Enno van der Eerden+
Schrijven in de laatste uithoek van Europa
De onderbelichte exilepisode van Sanary-sur-Mer
Met de mooie ligging en het weidse zicht op de Middellandse Zee had het weinig te maken. De Duitse schrijver Klaus Mann had andere beslommeringen aan zijn hoofd, toen hij op 10 mei 1933 een kamer betrok in het Hôtel de la Tour in het Zuid-Franse stadje Sanary-sur-Mer.
Eerder die dag had hij zijn legendarisch geworden brief aan schrijver Gottfried Benn op de post gedaan, waarin hij hem opriep zich te distantiëren van het in januari aangetreden nazi-regime. Dezelfde dag bereikte hem het bericht dat in Berlijn en München ook zíjn boeken op de brandstapel waren geworpen.
In de twee weken dat Klaus Mann in Sanary verbleef, zocht hij vergeefs naar geschikte woonruimte. Hij ontmoette landgenoten die al langer in deze omgeving woonden, zoals de schrijvers René Schickele, Wilhelm Herzog en de kunsthistoricus Julius Meier-Graefe, en verzond brieven aan geestverwanten en collega-auteurs met het verzoek om bijdragen voor een binnenkort te verschijnen exiltijdschrift.
Het blad dat Mann in gedachten had en dat Die Sammlung zou gaan heten, moest een platform bieden aan schrijvers die stelling namen tegen het fascisme. Het zou gepubliceerd worden door het in Amsterdam gevestigde Querido Verlag, een Duitstalige uitgeverij onder leiding van de uit Berlijn gevluchte uitgever Fritz Landshoff. Tot het uitbreken van de oorlog zou dit uitgevershuis onderdak bieden aan tal van ontheemde en berooide Duitse emigrantenschrijvers. Het was aan Manns onvermoeibare inzet te danken dat het tijdschrift inderdaad van de grond kwam. Die Sammlung, dat gedurende twee jaargangen 24 maal verscheen, zou dankzij het imposante medewerkersbestand een van de meest vooraanstaande emigrantentijdschriften uit die jaren worden.
Gastenboek
Vele Duitse schrijvers en intellectuelen hadden na de nationaal-socialistische machtsovername begin 1933 halsoverkop en vaak met achterlating van geld en bezittingen hun land verlaten. Sommigen vanwege hun joodse afkomst, anderen om politieke redenen of omdat hen het werken onmogelijk werd gemaakt.
Ze zochten hun toevlucht in steden als Parijs, Wenen en Amsterdam. Ook het vissersdorp Sanary, op zo’n vijftien kilometer afstand van de Zuid-Franse havenstad Toulon, groeide in de jaren dertig uit tot een drukbezocht ballingsoord.
Het gastenboek van Sanary bevat illustere namen. Naast Klaus Mann, Schickele, Herzog en Meier-Graefe zochten ook Lion Feuchtwanger, Arnold Zweig, Franz Werfel en Thomas en Heinrich Mann hier hun toevlucht. Anderen waren op doorreis of verbleven er enkele maanden, onder wie Bertolt Brecht, Stefan Zweig, Bruno Frank en Hermann Kesten. In de woorden van Ludwig Marcuse, een langdurige bewoner, was het Sanary van die jaren weinig minder dan de ‘Hauptstadt der Deutschen Literatur’, zoals hij het na de oorlog in zijn memoires formuleerde.
‘Ik kan Sanary niet meer fotograferen, alleen nog maar vervangen door een liefdevolle beschrijving,’ zo noteerde hij. ‘Het was zo klein dat ik ermee vergroeien kon. De winter kort en zacht, met rozen, witte tijm, vroege mimosa en anjelieren. […] De velden met narcissen betoverden en streelden ons zozeer dat ik op de meest sombere momenten zin kreeg in het leven. […] Het meest verrukt was ik in mijn nieuwe vaderland als ik aan het eind van de dag voor het Café de la Marine zat […]. Het zonlicht gleed over de pijnbomen op de kaap La Colline en schetste op het roerloze water zijn onvergetelijke schilderingen. […] De kleine haven, ingekaderd door een lage pier, lag vol met licht dobberende vissersboten, de masten zachtjes en slaapdronken wiegend. De vuurtoren verzond zijn scherpe lichtsignalen, alsof een doofstomme god, wild en vruchteloos, een gesprek wilde beginnen. Op dergelijke momenten was ik gelukkig en in staat Duitsland te vergeten.’
