[2004/2]
Wim Sanders+
Een jonge meester in het huis van de pijn
Girodias, Komrij en de Olympia Press Nederland
Tijdens een van mijn speurtochten in het antiquariaat viel mijn oog op een uitgave van de Olympia Press. Dat is niets bijzonders. De in Parijs gevestigde Olympia Press bracht in de jaren vijftig en zestig Engelse en Amerikaanse erotica uit, gestoken in kenmerkend groen omslag. Die uitgaven worden tegenwoordig weliswaar verzameld, maar zijn op enkele bijzondere eerste drukken na niet echt zeldzaam. Met het boekje dat ik uit de kast trok, was echter iets aan de hand. Het bleek te gaan om een Nederlandse uitgave van de Olympia Press: Een zee van dijen van Ray Kainen, vertaald door Hermanna Tijgerdal. Hermanna Tijgerdal! Niet veel later plukte ik in een kringloopwinkel voor een ouderwets kwartje nog zo’n deeltje weg, Een nijvere dood van Ed Martin. Deze keer verschool de vertaler zich niet achter een mal pseudoniem, maar heette hij gewoon Hans Plomp, in die tijd een belangrijk jong schrijftalent. Ik begon iets te vermoeden. Zou Olympia Press-uitgever Maurice Girodias, net als in Parijs, destijds ook bij ons een groep talentvolle jongeren voor zijn karretje hebben weten te spannen? Ik ging eens op zoek.
In de enorme stapel geschriften over de geschiedenis van de Olympia Press blijkt amper een verwijzing naar Nederland voor te komen. Maurice Girodias rept in zijn memoires en vele inleidingen vrijwel nergens van een Nederlands uitgeefavontuur. John de St. Jorre, die een boek schreef over de Olympia Press, wijdt daarin een halve zin aan de activiteiten van redacteur Gerry Williams in ons land, meer niet.1 De Engelsman Patrick J. Kearny weet bijna alles over de Parijse, Amerikaanse, Engelse en Duitse vertakking van de Olympia Press, maar zwijgt over Nederland.2 Alleen Jörg Schröder, oprichter van de Duitstalige Olympia Press, vertelt in zijn warrige herinneringen aan Girodias: ‘Was er mir erzählt hat, was er in Istanbul gründen wollte, in Spanien, in Holland, in Finnland, in Oslo, in Stockholm, in Mailand! […] In Italien ist was draus geworden, alles übrige war reine Moritzphantasie.’ Nazoekingen in de Koninklijke Bibliotheek leverden niets op: Nederlandstalige uitgaven van de Olympia Press ontbreken daarin geheel.
Ik raakte meer en meer geïntrigeerd.
Lenin van de sexuele revolutie
Maurice Girodias, geboren in 1919, was de zoon van de oprichter van de Obelisk Press, Jack Kahane, die in de jaren dertig in Parijs werk uitbracht van onder anderen James Joyce, Anais Nin, Henry Miller (Tropic of Cancer), Lawrence Durrell en Frank Harris (My life & Loves). Tijdens de Tweede Wereldoorlog trad Girodias in de voetsporen van zijn vader, waarbij ook hij dankbaar gebruik zou gaan maken van een leemte in de Franse wet. In Frankrijk gold de censuur namelijk alleen voor Franstalige werken, boeken in andere talen bleven buiten beschouwing.
Girodias zette een groep jonge, naar Parijs uitgeweken Engelstalige schrijvers aan het werk om voor hem dirty books te schrijven, waarvan de betere titels in een serie genaamd The Traveller’s Companion werden uitgebracht. Kleine, olijfgroene paperbacks, keurig vormgegeven en gedrukt op goed papier, die via in Europa gelegerde g.i.’s in de vs en Engeland belandden. Zo ontstond in 1953 de Olympia Press. Schrijvers die in eigen land moeilijkheden met de censuur vreesden, vonden hun weg naar Parijs. Naast edelporno bracht Girodias onder meer werk uit van William S. Burroughs (Naked Lunch), John Donleavy (The Ginger Man), Samuel Beckett, Georges Bataille, Jean Genet, Raymond Queneau, De Sade (allevier in het Engels). Eeuwige kroon op zijn uitgeverswerk: Lolita van Vladimir Nabokov.
Als gevolg van zijn gezonde afkeer van de internationale censuur en de Franse bourgeoisie stond Girodias steeds vaker voor de rechtbank. Op een gegeven moment dreigde daadwerkelijk een lange gevangenisstraf en vluchtte hij voor de zoveelste keer bankroet naar Amerika, waar hij een Olympia Press begon die in vergelijking met die in Parijs nogal gewoontjes was. Inmiddels hadden de grote commerciële Amerikaanse uitgevers van zijn koppigheid en goede neus voor talent geprofiteerd en lukte het hen in landen als Amerika, Engeland en ook Nederland de censuur op het geschreven woord versoepeld te krijgen. De vrijgevochten Antwerpse uitgever Walter Soethoudt noemde een erotische serie niet voor niets de Olympia Reeks.
