Laagwater
Karel Grazell
In memoriam Niels Augustin
(24 april 1928-4 april 2004)
‘Jullie hadden toen geen geld,’ zei z’n moeder, de hoogbejaarde schrijfster Elisabeth Augustin half jaren negentig tegen me in het Amsterdamse Witsenhuis.
Niels Augustin en ik raakten omtrent onze 19de verjaardag (ik drie weken ouder dan hij) bevriend met elkaar. We trokken meteen frequent met elkaar op en discussieerden over schrijven op z’n zolderkamer in z’n ouderlijk huis: Achillesstraat 472H, Amsterdam. Snel ontwikkelde zich daar een groepje van jonge kunstenaars: Simon Vinkenoog, de later bekende fotograaf Dolf Toussaint, diens schilderende vriendin Bessie, wat meer op de achtergrond de schilderes Doortje Tuynman, nog verder weg (eigenlijk alleen per brief) de latere uitgever Wim J. Simons. Vooral Niels, Simon en ik (Simon noemde ons vier decennia later in Het Parool De Drie Musketiers) trachtten andere poëzie te schrijven dan gebruikelijk. Niels schreef onder meer ‘Zes kogels voor Indonesië’, tegen het populaire ‘Zes kaarsen voor Indië’ van L. Huizinga, en dat werd in het Concertgebouw voorgedragen – ikzelf publiceerde vanaf najaar 1946 gedichten in Propria Cures en W.F. Hermans had m’n werk gekozen voor literair tijdschrift Criterium.
In de jaren vijftig stelde een essayist dat de Vijftigers het eerste avantgardisme betekenden in de Nederlandse literatuur van na de oorlog. Wij waren eerder, maar het was weinig waarmee we naar buiten traden.
‘Jullie hadden toen geen geld.’
Niels verscheen met een blaadje: de dualist. Daarin debuteerden sommigen van het groepje. Hadden we een literair programma? Nee, niet echt. We zweefden tijdens die eerste naoorlogse jaren in een vacuüm, ontstaan uit een tienertijd die nauwelijks meer was geweest dan oorlog, somberheid en dreiging. Waren we een ‘beweging’? Nou, nee, we zochten alleen. Niels verkocht abonnementen op het blad in ruil voor rumcola’s, hij heeft nog jaren tijdschriftjes met namen als Cahier Eylders, Sense & Sentences, De Lijmkit, Het Koetje aan die abonnees toegezonden: de dualist en al die andere uitgaafjes hadden geen lang leven, ‘geen geld’. De Parelduiker schreef niet lang terug hierover, en ook over zijn latere uitgaafjes (rond 2000) van dichtbundeltjes (onder andere van Simon Vinkenoog).
Niels was een schrijver die richting media groeide. Dat bleek eind jaren vijftig. Hij kwam in dienst bij een groot reclamebureau als aankomend copywriter, was na
drie maanden daar chief en weer een kwartaal later benoemde men hem tot media-man en werd hij een van de bekendste media-adviseurs die Nederland (en Vlaanderen) heeft gehad. Intussen was hij geïnteresseerd in het opgraven van oude voorwerpen. Zo staat op zijn naam ook een moeizaam nog te vinden boekje over antieke pijpenkoppen.
Hij stapte dan ook ten slotte uit de reclame en ging in het antiek. Zo had hij een zaak in Amsterdam, nadien in Willemstad (antiekzaak, keramisch museum, pijpenmuseum) en nog later in Middelburg.
Zo’n twee maanden geleden vertelde hij me dat hij bezig was aan een kort artikel over de mysterieuze vriendin van Jan Arends, Yvju – hij had overlegd met een redacteur van De Parelduiker. Ook had hij het voornemen iets te publiceren van de memoires die hij aan het schrijven was: een fragment over z’n verblijf in Parijs, begin jaren vijftig (hij wist toe al dat hij z’n voorgenomen autobiografie niet meer zou voltooien). ‘Eindelijk, na 75 jaar, publiceer ik dan in een tijdschrift dat ik niet zelf heb uitgegeven, Karel.’
Maar de tijd wordt benard door de eeuwigheid…
Het ga je goed, Niels.