Gemoedelijk
Zeventig jaar later is Sanary nog altijd een overzichtelijk plaatsje dat zijn authenticiteit heeft behouden. Nergens hoge appartementencomplexen, hotelkolossen, extravagante zeiljachten of opdringerig toeristisch vertier. De Quai du Général de Gaulle (destijds Victor Hugo) langs de haven, de palmbomen en platanen, de huizengevels met hun verweerde luiken, de cafés met nog altijd dezelfde namen, de terrassen met rieten in plaats van plastic stoelen, de omringende straatjes, het hedendaagse Sanary ademt nog de sfeer van oude foto’s en ansichtkaarten.
Groeide de Rivièra, met steden als Cannes, Nice en Monte Carlo, begin twintigste eeuw uit tot een pleisterplaats voor de beau monde, aan Sanary waren dergelijke mondaine ontwikkelingen voorbijgegaan. De Duits-Italiaanse Sybille von Schönebeck heeft het 4000 inwoners tellende Sanary van destijds beschreven als een gemoedelijke dorpsgemeenschap, waar de bevolking leefde van visserij en markthandel. Rond de baai en in het stadje zelf bevond zich een handjevol pensions en tegen de omringende heuvels lagen als witte vlekken de grotere villa’s, waarvan sommige in de zomermaanden voor weinig geld werden verhuurd. Von Schönebeck was als jong meisje met haar moeder in Sanary terechtgekomen, raakte later bevriend met Klaus en Erika Mann en zou onder de naam Sybille Bedford bekendheid verwerven als romanschrijfster en biografe van de eveneens in Sanary woonachtige Aldous Huxley.
Zomerdépendance
Aangetrokken door het natuurschoon, het heldere licht en een inderdaad azuurblauwe zee, waren al voor de Eerste Wereldoorlog de eerste schilders in Sanary neergestreken. Onder hen de Duitse kunstenaars Rudolf Levy en Erich Klossowski, die zich hier later met zijn vrouw, de schrijfster Hilde Stieler, blijvend zou vestigen. Ook de schrijvers André Salmon en Emmanuel Bove verbleven meermalen in Sanary en in café La Marine zaten Arthur Lehning en Ernst Bloch te schaken en te beraadslagen over de oprichting van het tijdschrift i10. Kurt Tucholsky zag er alleen slapende honden midden op straat. Maar Klaus en Erika Mann troffen in 1931 op de caféterrassen de schilders Moïse Kisling, Jules Pascin en André Derain en noemden Sanary in Das Buch von der Riviera de ‘onbetwiste zomerdépendance van het [Parijse] Café du Dome’. Maar het waren voornamelijk passanten. De Duitse emigranten die zich hier enkele jaren later vestigden, misten het literaire en culturele klimaat waaraan ze in eigen land gewend waren. Ze ontmoetten elkaar meestal thuis en soms in een van de drie cafés aan de Quai Victor Hugo, waar de inwoners van Sanary hun aanwezigheid gelaten en met enige verbazing aanschouwden. Veel contact hadden ze niet. In hun ogen waren het allemaal boches [moffen], joden, oorlogsstokers en spionnen.