In 1969 kwam Girodias terug naar Europa om een uitgeversketen op te zetten met vestigingen over de hele wereld, tot in Japan, Israël en de Sovjet-Unie toe. Om zijn gevecht voor het vrije woord was hij een held geworden van de progressieve of
liberale intellectuelen, die het helemaal geen schande vonden om et porno of de Olympia Press te worden geassocieerd. Al in 1961 publiceerde Het Parool een groot interview met Girodias. Ook bladen als Vrij Nederland en Litterair Paspoort zagen hem als een ‘Lenin van de sexuele revolutie’ en plaatsten paginagrote vraaggesprekken. Girodias deed zich voor als een Uitgever met een Missie: ‘Ik wil en dat klinkt zeer idealistisch, maar ik meen ’t oprecht, boeken brengen waarin tot uiting komt dat sex een normaal menselijk feit is. […] Op de weg tussen leven en dood kan en moet de sexualiteit een belangrijke functie voor de mens vervullen, geen schande en geen obsessie zijn, wat het helaas in de meeste gevallen is.’3
De Olympia Press stond in die jaren bij de spraakmakende buitenwereld goed aangeschreven, zeker nadat de gezaghebbende cultuurfilosoof George Steiner in zijn toentertijd geruchtmakende essay ‘Woorden van de nacht’ een lans brak voor Girodias en hem prees om zijn ‘moed en brille’. Maar bij de binnenwereld, de kring van schrijvers, drukkers en vertalers, werd over de uitgever vaak anders gedacht. Zelfs zijn trouwste medewerkers herinneren zich hem als een financieel en moreel onbetrouwbaar figuur, geroemd om zijn charme en kennis van wijnen en voedsel, maar zonder enige scrupule: ‘Girodias was a terrible paymaster. By design or accident, authors either got paid late, less than they should have done and, quite often […] not at all.’4
Sommige Nederlandse schrijvers droomden ervan door hem uitgegeven te worden. Rudy Kousbroek bekende in 1999 in Vrij Nederland dat hij graag een deeltje van The Traveller’s Companion had geschreven: ‘Ik heb het geprobeerd, maar het bleek een vermoeiende aangelegenheid. Het wond mij ontzettend op, en dan kwam er al gauw van schrijven niet veel meer.’5 En Gerard Reve schreef in 1963 aan Johan Polak: ‘Ik zou natuurlijk een heel Boy’s Book of Buggery kunnen schrijven in het Engels en zien, of ik The Olympia Press het kan laten uitgeven, maar dat is een heel werk, en ik krijg in Nederland meteen zoon herrie aan mijn kop […].’6 Anderen beoefenden het genre met verve om den brode. Naast Heere Heeresma, die zijn toen geschreven erotische verhalen in de jaren tachtig alsnog tot bestsellers wist om te smeden, waren het auteurs als Freddy De Vree, Claude Krijgelmans, Jef Geeraerts en Louis Ferron, die onder pseudoniem pornografische verhalen publiceerden, met titels als K-Anaal der liefde, De Fotograaf en Genadeloze Meesteres.7
Tam
Het Europese hoofdkwartier van de door Girodias gestichte uitgeversketen kwam in Genève te staan. Vandaaruit werden de contacten gelegd met literaire kringen in de verschillende landen.
Redacteur Gerry Williams werd belast met het ressort Nederland. Hij maakte voor de verspreiding en financiering afspraken met distributeur Meulenhoff-Bruna en gaf het bureau Creative Partners opdracht de publiciteit te verzorgen en, naar Duits voorbeeld, een boekenclub op te zetten.
De eerste vier boeken verschenen in 1969 in een oplage van een optimistische
zevenduizend stuks per titel, tegen de toen pittige prijs van f 14,50 (een literaire paperback kostte ongeveer een tientje). Inhoudelijk waren ze vrij tam: Vlees van mijn vlees van Anna Winter had bijvoorbeeld heel gemakkelijk bij een gewone uitgeverij gekund. Net als de volgende acht deeltjes waren ze naar Duits voorbeeld gemodelleerd: pocketformaat, behoorlijk papier, harde kaft, stofomslag, kapitaalbandje en op het groene omslag in een bescheiden ovaal een erotisch bedoelde kleurenfoto. Op een enkele uitzondering na zijn de romans redelijk tot goed vertaald en was ook de typografie smaakvol. Maurice Girodias was er dan ook in geslaagd een uiterst talentvolle redacteur en boekenliefhebber aan zich te binden: de jonge dichter en vertaler Gerrit Komrij.
Komrij verkeerde op dat moment op een tweesprong in zijn leven. Na een overhaaste terugkomst uit Griekenland werkte hij als redacteur bij De Arbeiderspers, maar een vaste betrekking was niets voor hem. Van zijn eerste, in de kritiek wisselend ontvangen dichtbundels kon hij niet leven, daarom maakte hij voor het geld aan de lopende band vertalingen: ‘Och wat. Vertalen doe ik voor de centen, hoor, voor mijn duimkruid.’8 Tegelijkertijd was hij met Martin Ros bezig het literaire tijdschrift Maatstaf nieuw leven in te blazen. Eigenlijk zocht hij een andere bezigheid, maar welke? Theo Sontrop – destijds redacteur bij uitgeverij Meulenhoff – noemde zijn naam toen Girodias een redacteur zocht. ‘Ja,’ zegt Komrij nu, ‘hij dacht
gewoon, dat zal hij wel aardig vinden, dat is heel boeiend, daar weet hij iets van en dat verdient misschien goed en dan hoeft die arme jongen ook niet meer oneindig veel boeken te vertalen. Een jobje dat je iemand gunt waar je wat in ziet. En toen ben ik een paar jaar algemeen-directeur Nederland geweest van de Olympia Press.’9
Nieuwe titels werden vanuit Amerika aangeleverd, vertalingen uitgezet, punten en komma’s gewogen, aperte vertaalfouten en hoerenjongen zoveel mogelijk weggewerkt, advertenties geplaatst. Komrij had geen vast inkomen bij de Olympia Press, hij werd per geredigeerd boek betaald en gezien Girodias’ houding ten opzichte van geld is het niet verwonderlijk dat er vanuit Amsterdam regelmatig kattebelletjes naar New York gingen om de grote baas eraan te herinneren dat ook zijn geliefde redacteur in Nederland moest eten.
Aquarius
Toen er twaalf Nederlandse Olympia-uitgaven waren verschenen, werd de noodklok geluid. Duizenden exemplaren bleven onverkocht en er was geen enkel zicht op een verbetering van de situatie. Girodias ging zich nu zelf met Nederland bemoeien.
In eerste instantie weet hij de falende verkoop aan beginnersfouten. De eerste vier boeken waren volgens de liefhebbers te mak en voor het verzorgen van de publiciteit bleek Creative Partners niet de beste keuze, zeker niet volgens Komrij: ‘To my modest opinion, Creative Partners don’t have a notion of the situation on the Dutch book-market, if they have any notion,’ rapporteerde hij Girodias. Het onderzoek naar de mogelijkheden van een Olympia Press-boekenclub was louter tijd- en geldverspilling geweest.
