftprijs 2005, vele lezenswaardige bijzonderheden. Zo vertelde hij dat hij slechts 39 brieven kon publiceren uit een reeks van 72 stuks, en dat de ontbrekende 33 waarschijnlijk – op instigatie van Louis’ weduwe Elisabeth (overleden in 1960)? – vernietigd waren. Over de omstandigheden waarin hij moest werken om de brieven te kunnen publiceren en de vraag waar ze zich bevonden, was hij toen noodgedwongen minder mededeelzaam.
Bij de heruitgave in zijn bundeling van resterende Couperiana Al die verloren paradijzen… Van en over Louis Couperus (Amsterdam 2001) kon Bastet subtiel wraak nemen in een nieuwe, herschreven inleiding. Zo bleek (zie aldaar p. 34-35) dat de brieven sinds 1953 in het bezit waren van Johan B.W. Polak, Amsterdams mecenas, uitgever en literair verzamelaar, die leefde van 1928 tot 1992. Bastet beschrijft in een in elk geval voor de lezer hilarisch verslag aan welke strapatsen hij blootstond, voor hij tot publicatie kon overgaan. Het belangrijkste was dat hij beschikte over een typoscript van de brieven en dat hij, na zijn ‘dreigement’ de brieven op grond daarvan uit te geven, uiteindelijk inzage kreeg in veertien van de 39 originelen. Uiteraard was Bastet met deze gang van zaken niet blijde, want hij vond terecht het niet prettig dat hij zich bij zijn uitgave grotendeels moest baseren op een afschrift dat hij ‘volstrekt onbetrouwbaar’ noemt.
Gelukkig is die onbetrouwbaarheid nogal meegevallen, zoals ik kon constateren dankzij de medewerking van de huidige bezitter van de resterende originelen, die
weliswaar onbekend wenst te blijven, maar, in tegenstelling tot Polak, wél inzage verleende. Daarvoor zeg ik hem oprecht dank.
Fantastique
Bastet heeft duidelijk een leestekst willen bieden, niet een die tot in de laatste tekstkritische puntjes is verantwoord. Hij heeft zo nu en dan de interpunctie en de spelling genormaliseerd – zo werd Couperus’ ‘içi’ ‘ici’ – en de alinea-indeling is niet altijd conform de originelen. Hier heb ik alleen de belangrijkste leesfouten verbeterd, klaarblijkelijke zetfouten zijn niet vermeld:
brief 20: viendrez > viendriez
brief 27: fantastique > patriotique
brief 30: parvenu > parvenir
brief 32: je tenais peut-être > je tenais trop peut-être; Rez-de-chaussé > Rez-de-chaussée
brief 39: chose de nous > chose de vous
Dat valt dus best mee. Eens te meer blijkt dat Bastet voortreffelijk werk heeft verricht.
Ook heb ik gekeken naar de poststempels op de (pren)briefkaarten en de gelukkig in een aantal gevallen bewaard gebleven enveloppen. Deze dragen meestal twee stempels: die van de verzenddatum en de aankomstdatum. De eerste daarvan is bepalend voor de datering van de brief als Couperus die niet zelf had gedateerd. Op alle kaarten ontbreekt een datering. Kaarten uit Nederland zijn vaak, zeker als de brief uit meer stuks bestaat, verzonden in een envelop, die in die gevallen niet bewaard is.
Ik heb slechts één afwijking geconstateerd: de datum van verzending van brief 22 is 24, niet 25 februari 1911. Bij brief 9 is het verzendstempel niet geheel te lezen, maar de plaats van verzending is duidelijk Nice, het aankomststempel is 23 april 1908, zodat de kaart waarschijnlijk op de 22ste is gepost.
Marken
Nu de brieven van Couperus voor me liggen, kan ik, in aansluiting op Bastets mededelingen hierover, nog wat meer zeggen over de voorstellingen op de prentbriefkaarten. Behalve bij brief 2 gaat het om afbeeldingen die, inclusief het onderschrift, de gehele oppervlakte van de kaart beslaan.
Prentbriefkaart 1 heeft als onderschrift ‘Roma – Galleria Rospigliosi – L’Aurora’, nummer 2 geeft links – in kleur! – op de mededelingenkant een wandschildering uit de ‘villa van Cicero’ in Pompeï weer, een danseres met een cimbaal. Nummer 5, met het poststempel ‘Bologna-Firenze’, vermeldt: ‘Un saluto dai Bagni della Porretta – Hotel Porretta – Proprietà Masi Pietro’. Dit was kennelijk het hotel waar het echtpaar Couperus twee weken dacht te verblijven. Van nummer 6 heeft Bastet het onderschrift gegeven, al dient ‘Ricci’ verbeterd te worden in ‘Riccio’, terwijl bij
nummer 7 ‘dell’ gelezen moet worden in plaats van ‘del’. Nummer 10 vertoont eerder dan een strandgezicht een zonsondergang boven zee en het plaatje wordt verder opgefleurd door enige bloemen en een telegraafpaal met draden waarop twee vogels zitten, terwijl nummer 18, een fraai gekleurde kaart in reliëf, een klok laat zien met eromheen voorstellingen van de twaalf uren. Het onderschrift luidt: ‘Roma Le ore di Raffaello/Ogni ora che batte desti nel/vostro cuore un’eco di felicità’ [De klok van
Rafaël. Moge zij ieder uur dat zij slaat, uw hart een echo van gelukzaligheid schenken]. Couperus noemde dit kunstwerk nog even in zijn feuilleton ‘De uren’, gepubliceerd op 18 december 1915 in Het Vaderland (vw 27, p. 675). Nummer 21 is eveneens gekleurd; het lichtelijk lugubere plaatje stelt een groepje mensen voor van wie de voorste een brandende fakkel meevoert, en heeft als onderschrift: ‘Rome. – The Catacombs’, blijkens de gedrukte tekst op de achterkant die van St. Calixtus. Nummer 24 beeldt zoals de brief ook mededeelt een doge af. Het onderschrift vertelt ons
om wie het gaat: ‘Venezia – Museo Civico / Ritratto del Doge Francesco Foscari. (Gentile Bellini)’.