Aanhankelijkheid
Op aanraden van René Schickele was ook een zeer gespannen en gedeprimeerde Thomas Mann na zijn vlucht uit Duitsland naar de Côte d’Azur gereisd. Met zijn vrouw Katia en hun drie jongste kinderen nam hij mei 1933 zijn intrek in het Grand Hôtel in het nabijgelegen kustplaatsje Bandol. Daar werd hij
verwelkomd door zijn zoon Klaus, liep hij Lion Feuchtwanger tegen het lijf, die vrijwel tegelijkertijd was gearriveerd, en meldde zich enkele dagen later ook zijn broer Heinrich. ‘Ik vind in dit cultuurgebied alles armzalig, nietszeggend, weinig gerieflijk en onder mijn leefniveau,’ noteerde Thomas Mann in zijn dagboek. Niettemin besloot hij voorlopig in deze omgeving te blijven. Enkele weken later betrok hij met zijn gezin in Sanary de Villa Tranquille, een hooggelegen woning met uitzicht op zee, te midden van cactussen en cipressen, halverwege de Chemin de la Colline.
Heinrich Mann verhuisde kort daarop naar Nice, waar hij een tijdlang een woning aan de Promenade des Anglais deelde met Hermann Kesten en Joseph Roth. Evenals de meeste exilschrijvers, van wie er ook in Nice velen rondliepen, was hij, noodgedwongen, zeer productief. Mann schreef romans en artikelen die behalve in emigrantentijdschriften ook in linkse Franse kranten verschenen, en onderhield nauwe contacten met Franse, politiek actieve schrijvers als Romain Rolland en Henri Barbusse.
Regelmatig kwam Heinrich Mann met zijn – volgens zijn broer ‘onnozele en ordinaire’ – geliefde naar Sanary om familie en vrienden te bezoeken. De 28 jaar jongere Nelly Kröger was hem vanuit Duitsland nagereisd. Ze had al haar zekerheden opgegeven en stond op een avond onverwachts voor zijn deur. ‘Het is het diepste teken van aanhankelijkheid dat ik ooit van iemand ervaren heb,’ merkte hij later op.
Voorleesbijeenkomsten
In de Villa Tranquille hervond Thomas Mann, na een maandenlang verblijf op hotelkamers, zijn vertrouwde leefritme. Hij kreeg zelfs
oog voor het fraaie landschap, liep ’s ochtends voor het ontbijt langs een smal pad naar beneden om een eindje te zwemmen, waarna hij zich vervolgens terugtrok in zijn werkkamer. In de avonduren, als de zomerhitte was geluwd, mocht hij graag in een rieten stoel plaatsnemen om met een sigaar naar de sterrenhemel te kijken.
Intensief contact had hij met Schickele, Feuchtwanger, Herzog en Meier-Graefe. Bij hen thuis ontmoette hij ook andere ballingen als Arnold Zweig en Hermann Kesten, die als redacteur van Querido Verlag geregeld Sanary aandeed om contact te houden met de Duitse exilschrijvers. Hun gesprekken stonden voornamelijk in het teken van de zorgwekkende berichten die hen uit Duitsland bereikten, over collega-schrijvers die waren opgepakt of zich hadden laten ‘gelijkschakelen’, over hun publicatiemogelijkheden, het verlies van bezittingen en altijd weer, zo moest Mann vaststellen, ‘verzandt het debat in radeloosheid’. ‘Vanuit alle mogelijke gezichtshoeken, sceptisch of hoopvol, werd besproken hoe lang het huidige regime het vol zou houden. Mijn geloof aan een snel weggevaagd worden is helaas veel kleiner dan dat van Heinrich en Feuchtwanger, die aan een spoedige economische ineenstorting en revolutie geloven.’