Omdat de distributeur afhaakte (bij de scheiding lagen er 51.103 onverkochte boeken in de schappen) en er na een eventuele verkoop van de voorraad bij de drukkers en auteurs nog een schuld van pakweg 40.000 gulden zou overblijven, zag Girodias zich gedwongen tot drastische maatregelen. Hij verlaagde de prijs van de groene boekjes, richtte onder de naam Creators and Publishers International Trust Organisation (Capito nv) in Amsterdam een nieuwe moedermaatschappij op, deed
Creative Partners de deur uit en veranderde van politiek. Samen met een tweede uitgever moesten de gewone titels voortaan als paperback verschijnen, met daarnaast een reeks ‘speciale uitgaven’ die elders ondergebracht zou worden. Op den duur wilde Girodias de Olympia Press tot een new age-achtige uitgeverij omvormen en onder een nieuw imprint erotische verhalen voor vrouwen brengen, de Orlando-reeks. Ook had hij het wilde plan zich op de filmmarkt te storten.
De eerste zorg was nu dus het vinden van een kapitaalkrachtige partner. Afspraken werden gemaakt met uitgeverijen als Born en De Boekerij. Kennismakingsgesprekken liepen gesmeerd, totdat de rekenmeesters zich over de cijfers bogen. Zij kwamen zonder uitzondering tot de conclusie dat een uitgeverij zoals Girodias die wilde, commercieel niet haalbaar was en dat er te veel geld in de onverkochte voorraad moest worden geïnvesteerd. Uiteindelijk vond Girodias, via de in seksbladen gespecialiseerde Tonny van Vuuren, een jonge uitgever die het risico wel aandurfde: Rob Spijkstra van uitgeverij Aquarius.
Spijkstra was als salesmanager bij een grote uitgeverij werkzaam geweest, toen een boekhandelaar hem had gewezen op een Frans erotisch fotoboek in de trant van Variaties 1, 2 en 3, de droog gefotografeerde standjesboeken waarmee de nvsh destijds furore maakte. Spijkstra besloot het boek in Nederland uit te geven en richtte daartoe Aquarius op, een bedrijf dat nadien ook de uitgaven van Candy distribueerde. Later zou hij Tobia of De ontdekking van het masturbariaat van Lennaert Nijgh uitgeven, evenals het rijkgeïllustreerde Achter het Victoriaanse beddescherm in vertaling van Louis Ferron; boeken die zeker bij de Olympia Press pasten.
Op 2 april 1971 ondertekenden de nieuwe partners een overeenkomst met als belangrijkste bepaling: ‘We undertake to publish a double program of books in the Dutch language under the joint imprint of “Aquarius” and “Olympia” consisting of a yearly minimum average of 24 pocketbook size novels (“Olympia Books”), […] and a limited number (averaging 3 to 6 a year) of “special books”.’ Aquarius nam de financiële verplichtingen en de Nederlandse redacteur over en kocht de enorme voorraad winkeldochters op. Goede kans dat in huize Komrij na ondertekening de
champagnefles werd ontkurkt: de overeenkomst zou hem minimaal 27 × f 500,- = f 13.500,- per jaar opleveren, voor een beginnend vertaler en dichter in die tijd geen gering bedrag.
Ook beloofde Girodias aan Komrij voortaan betere boeken: ‘You will be glad to see that the last two are closer to your philosophy than the miserable you normally edit for us.’ En enige tijd later vroeg Girodias of Komrij samen met hem en de Italiaan Massimo Pini mededirecteur van Capito nv wilde worden. Dat wilde Komrij wel.
De Olympia Press Nederland en zijn hoofdredacteur-directeur leken een stralende toekomst tegemoet te gaan.
Shabby mud
De Nederlandse Olympia Press bracht alleen vertalingen uit. ‘De eerste delen verschenen. Ze waren zorgvuldig uitgevoerd, vertaald door mensen die “op dat gebied hun sporen hadden verdiend”, zoals dat heet (onder pseudoniem, ik noem geen namen).’10 Wie waren die vertalers? Komrij hoorde daar niet bij. Zijn rol was die van dienende redacteur, die ‘met precieuze houtenklazerigheid komma’s en uitroeptekens achter hunkerende vagina’s zette en uit de regenwouden van dooraderde penissen zorgvuldig de anglicismen plukte’.11 Hij schreef wel de flapteksten. Vertalingen werden gemaakt door onder anderen Gerhard Kirchner, Henny Scheepmaker, Heleen ten Holt, Dorien van der Klei, Hans Plomp, Louis Ferron, Jan Kooman, H.M. van der Meer, Jan de Boer, Thérèse Cornips, Theodoor
Iskra, Ruilof van Putten, Adriaan Wortelboer, Margreet Hirs, G. Kruisman en Koepelman. Soms vertaalden zij onder hun eigen naam (Plomp, Ferron, Van der Meer), maar dikwijls zochten zij hun toevlucht tot (soms doorzichtige) pseudoniemen als Wim van Loon, Eunice Urquhart, Karen van der Kamp, Hermanna Tijgerdal, Friso Hartkamp, Jan Kooman, O.C. Prins, Trevor Cone, Luigi di Verona, Gert Nip en Jacoba Pront.
Anders dan in Duitsland wilde het in ons land maar niet lukken oorspronkelijk werk bij de Olympia Press gepubliceerd te krijgen, al bestond daarvoor wel degelijk belangstelling van schrijverszijde. Een enkeling die zichzelf aanbood, had het niet helemaal begrepen, zoals een gepensioneerde rooms-katholieke onderwijzer, die liet weten: ‘heb nu twee hdschr. liggen, beide handelend over problemen rond het celibaat. Dus geen jeugdlectuur.’ Maar ook beter ingevoerden kregen nul op het rekest. Komrij vond het allemaal maar niks: ‘they are really nothing. Shabby mud, as limp as a rag, and very, very Dutch.’