Nu de kaarten die uit Nederland verzonden zijn. Ze hebben typisch ‘Hollandse’ afbeeldingen. Het onderschrift van nummer 26 maakt in het Nederlands, Frans, Engels en Duits duidelijk waar het om gaat: ‘H.J. Weissenbruch. Landschap met molen bij Schiedam’, enzovoort, uit een reeks ‘Moderne kunst – Holland’. Nummer 27 bestaat uit vier door Couperus genummerde kaarten. Van kaart 1 en 2 is de voorstelling conform Bastets opgave, maar op 3 en 4 zijn klederdrachten afgebeeld: op 3 die van een vrouw en een meisje van ‘Zeeland Walcheren’ en op 4 van twee vrouwen
van Marken, en dus niet van Volendam. Met de nummers 28 en 29 begeven we ons wederom op het gebied van de schilderkunst, ditmaal de zeventiende-eeuwse: ‘Rijksmuseum – Amsterdam. Rembrandt van Rijn. De staalmeesters’ en ‘Stedelijk museum – Haarlem. Frans Hals. Vergadering van officieren van de Cloveniers-Doelen’, beide onderschriften ook in vier talen.
Over de kaarten rest nog één opmerking: ik ben er zeker van dat de nummers 34, 35 en 36 gezamenlijk verzonden zijn, net als de twee kaarten van nummer 15 en de vier van nummer 27. Dit zou betekenen dat die drie nummers brief nummer 34 worden en dat de nummers 37, 38 en 39 omgenummerd worden tot 35, 36 en 37.
Piano nobile
Naast de biografische details in de vooral in de latere jaren persoonlijke brieven, bood brief 32, gedateerd 10.x.xv, ten slotte nog een aangename verrassing: de plattegronden van het woongedeelte van Hoogewal 2 in Den Haag, dat het echtpaar Couperus, door de oorlog gedwongen Italië te verlaten, net betrokken had. Als toelichting schreef hij in de brief: ‘Ik zend U een kleine plattegrond van ons huis, gelegen in het centrum; het bevindt zich boven een kleermaker, de deur is klein, de trap… niet die van het Palazzo Niccolini, maar is men eenmaal boven gekomen, laat ik zeggen op de piano nobile, want in dit land hebben wij vele verdiepingen en trappen, dan is het heel aardig en onze vrienden zeggen ons dat wij in deze
twee maanden ons interieur reeds artistiek en comfortabel hebben weten in te richten… Maar alles is nieuw, en ik mis mijn oude souvenirs! En mijn boeken!! En zovéle dingen: het aardige portret van mijn moeder…’ (Bastet, p. 79) De weergave van de tekeningetjes in Bastets uitgave moest, omdat hij niet over het origineel voor reproductie kon beschikken, min of meer nagetekend worden en dat leverde enige onnauwkeurighed op. Hier volgen de reproducties van Couperus’ schetsen. (Zie voor de verklaring van Couperus’ uitleg p. 76-77 en 79 van Bastets uitgave.)
Schets [1] geeft de plattegrond van de begane grond weer: de ‘Rez-de-chaussée’, met links de deur en de trap naar boven en daarnaast de winkelruimte, die ingenomen werd door de kleermaker.
In schets [2] krijgen we eerst een soort oriëntatie voor de voorkant van het pand met behulp van de aanduiding ‘Vue sur canal’, waarbij het ‘canal’ is aangegeven met een slingerlijntje. Ongeveer ter zelfder hoogte staat: ‘Premier Etage’, waaronder de indeling van die verdieping volgt.
Hierna komt schets [3] voor de ‘2e Etage’, natuurlijk weer met het ‘Vue sur canal’ door twee door Couperus getekende ramen en vanaf een balkon.
Blijkens schets [4] was de ‘3e etage’ gereserveerd voor opslagruimte voor kolen (arme kolenman die dat al die trappen op moest sjouwen en misschien stonden daar in de zomer ook de kachels die Kees schoonmaakte), een logeerkamer, eens voor Emma Garzes?, en het inmiddels beroemde platje waar poezen en katers elkaar konden ontmoeten.
- +
- R. Breugelmans is oud-conservator Westerse gedrukte werken aan de bibliotheek van de Universiteit Leiden. Hij promoveerde op een boekhistorisch-bibliografisch onderwerp en publiceerde onder meer over Louis Couperus.