Toch, na een genoeglijke avond met Feuchtwanger, Zweig en Herzog, verklaarde Thomas Mann dat ze ooit met plezier terug zouden denken aan hun verblijf
hier in Sanary. Groot genoegen beleefde hij aan een oude gewoonte die hem aan normale tijden deed denken, de voorleesavonden die afwisselend bij hem, Schickele, Meier-Graefe en later ook bij Bruno Frank plaatsvonden. Aanwezig bij zo’n ritueel was Sybille von Schönebeck. Zij herinnert zich Thomas Mann, gezeten aan een hoge terrastafel en omringd door drie andere schrijvers: ‘Achter hen stonden stoelen voor hun echtgenotes en Erika Mann. Op de grond voor dit podium, op traptreden, kussens en tuinstoelen, verzamelde zich het gewone volk – een Zwitserse dichteres, de jongere Mann-kinderen, de schoolgaande zoon van Schickele, een bekende Engelse criticus, Aldous en Maria [Huxley], mijn moeder, Eddy Sackville-West, Heinrich Manns voluptueuze maîtresse en ikzelf. Erika liep naar het podium met het manuscript van haar vader. Zo’n vijftig minuten lang las hij voor […] met een niet erg gedragen stemgeluid. Na afloop werden op de verhoogde tafel Riesling en kipsalade neergezet.’
Kwellend weifelen
In september 1933 kreeg Mann het eerste nummer van Die Sammlung onder ogen. In Duitsland zorgde de felle antifascistische toon voor commotie. Het plaatste hem en ook René Schickele voor een enorm dilemma. Beiden stonden vermeld als toekomstige medewerkers en beiden hadden ze een nieuwe roman op stapel staan, Mann Die Geschichten Jaakobs en Schickele zijn in Sanary gesitueerde Die Witwe Bosca.
Klaus Mann, instigator van het tijdschrift, vond dat zijn vader zich als gezaghebbend literator en Nobelprijswinnaar diende uit te spreken tegen het nationaal-socialisme en de overstap moest maken naar Querido. ‘Een kwellend weifelen tussen afwijzen en toegeven,’ schreef Thomas Mann, die zich zowel verantwoordelijk voelde voor zijn uitgever als voor zijn gezin. Beide waren financieel van hem afhankelijk. Na intensief overleg, heftige discussies in familiekring en onder druk van hun uitgever distantieerden Schickele en Mann zich uiteindelijk van het al te politieke karakter van het tijdschrift, daarmee de weg vrijmakend voor de publicatie van hun romans in Duitsland. Maar de gewetensvolle Schickele besefte tegelijkertijd dat hij met deze stap Klaus Mann eigenlijk in de kou had laten staan.
Wilhelm Herzog herinnert zich in zijn memoires hoe hij op een ochtend met Mann een wandeling maakte langs de haven. Mann vertelde dat zijn broer Heinrich door de Hitler-regering zijn Duitse staatsburgerschap was ontnomen. ‘“Wat zou u ervan vinden,” vroeg Mann, “als ik Hindenburg een telegram zou sturen en bij hem mijn denationalisatie zou opeisen?” “Dat zou meer dan alleen maar een groot gebaar zijn,” antwoordde ik. “Dat zou een daad zijn. Gaat u het doen?” “Ik zal het in overweging nemen,” zei hij. Op dat moment wist ik dat hij het niet zou doen.’
Eind september verliet Thomas Mann Sanary om zich na lang wikken en wegen in Zwitserland te vestigen, een omgeving die volgens zijn overtuiging meer aansloot bij zijn ‘natuurlijke cultuurgebied’. Zijn dochter Erika, die al eerder naar Zürich
was vertrokken om daar haar politiek-literaire cabaret ‘Die Pfeffermühle’ nieuw leven in te blazen, had voor haar ouders een geschikte behuizing gevonden in het nabijgelegen Küssnacht. Daar zou Thomas Mann, tweeenhalf jaar na zijn vertrek uit Sanary, op 3 februari 1936 via een open brief in de Neue Zürcher Zeitung publiekelijk zijn afkeer kenbaar maken van het nazi-regime.