Om aan geschikte oorspronkelijke manuscripten te komen, schreven de gezamenlijke Olympia Presses een internationale prijsvraag uit, De Olympia Press $10.000,00 International Award. Buiten medeweten en tot woede van Komrij zond Creative Partners alle manuscripten naar de inzenders terug.
Half juni 1971 bood zich iemand aan die wél beschikte over het talent om een eigenzinnige erotische roman te schrijven. Theo Kars legde enkele hoofdstukken van zijn roman in wording, De Geisha, ter beoordeling voor aan Komrij, die enthousiast reageerde. Dit was het soort literaire roman dat paste binnen de ‘Parijse’ traditie. Komrij meldde aan Girodias: ‘I think it’s a fine manuscript. […] He is a controversial person, a lot of people disgust him, others are enthousiastic above all things. […] The Geisha seems to be extraordinarily fitting and at any rate without risk for the Dutch market.’
Zo nu en dan informeerde Girodias naar de voortgang van het boek, maar pas een half jaar later ging hij wat serieuzer op het aanbod in. Kars had hem ook een proefvertaling gestuurd. Girodias’ reactie was exemplarisch voor de problemen waarmee een oorspronkelijk Nederlands manuscript binnen deze ‘veeltalige’ multinational te kampen zou krijgen: ‘It is impossible for our other branches to commit themselves before they can read the English version of your book.’ Joviaal hield hij Kars op de valreep een sappige worst voor: ‘there is a good chance that we will be able to offer you contracts for the German, Italian and French versions as well; and eventually for England, Japan and South America (Spanish edition)’.
Om uit de impasse te komen, stelde Kars voor de vertaling zelf te betalen, maar zijn in vlekkeloos Frans gestelde brief is het laatste wat er in het archief over De Geisha is te vinden. Oktober 1972 verscheen de roman in druk, maar dan bij De Arbeiderspers, en was meteen een groot succes. Waarschijnlijk is het de bestverkochte roman uit de carrière van Kars: tot 1992 verschenen er, bij verschillende uitgevers, maar liefst zeventien drukken van.
Girodias had wel belangstelling voor oorspronkelijk Nederlands werk van enige kwaliteit, maar dat moest dan wel vertaald zijn en zeker niet op zijn kosten. Hij toonde interesse voor Black Venus van Jef Geeraerts en na een aanbeveling van Theo Sontrop nam hij contact op met De Bezige Bij over de roman Tarok van Esteban López. Net als bij Kars zat in de vraag de onoverkomelijke hobbel al besloten: ‘The problem is of course that it is hard for us to find good Dutch readers here in New York and I would much prefer to read the book in English or French or to have it read in German.’ De deur werd op een kier gezet en meteen daarna weer dichtgegooid.
Toch zijn er in 1971 twee Nederlandse boeken verschenen onder het imprint Olympia Press Amsterdam: De afwijking (met als ondertitel: ‘Het gestoorde seksleven van een topfunktionaris’) en De Overgang van Anna Belfort (‘Het alles verslindende seksleven van een vrouw die bang is voor de overgang’). Schrijver was ene Charles Hopper. De omslagen leken bedrieglijk veel op die van de in Frankrijk uitgegeven paperbacks, maar in de archieven van de Olympia Press is niets te vinden over deze uitgaven. Ze kostten slechts 10 gulden en de inhoud was nogal humorloos, wat je van andere Olympia Press-uitgaven zelden kunt zeggen. Komrij noch Spijkstra kent deze titels. Dit moesten illegale uitgaven zijn, van iemand die wilde profiteren van de naam Olympia Press (een praktijk die in de soms louche wereld van de pornotaria wel vaker voorkwam). Lange tijd leek het onmogelijk te achterhalen wie zich achter dit pseudoniem verborg, totdat de Groningse detectiveschrijver Klaas van der Spoel ontdekte dat achter de bij obscure uitgevers publicerende Willem van Voerendaal-Martin Reuter-Charles Hopper-Kid Roy-Rufus Walkov één en dezelfde persoon schuilging, die vaak dezelfde personages in eendere stijl opvoerde. Of de echte naam van de schrijver Willem van Voerendaal was (of Martin Reuter), is weer een ander verhaal.
Whips or no whips
Het enige door een Nederlander geschreven en met hulp van Komrij tot stand gekomen manuscript is nooit in ons land uitgebracht, wel in Amerika en Duitsland. Begin 1970 kreeg Girodias de memoires van de uit de vs verbannen Haagse sm-meesteres Marianna Mohr ofwel Monique von Cleef in handen.
Dit was wat hij zocht. Alle ingrediënten voor een internationale bestseller leken aanwezig: bizarre seks, schandaaltjes in de Amerikaanse hogere kringen, rechtszaken en nog ‘waar gebeurd’ ook! Enig minpuntje: Mohr was als schrijfster volstrekt talentloos. In plaats van de snelweg naar het broodnodige succes werd het maken van het boek een langdurige martelgang, die uiteindelijk het einde van de Nederlandse Olympia Press inluidde.