Handrem
‘In een statige villa woont, zoals het hoort, Lion Feuchtwanger, een volhardend werker die altijd opgewekt en optimistisch is,’ schrijft Klaus Mann nogal vilein in zijn autobiografie. ‘Waarom zou hij niet vrolijk zijn? Hij gelooft in de vooruitgang en gaat trouwens zelf van het ene succes naar het andere. Die Geschwister Oppenheim, dat hij net bij Querido heeft laten verschijnen, is de meest gelezen, meest de aandacht trekkende literaire uitbeelding van de Duitse ramp. Nu is hij weer bezig met zijn grote historische werk over de “joodse oorlog”. Dat is zwaar werk! Feuchtwanger deelt mee hoe moeilijk hij het zichzelf maakt, maar hij lacht als hij erover vertelt. Hij lacht trouwens toch graag, en niet zelden om zichzelf.’
Ook Schickele had moeite met Feuchtwangers zelfingenomenheid en er waren er die in pittige woordenwisselingen belandden als zijn Ruslandreis uit 1937, onder anderen met Marcuse, en vooral zijn ontvangst bij Stalin, ter sprake kwamen. Niettemin was de joodse Lion Feuchtwanger een productieve, veelgelezen en internationaal bekende auteur. Romans als Die Geschwister Oppenheim en Exil, ook bij Querido Verlag verschenen, waren geslaagde sfeertekeningen van het emigrantenbestaan en de joodse diaspora. Hij dicteerde zijn werk aan een secretaresse en had de gewoonte zijn verhalen op te bouwen aan de hand van een omvangrijk systeem van gekleurde kaartjes met psychologische karakterbeschrijvingen waaruit hij voor zijn romanpersonages kon putten.
Het grootste deel van zijn zevenjarige ballingschap woonde hij in Villa Valmer, een riante woning, even buiten Sanary, met een weelderige tuin en panoramisch zicht op zee. ‘Ik heb […] met al mijn zintuigen van het leven daar genoten,’ schreef hij in zijn memoires. ‘Wanneer ik bijvoorbeeld met de nachttrein uit Parijs terugkwam en ’s morgens de blauwe kust weer zag, de bergen, de zee, de pijnbomen en de olijven tegen de hellingen zag opklimmen, wanneer ik de gemoedelijke openheid van de mediterrane mensen weer om me heen voelde, dan ademde ik met diepe teugen en voelde ik me blij dat ik deze hemel had uitgekozen om onder te leven.’
Door de jaren heen werd Villa Valmer een levendig trefpunt, waar hij behalve Marcuse, Bruno Frank en de familie Mann ook tijdelijke bezoekers aan Sanary
als Ernst Toller, Arthur Koestler, Ernst Bloch en Alfred Kerr verwelkomde. Arnold Zweig, die naar Palestina was geëmigreerd maar ieder jaar enige tijd in Sanary doorbracht, voltooide hier zijn grote essay ‘Bilanz der deutschen Judenheit 1933’. Daarvoor had hij gebruik kunnen maken van Feuchtwangers enorme bibliotheek, waarvan een groot gedeelte juist op tijd vanuit Berlijn in veiligheid was gebracht.
Ook Bertolt Brecht bracht hem enkele malen een bezoek. Op een avond liepen zij met Zweig naar het strand. Martha Feuchtwanger, die Brecht en Zweig zojuist had opgehaald uit hun hotel, parkeerde de auto, maar verzuimde de handrem aan te trekken. Door snel ingrijpen voorkwam ze dat de drie nietsvermoedende mannen door de wagen overreden zouden worden. Zelf brak ze bij die actie een been. Terwijl Feuchtwanger bij zijn vrouw bleef, togen Brecht en Zweig met een zaklantaarn langs de donkere kustweg naar het dichtstbijzijnde huis waar zich een telefoon bevond, om een ambulance te bestellen: de villa van de Engelse schrijver Aldous Huxley.
Triest stemmend
Aldous Huxley, gevierd auteur van romans als Antic Hay, Point Counter Point en het in Sanary geschreven Brave New World, woonde al sinds 1930 in een afgelegen pand met een groot stuk grond, omringd door pijnbomen en met uitzicht op de Baie de Bandol. ‘A charming little house,’ schreef hij aan zijn broer, ‘precies zoals het huis van Bouvard en Pécuchet [romanfiguren van Flaubert]. Een museumstuk – het lijkt haast een wandaad om het te veranderen of opnieuw in te richten.’ Het huis was echter zo uitgewoond dat Huxley er niet aan ontkwam het grondig te laten opknappen. In zijn Villa Huley (een spelfoutje van de schilder) zou hij tot begin 1937 blijven wonen.