Komrij zag mogelijkheden: ‘Mme von Cleefs topics are rather interesting, not only because “reality surpasses fantasy”, but also because a possible edition of her work will have the charm “that it all really happened”. […] My provisional opinion […] is, that there can be made a good book out of it, even a direct hit, but it must be made, because it is unreadable in the present form.’ De redacteur verrichtte vervolgens voor dat ‘good book’ vrij ongewone werkzaamheden: ‘Ik moest de ghostwriter van haar memoires “materiaal toeleveren”. Onthullende uitlatingen probeerde ik te ontlokken aan een over de grond kruipende slaaf, die in het dagelijks leven directeur van een vliegtuigmaatschappij was, en uit de laatste adem van een onder haar duimschroeven bezweken opaatje, oud-lid van het residentiële hooggerechtshof, probeerde ik de laatste waarheid omtrent zijn weldoeneres te persen.’12
Het behoorde wel tot zijn gewone redactionele taak om de juiste ghostwriter te vinden en dat werd de echte kwelling. Creative Partners kwam met Noud van den Eerenbeemt op de proppen, een schrijver die van zijn liefde voor de groene boekjes had blijk gegeven en van wie in het literaire blad Randstad een verhaaltje over een Meesteres had gestaan. Komrij was het met die keuze niet eens: waarschijnlijk vond hij Van den Eerenbeemt als schrijver te matig, misschien ook kon Creative Partners in zijn ogen per definitie niets goed doen. Halverwege 1970 vond hij een schrijver naar zijn smaak, iemand die literaire kwaliteiten koppelde aan een uitgesproken interesse in het onderwerp, getuige zijn studies en romans: Alfred Kossmann. Hieruit blijkt dat Komrij vast van plan leek van de Olympia Press een serieus te nemen uitgeverij te maken.
Kossmann zette zich aan het werk en leverde begin oktober een eerste versie af. Komrij was tevreden, Von Cleef niet: ‘Monique is absolutely unwilling to proceed with Kossmann.’ Dit viel niet in goede aarde bij Girodias, die de vertaalrechten al te koop aanbood. Von Cleef hield voet bij stuk. Komrij: ‘Monique wants a book in which nothing is said that could be degrading for her or for people of her “kind”, and she likes to have a Heavenly Book in which she is the Angel of Pain. That’s her good right. But Kossmann had only her stories and what he knows for himself of this atmosphere. He made a very “sec” text out of it […], and I think it’s the only thing he could do.’
Het leek erop alsof Von Cleef met haar weigering Girodias haar wil op probeerde te leggen. Eerst schermde ze met een andere schrijver, nog wel uit de vaste stal van Girodias, toen probeerde ze hem aan het lijntje te houden met een al bestaand Engelstalig manuscript. Girodias was niet onder de indruk: ‘As to Monique, […]
I am really fed up with that old whore, whips or no whips, and I won’t do much more to help her.’ Kossmann verdween volledig uit beeld.
Om de zaak op gang te krijgen, deed Girodias een nieuw voorstel: zij mocht een ruwe versie schrijven, hij zocht een competente schrijver die zonder haar bemoeienis een aanvaardbaar Engelstalig verhaal zou produceren. Het leek zijn laatste bod: ‘she just has to say yes or no to my proposal’.
Na een stilte kwam Girodias het jaar daarop, 1971, weer in actie. Hij schetste Komrij hoe volgens hem het boek er inhoudelijk uit zou moeten zien en gaf de
opdracht snel een Nederlandse schrijver te vinden: ‘The “final solution” is in your hands, dear Gerrit, and I hope you will find it soon!’ Enkele dagen later heropende hij de onderhandelingen met Monique von Cleef en sloten ze nogmaals een herziene overeenkomst af. Ruim twee weken later stortte Girodias 10.000 gulden op haar Zwitserse bankrekening, onmiskenbaar teken dat hij vertrouwde op een goede afloop.
Ook Komrij had niet stilgezeten. Hoewel het in september pas officieel werd, was hij al enige tijd in bespreking met een auteur die deze klus maar al te graag wilde klaren: Willem van den Hout, alias Willy van der Heide, ook bekend als Sylvia Sillevis ofwel, uiteindelijk, Willem W. Waterman.
Hoe de in literaire kringen beruchte Waterman dit toneel wist te betreden, is niet helemaal duidelijk. In ieder geval werkte hij voor het seksblad Candy, het felrealistische fotoblad dat Spijkstra met veel succes bij inloopwinkels als de ako en Bruna had weten te slijten. In oktober werd contractueel vastgelegd dat Waterman een Engelse en een Nederlandse tekst zou schrijven, maar al gauw braken er schriftelijke schermutselingen uit over de uitbetaling van voorschotten. In februari 1972 leek het goed mis: ‘I have just received a cable from Waterman […] saying: being too good a craftsman to be made a fool of lets swap stop good work for cash money stop you know i detest lawyers stop yes my publisher friend agrees are you happy now = waterman […] He sounds quite crazy at times. […] and if we go on like this, exchanging absurd telegrams and not making any progress, we will finally get ourselves into a complete mess.’
Welke ramp er ook had plaatsgevonden, Waterman kreeg nu vrij vlot een voorschot van duizend gulden en half maart was er zelfs een in het Engels geschreven manuscript. Hoewel Girodias nog lang niet tevreden was, ging hij vast met de titel de boer op en bood het De Bezige Bij, Meulenhoff en De Arbeiderspers aan. Uiteindelijk nam Martin Ros een optie. In mei werd het manuscript in Engeland door een redacteur bewerkt en bestookten Girodias en zijn Italiaanse kompaan Massimo Pini Waterman met verzoeken om de Nederlandse tekst. Tot Pini’s groeiende wanhoop kwam Waterman niet over de brug: ‘Waterman says he finished the Dutch translation of “House of Pain”. Is that true? Did he hand it over to you? Is it really finished?’ Volgens Willem Waterman wel. In een interview uit 1974 met het seksblad Cash beweerde hij: ‘De Nederlandse tekst ligt al lang klaar. Onder de titel: De Griezelwereld van Monique van Cleef.’ Tot op heden is dit manuscript onvindbaar.
Wat de Engelstalige versie betrof, was Girodias vol goede moed. Hij vertelde Von Cleef dat in november het boek dan toch zou verschijnen, niet alleen in Amerika, maar ook in Engeland, Duitsland, Frankrijk, Italië en wie weet, zelfs in Nederland. Ook had hij een wat onorthodoxe publiciteitscampagne bedacht: ‘I’d like to be able to create a story by having you invite 6 or 8 European journalists, including some correspondents based in Europe for American papers. The invitation would be to a nice family orgy in your own establishment at The Hague.’
Maar er kwam geen knusse gezinsorgie. Eerst verstoorde Gerrit Komrij de feestvreugde door kwaad te melden dat hij schoon genoeg had van zijn redacteurschap: ‘I’m a little fed-up, you will understand, by this Aquarius-and Waterman-affair. The last half year I hadn’t anything to do for Olympia, except listening to troubles. I think this is a nice moment […] to retire myself from all this fuzz.’ Vervolgens bleek dat Girodias zich in Amerika behoorlijk in de nesten had weten te werken en daar alle zeilen moest bijzetten om zijn uitgeverij te behouden. Ook waren de eerste reacties op het manuscript nogal lauw: ‘Good luck with your big sales on the Von Cleef book. Frankly, […] I think it misses the mark.’13 En het feestvarken zelf had na lezing van de drukproeven helemaal geen zin meer in een partijtje: ‘I am not happy with the book. There was enough material by me delivered, so it could have been much larger. Also Mr. W. Waterman made up all the crazy masturbation scenes himself. Not one word of onanie and stupid vulgarity you will find back in my manuscript. I am not going to be the laughing stock of the world for the rest of my life. […] I hope you do understand that we are in a big mess.’
Girodias suste de zaak. Hij gaf Von Cleef gelijk en bood aan dat ze nog wat veranderingen in de Engelse, Italiaanse, Franse en ook de Nederlandse versie mocht aanbrengen. Een loos gebaar, want deze versies bestonden helemaal niet. De eventuele Engelse versie week om markttechnische redenen af van de Amerikaanse en de enige vertaling is de Duitse, en die verscheen pal na dit incident, als Monique, Herrin ohne Mitleid. Toch wist hij met deze fopspeen de gemoederen tot bedaren te brengen. De nog eenmaal ingeschakelde Komrij noteerde (waarschijnlijk met een enorme zucht van verlichting), ‘dat zaak tussen Waterman en Monique rond is, manuscript naar New York en fiat van Monique. Of hij Waterman nu eindelijk zijn f 2000,- wil sturen.’
Hiermee waren eind oktober 1972 alle bemoeienissen van Komrij met dit enige Nederlandse Olympia Press-manuscript ten einde.
Het jaar daarop, toen alle Olympia Press-uitgeverijen – op de Duitse tak na – hun activiteiten al gestaakt hadden, zou het boek toch nog in een mooie editie bij de Amerikaanse uitgever Lyle Stuart het licht zien: The House of Pain: The Strange World of Monique Von Cleef, the Queen of Humiliation; an Autobiography and a Message to All Human Slaves. Girodias had het weer gefikst. Maar zijn gevoel voor commercie liet hem in
de steek en zijn refrein klonk nu al te zeurderig: ‘My deal with Lyle Stuart ended very badly, a few months ago, and he completely messed up his edition […]. It’s too bad to think that we could have made a million dollars with that book, and that we missed our objective completely.’ De uitgave werd geen succes en ook voor de pocketeditie die in 1975 bij Bantam verscheen, renden de lezers niet opgewonden naar de boekhandel. (Overigens vroeg een fan van Willy van der Heide zich in 1999 vertwijfeld af of het boek ooit wel was verschenen, want in Nederland leek het onvindbaar. In Amerika kost het momenteel antiquarisch tussen de 50 en 250 dollar. Men beschrijft het als een klassieker op sm-gebied.)
Patstelling
Met de deelname van Aquarius, vanaf 1971, was het gedaan met de – te dure – groene boekjes. De eerste acht uitgaven daarna waren gelijksoortige paperbacks, waarvan vooral de slecht afgedrukte foto op het omslag opviel. Wel maakte de vormgever een grapje: onderaan de rug stond een letter en wie de moeite had genomen alle acht delen te kopen en achter elkaar te zetten, zag de naam aquarius in volle breedte op zijn boekenplank. Moskouse Nachten van Vlas Tenin verscheen als een speciale, grote paperback met wederom een te wazige foto op de voorkant. Tot Girodias’ onvrede had Spijkstra bij dit boek de naam Olympia Press vergeten te vermelden. Het beoogde aantal van 27 titels per jaar werd in de verste verte niet gehaald.
Girodias’ eerste zorg was, als gezegd, geld binnen te halen om zijn schulden te kunnen betalen. Hij wilde overgaan tot de verkoop van de oude voorraden, maar kennelijk waren de afspraken met Spijkstra niet waterdicht. In ieder geval verkocht deze laatste de partij rechtstreeks door aan de ramsjhandel Nooitgedacht in Hilversum, die slechts bij stukjes en beetjes betaalde. Spijkstra op zijn beurt betaalde ook mondjesmaat. Daarom mocht Komrij van Girodias geen nieuwe vertalingen leveren. Waarop Spijkstra Komrij verwijtend schreef: ‘dat […] jij een nogal vertragende factor in het geheel bent’ en Komrij vervolgens hoorbaar knarsetandend aan Pini van zijn verontwaardiging blijk gaf: ‘Maurice told me to wait, and now Spijkstra says that I’m working to slow. That’s injustice.’ De patstelling was compleet.