Vriendin en latere biografe Sybille von Schönebeck herinnert zich de dagelijkse
gang van zaken in huize Huxley. Tot diep in de nacht tikte zijn echtgenote Maria het schrijfwerk van die dag uit. Ze belastte zich waar mogelijk met zijn administratie en correspondentie, las hem de krant voor als de slechtziende Huxley zijn vermoeide ogen rust wilde gunnen en maakte hem in gezelschap tijdig attent op een naderende gesprekspartner.
Tot hun regelmatige gasten behoorden Paul Valéry, Edith Wharton, H.G. Wells, Leonard Woolf en Clive Bell. Een nog jonge Cyril Connolly, die korte tijd in Sanary verbleef, moest echter tot zijn diepe teleurstelling vaststellen dat hij niet welkom was bij zijn idool. Ook met de schilder Moïse Kisling, die in Bandol woonde, vlotte het niet. Kisling, met zijn Bourgondische stijl van leven, vond de altijd wat formele Huxley maar een bloedeloze intellectueel.
Afgezien van zijn ontmoetingen met Julius Meier-Graefe was zijn contact met de Duitse emigrantenkolonie afstandelijk. ‘Een nogal triest stemmend gezelschap,’ schreef hij, ‘bij wie de rampzalige effecten van ballingschap al merkbaar zijn.’ Huxley was overtuigd anticommunist en antifascist, liet meermalen zijn stem horen op internationale schrijverscongressen, publiceerde in 1936 het pacifistische pamflet ‘What Are You Going to Do About It?’, maar kon zich tijdens de voorleesavonden bij Schickele en Mann hevig ergeren aan de eigendunk onder de Duitse auteurs.
Mon illustre voisin
Soepeler verliep de omgang met zijn directe buren, de flamboyante Amerikaanse reisboekenschrijver William Seabrook, door wie Huxley steevast ‘mon illustre voisin’ werd genoemd. Hij huurde in 1932 en 1933 met zijn vriendin, de schrijfster Marjorie Worthington, beneden aan het strand een gedeelte van het lelijke, twintig vertrekken tellende Les Roseaux. Onder de lokale bevolking circuleerden de wildste geruchten over Seabrooks drankzucht en bizarre seksuele escapades.
Seabrook raakte goed bevriend met Thomas Manns zoon Golo, die een tijdje bij hem in huis woonde. Volgens Schickele voerden de twee lange filosofische gesprekken en keek Seabrook ‘met grenzeloze bewondering tegen hem op’.
Op een dag besloot Seabrook met hulp van Sybille von Schönebeck een feestje te organiseren voor de Duitsers. ‘Tot onze verrassing,’ noteerde Marjorie Worthington in haar memoires, ‘kwamen ze allemaal: de Zweigs, de Feuchtwangers, de Meiergraefes, de Schickeles en de Manns. […] Feuchtwanger en Meiergraefe waren zeer spraakzaam en onderhoudend, maar de anderen gingen zwaar gebukt onder hun zorgen. Thomas Mann, die erg slecht Engels en nauwelijks beter Frans sprak, zei niets, maar liet zijn echtgenote voor hem het woord doen. […] Het feest kwam maar traag en moeizaam op gang. We hadden op een lange houten tafel drank neergezet en de toebereidselen voor brandy en whisky en gin, en de lichtere aperitiefjes. Maar de meeste Duitsers dronken geen alcohol, zodat ik me […] naar de keuken moest haasten om Anna te helpen met het verzorgen van koffie en thee met brood en boter en cake.’