Rob Spijkstra was vooral een beginnend zakenman en niet zoals Girodias een Uitgever met een Missie. Nu nog vindt hij de boeken die Komrij redigeerde, kwalitatief beter dan wat hij normaal uitgaf. Maar terwijl de Candy’s en dergelijke bladen bij de Bruna- en ako-inloopzaken wekelijks met tienduizenden verkocht werden, raakte hij de Olympia Press-uitgaven aan de straatstenen niet kwijt. In die tijd bestond er nog geen video of satellietzender, en de Nederlanders vergaapten zich blijkens de verkoopcijfers massaal aan slecht gedrukte kleurenfoto’s van volledig naakte vrouwen en mannen. Dit publiek taalde niet naar woorden, laat staan naar hele zinnen. De moeite die Spijkstra voor de Olympia Press moest doen, stond in geen verhouding tot het gemak waarmee hij de commerciële bedenksels van Peter
J. Muller en consorten kon slijten. Een rekensom was snel gemaakt. Dit wilde niet zeggen dat Aquarius van de Olympia Press verlost wilde zijn. Integendeel, zo bleek toen Pini namens Girodias en na bemiddeling van Waterman achter de rug van Spijkstra om ging onderhandelen met Kerkmans van uitgeverij Kerco uit Ridder-
kerk. Aanvankelijk was het de bedoeling dat deze groezelige uitgeverij de titels zou uitbrengen die voor Aquarius waren bedoeld. Aquarius hield Girodias aan het contract en kennelijk stond Spijkstra zo sterk dat Girodias inbond. Van Pini moest Komrij weer aan het werk: ‘Maurice thinks it not suitable to start a quarrel in Holland with Spijkstra and Van Vuuren; he therefore deems that we can still make with them the series of erotic books. As for the “special projects” on the contrary – House of Pain, Scientology, Life a.s.o. – we shall contact again Kerkmans, Bezige Bij etc. You should therefore hand over to Spijkstra the translations you have and take again to co-operate with him.’ Dat de speciale boeken nu opeens aan Kerco werden geoffreerd, laat zien hoezeer Girodias het water tot aan de lippen stond.
Komrij was het gesjoemel inmiddels meer dan zat. Zoals we al zagen, zette hij woedend een punt achter zijn redacteurschap: ‘Now I got a copy of a letter Spijkstra sent to you, in which he states that I never returned the proofs of the new manuscripts in preparation. Well, all included I received the last half year just 15 pages of proofs. So what can I do. I’m really very bored by it all. It’s very nice that you will come to Amsterdam at the end of September, and I hope to see you, but I don’t want to be present at any meeting with Spijkstra and his consorts, under no circumstance.’ Hij adviseerde Girodias voortaan de goede boeken te verkopen aan uitgevers als De Bezige Bij en De Arbeiderspers en het daarbij wat Nederland betreft te laten: ‘Really, you better can publish three or four books in Holland in cooperation with a solid firm, than trying to sell the whole lot to a bunch of gangsters, which can not even make books in a proper way.’
Na Komrijs vertrek verschenen er nog drie door hem geredigeerde boeken, soms zonder vermelding van het origineel of het imprint Olympia Press. Om onbekende redenen kreeg Intieme Interviews zelfs een andere auteur. Het laatste boek verscheen in 1973 en was uiterlijk gelijk aan het standaard Aquarius-boek uit die tijd: schreeuwerig omslag, matig zetwerk.
Redacteur Komrij had weliswaar zijn werkzaamheden gestaakt, maar directeur Komrij van de Creators and Publishers International Trust Organisation was nog in functie, ook al besefte hij dat zelf niet. Herhaalde aanmaningen van niet-betaalde schrijvers en fotoagentschappen geven aan dat Capito in feite de financiële verantwoordelijkheid van álle Europese vestigingen droeg. Pini liet weten zijn functie als directeur officieel neer te leggen, Girodias was naar Amerika vertrokken en liet hier de zaak doodbloeden.
Ongemerkt was Komrij als enige overgebleven: ‘en ik kreeg ineens als directeur van de Olympia Press een belastingaanslag van 400.000 gulden, ongeveer het tienvoudige van wat ik in die tien jaar met ál mijn vertaalwerk had verdiend. Maar ja, ik was de verantwoordelijke geworden. Ook een komisch verhaal op zich, om daar van af te komen. […] Het vleide me wel hoor, dat er een heel leger mensen was dat absoluut niet geloofde dat ik niet zomaar 400.000 gulden kon betalen, ze geloofden er ook heilig in en hebben ook hun uiterste best gedaan en dachten dat we een
uitgaven van de olympia press nederland (amsterdam)heel mooi verhaal hadden opgezet en dat het een complot was, maar uiteindelijk, na heel veel Jip-en-Janneke- en Ot-en-Sien-taal is het ons gelukt de ambtenaar aan het verstand te brengen dat ze toch een canard beet hadden…’14
in pocketformaat, gebonden, groen omslag, zonder jaartal, prijs f 14,50.
Norman Singer, De Babysitter [The Babysitter]. Vert. H.M. van der Meer., 237 p.
Barry Malzberg, Het witte doek [Screen]. Vert. Friso Hartkamp (= Gerhard Kirchner), 205 p.
Jett Sage, Wild [Crazy Wild]. Vert. O.C. Prins. (= Thérèse Cornips), 238 p.
Anna Winter, Vlees van mijn vlees [Flesh and Blood]. Vert. Eunice Urquhart (= Henny Scheepmaker), 222 p.
Harriet Daimler, Liefste [Darling]. Vert. Eunice Urquhart (= Henny Scheepmaker), 176 p.
Ed Martin, Een nijvere dood [Busy Bodies]. Vert. Hans Plomp, 222 p.
C.S. Vanek, Op de huid geschreven [The Skin Book]. Vert. Jan de Boer, 189 p.
Akbar del Piombo, Hoe beviel Paula? [Who pushed Paula?]. Vert. Jan Kooman, 191 p.
R. Bernard Burns, De macht van de roede [The Ordeal of the Rod]. Vert. Wim van Loon (= Gerhard Kirchner), 190 p.
Karl Flinders, Vijfentwintig centimeter [Twelve inches]. Vert. Karen van der Kamp (= Heleen ten Holt), 219 p.
Ray Kainen, Een zee van dijen [A Sea of Thighs]. Vert. Hermanna Tijgerdal (= Dorien van der Klei), 233 p.
Frank Newman, Barbara [Barbara]. Vert. Louis Ferron, 207 p.