Von Schönebeck herinnert zich hoe Feuchtwanger ‘gesprekjes aanknoopte met alle jonge, aantrekkelijke vrouwen en hen vertelde over zijn laatste verkoopaantallen’, hoe Seabrook zijn gasten met ontbloot bovenlijf ontving en hoe Heinrich Mann, ‘die zelfs nog stijver en formeler was dan zijn broer, op deze snikhete middag arriveerde in een hooggesloten boord en een zwarte jas’.
‘Er war der letzte Ritter,’ merkte Martha Feuchtwanger ooit over Heinrich Mann op. Ze had hem op een avond, toen de regen met bakken uit de hemel viel, met de auto bij zijn hotel afgezet. Terwijl ze de auto aan het keren was, zag ze hoe Mann met zijn hoed in de hand in de stromende regen onverstoorbaar voor de deur bleef staan wachten tot zij de weg afreed en uit het zicht was verdwenen.
Verduistering
In de zomer van 1938 belandde Alma Mahler na lange omzwervingen vanuit Wenen in Sanary. Via haar oude vriendin Annamarie Meier-Graefe vond ze een onderkomen aan de Chemin de la Colline, niet ver van waar Thomas Mann jaren eerder woonde. ‘Het was een oude wachttoren, Le Moulin Gris, die een schilder heel smaakvol maar onhandig had ingericht,’ schreef ze in haar memoires. Haar echtgenoot, de Oostenrijks-joodse schrijver Franz Werfel, zou ‘de bovenste ronde kamer, met twaalf ramen, krijgen – een ideale werkruimte… verder naar beneden lag een mooie slaapkamer voor hem. Als slaapkamer voor mij bleef de woonruimte over, die naast de keuken lag en ondraaglijk warm was.’
Ondanks zijn nervositeit en depressies was Werfel in staat in zijn werkkamer, vanwaar hij een majestueus zicht op zee gehad moet hebben, toch nog twee romans te schrijven. En hoezeer zijn wanhopige echtgenote ook aandrong op het aanvragen van een Amerikaans visum, Werfel hield haar voor dat ze hier, in deze ‘laatste uithoek van Europa’ veilig waren.
Van de ene dag op de andere veranderde de situatie, toen Hitler op 1 september 1939 Polen binnenviel en Frankrijk Duitsland de oorlog verklaarde. Daarmee waren Werfel en Mahler, en met hen alle andere Duitse en Oostenrijkse emigranten, ineens ingezetenen van een vijandige mogendheid. De tot dan toe ongeïnteresseerde houding van de lokale bevolking maakte plaats voor wantrouwen en zelfs een lichte mate van antisemitisme.
Dagelijks vonden er verhoren en huiszoekingen plaats. Op last van de politie moesten de bewoners ’s nachts hun huizen verduisteren. In Werfels grote kamer met al zijn ramen was dat lastig. Toen hij op een nacht met een zaklamp op zoek was naar een manuscript, werd dat opgemerkt door een dorpsbewoner. Deze deed aangifte en Werfel werd zelfs even verdacht van het geven van lichtsignalen voor spionagedoeleinden.
In de cafés aan de Quai Victor Hugo besprak Werfel de steeds hachelijker wordende situatie met Klossowski, Marcuse, Zweig en Herzog, die zelfs nu nog een serieuze campagne wilde opzetten om Werfel voor te dragen voor de Nobelprijs. Ook trof hij de laatste golf Duitse exilschrijvers die vanuit alle windstreken in 1939 en 1940 in Sanary neerstreken. Onder hen Franz Hessel, Walter Hasenclever, Alfred Kantorowicz en de schrijver-arts Friedrich Wolf, bij wie Werfel af en toe medisch advies inwon. In La Marine voerde hij emotionele debatten met een immer onverstoorbare Feuchtwanger over diens communistische opvattingen.
Reisdocumenten
Hoe zelfverzekerd Feuchtwanger ook was, hij maakte één belangrijke fout. Hoewel hij wist dat steeds meer emigranten eind jaren dertig kozen voor een verblijf buiten Europa, stelde hij zijn eigen vertrek voortdurend uit, gehecht als hij was geraakt aan zijn omgeving.
Ook Sanary was na de Franse capitulatie, juni 1940, niet langer het veilige toevluchtsoord. In Marseille ontstonden chaotische taferelen. Duizenden vluchtelingen dromden samen voor de consulaten in de hoop visa en reisdocumenten te bemachtigen. Werfel, Mahler en Heinrich, Nelly en Golo Mann wisten in september na een barre tocht over de Pyreneeën te ontkomen en in te schepen naar New York.
Feuchtwanger, en met hem vele andere emigranten, kwamen tijdelijk terecht in interneringskampen. Zijn huis bood in de tussentijd onderdak aan Alfred Kantorowicz, terwijl de leegstaande Villa Huley door Franz Hessel betrokken werd. Na zijn vrijlating wist ook Feuchtwanger via dezelfde ontsnappingsroute als Werfel en de zijnen Europa te ontvluchten.
Gedenksteen
Julius Meier-Graefe en René Schickele waren al voor de oorlog gestorven. Erich Klossowski en Hilde Stieler overleefden de oorlog in Sanary en Franz Hessel kwam hier in 1941 te overlijden. De overigen vonden vrijwel allemaal na hun vlucht een nieuw onderkomen in de Verenigde Staten.
Sanary werd in 1944 zonder al te veel verwoestingen door de geallieerden bevrijd. De Duitse exil in Sanary werd al snel een vergeten geschiedenis. Ludwig Marcuse uitte in 1960 in zijn memoires zijn verbazing over het feit dat niemand nog de exilepisode van het dorp had opgetekend. Het zou nog zo’n dertig jaar duren voordat er publicaties over deze periode verschenen. In 1987 werd aan de havenkade een gedenksteen onthuld met daarop zesendertig namen van Duitse en Oostenrijkse vluchtelingen die hier in ballingschap leefden.
Het Office du Tourisme zette een wandelroute uit en voorzag de huizen, cafés en hotels waar de hoofdrolspelers van weleer zich ophielden, van plaquettes. Afgezien van de Villa Tranquille van Thomas Mann, die moest wijken voor een Duits afweergeschut, is het merendeel verrassend genoeg behouden gebleven.
Geen van de emigranten keerde na de oorlog terug in Sanary. Hun Zuid-Franse exiljaren leefden voort in memoires, correspondenties en biografieën, maar lijken in de geschiedschrijving overschaduwd te zijn door hun nieuwe ballingschap en het drama dat nog komen moest.
Bronnen
Sybille Bedford, Aldous Huxley – A Biography, Volume 1 1894-1939 (London 1973). |
Manfred Flugge, Wider Willen im Paradies – Deutsche Schriftsteller im Exil in Sanary-sur-Mer (Berlin 1996, 22001). |
Peter Stephan Jungk, Franz Werfel (Frankfurt am Main 1987) |
Alma Mahler-Werfel, Mijn leven (Amsterdam 1989) |
Klaus Mann, Keerpunt (Amsterdam 1985) |
Thomas Mann, Tagebucher 1933-1934 (Frankfurt am Main 1977) |
Heinke Wunderlich/Stefanie Menke, Sanary-sur-Mer-Deutsche Literatur im Exil (Stuttgart-Weimar 1996) |
Heinke Wunderlich, Spaziergange an der Côte d’Azur der Literaten (Zurich-Hamburg 1993, 22001) |
Bzzlletin-nummer 94, ‘Emigrantenliteratuur’ (jrg 10, maart 1982) |
Zuid-Frankrijk – Verhalen van een streek Red Thomas Rap (Amsterdam 1987) |
- +
- Enno van der Eerden (1956) werkte bij de Amsterdamse Athenaeum Boekhandel, was redacteur van De Nieuwe Boekenkrant en schreef als freelance journalist over literatuur voor onder meer Het Parool, Vrij Nederland en HP/De Tijd.