Pas in 1984, vlak voor zijn verhuizing naar Portugal, wist Komrij deze belastingschuld definitief te vereffenen.15
Miljoen voor een teennagel
Achteraf gezien is het wel te verklaren waarom de Nederlandse Olympia Press geen succes werd. Maurice Girodias had zich met de natte vinger op de Nederlandse markt georiënteerd, dacht kennelijk dat de situatie hier met Duitsland vergelijkbaar zou zijn. Zelf gaf hij later als reden: ‘In Holland my attempts to start a Dutch Olympia were defeated by the accelerated advent of sexual freedom: by the time our first books were translated and printed, the entire country had achieved its liberation, had gorged itself which cheap hasty sex pulp, and the interest for literary erotica had totally disappeared.’16
Dat is maar de helft van het verhaal. Nederland werd weliswaar overstroomd door goedkope pornoboekjes, maar die waren voor een ander publiek dan waarop de Olympia Press zich richtte. De belangstelling voor de betere erotica bestond nog steeds, maar kwaliteitsuitgevers als De Bezige Bij – de serie met de vlezige boekomslagen van Karel Beunis bijvoorbeeld, waarbij pas na lang turen met enige zekerheid kon worden vastgesteld welke lichaamsdelen waren afgebeeld, meestal vingers en knieën -, Meulenhoff en De Arbeiderspers voorzagen al in de behoefte, regelmatig zelfs met titels uit het Olympia Press-fonds. Al in 1957 had uitgeverij Oisterwijk de allereerste vertaling ter wereld van Lolita gepubliceerd, een jaar eerder dan de officiële Amerikaanse uitgave. Een boekje als Mieke Maaike’s obscene jeugd
gezamenlijke uitgaven van de olympia press en aquarius/centripress (bussum)van Louis Paul Boon had in de jaren vijftig heel goed bij de Olympia Press gepast, maar dit ‘proefschrift van student Steivekleut’ verscheen in 1972 mooi vormgegeven bij De Arbeiderspers. De Olympia Press was eenvoudigweg overbodig.
gewone paperbacks, soms zonder vermelding ‘Olympia Press’, verschillende prijzen
Mason Hoffenberg, Zonde bij het ontbijt [Sin for Breakfast]. Vert. Ruilof van Putten, 175 p.
Anoniem (J.J. Wadway = Michael Bernet), Zeven erotische minuten (niet geschreven door Irving Wallace) [Seven erotic minutes]. Vert. Trevor Cone (= Margreet Hirs), 190 p.
Tor Kung, Wat moeder me leerde [My mother taught me] Vert. Friso Hartkamp (= Gerhard Kirchner), 192 p
Marco Vassi, De engelen van het vlees [The Gentle Degenerates]. Vert. Luigi di Verona (= Louis Ferron), 1970, 191 p.
Tor Kung, Niets dan extase [Forever Ecstasy] Vert. Theodoor Iskra, 230 p.
Karl Flinders, De liefdesmatras [The Love Machinery] Vert. Theodoor Iskra, 215 p
Ray Kainen, Saters in de Ruimte [Satyr Trek] Vert Theodoor Iskra, 215 p.
Tenin Vlas, Moskouse Nachten [Moscow Nights] Vert. Gert Nip en Jacoba Pront (= G. Kruisman en Koepelman), 1971, 258 p
Richard Windsom (moet zijn: Ralph A. Storm), Intieme Interviews [Intimate interviews]. Vert onbekend, 189 p.
Angelo d’Arcangelo, Handboek voor homoseksuelen [Handbook for homosexuals] Vert. Adriaan Wortelboer, 1973, 238 p
Norman Singer, De man die San Francisco verkrachtte [The man who raped San Francisco] Vert Theodoor Iskra, 1973, p 233
En, misschien nog funester, Girodias was een wispelturig man, die zich overal mee bemoeide en niets aan anderen kon overlaten. Hoe hoog hij Komrij ook schatte, uit niets blijkt dat deze enige zeggenschap had over de uitgeverij waar hij nota bene directeur van was. Daarbij nam Girodias veel te veel hooi op zijn vork, financieel en redactioneel. Als hij al zijn uitgeverijtjes met evenveel brieven, telegrammen, memo’s, vergaderingen en telefoontjes bombardeerde als de Nederlandse tak, kan hij nauwelijks de tijd hebben gehad om te overzien waar hij mee bezig was. Het feit dat hij serieus overwoog om met een uitgeverij als Kerco in zee te gaan, duidt erop dat hij geen enkel benul had van de Nederlandse situatie.
Maar de ‘zeer correct geklede, energieke, bijna te mooie’17 Girodias wist zich wel als geen ander met talent te omringen, ook in Nederland. Menige uitgever zou zich in de handen wrijven met mensen als Gerrit Komrij, Louis Ferron, Hans Plomp, Thérèse Cornips en Theo Kars in zijn stal. Maar ook wist hij als geen ander hoe zijn eigen ruiten in te gooien.
Na het echec met de Nederlandse Olympia Press steeg de ster van Gerrit Komrij gestaag tot grote hoogte, eerst alleen als dichter, criticus en polemist, later voor een breder publiek ook als columnist, bloemlezer en romancier. Rob Spijkstra zette zijn carrière voort met uitgeverijen als CentriPress en Juniorpress, die vooral sf-boeken en strips publiceerden. Na 1985 verkocht hij deze ondernemingen; later richtte hij zich met Kidspress vooral op de markt van de jeugdbladen. Thans is hij uitgever in ruste.
Aan de uitgeefavonturen van Girodias kwam halverwege de jaren zeventig definitief een einde. Hij bleef plannen ontwikkelen, maar er kwam niets meer van de grond en hij moest zich zien te redden met de status van levende legende. Tot 1981 bleef hij met lange tussenpozen brieven sturen aan Komrij, altijd hartelijk, altijd met de vraag of Komrij niet zijn literair agent wilde worden, zijn vertaler of redacteur.
In de jaren tachtig woonde Girodias weer in Parijs. Nog steeds bedacht hij nieuwe boekprojecten. Geen dirty books meer, die tijd was voorbij, maar studies naar ‘De Rechten van Minderheden’ of ‘De Toekomst van het Rode Rijk’. Ook vond hij een perpetuum mobile uit. Ondertussen schreef hij met pijn en moeite verder aan zijn memoires, het beoogde drieluik Une journée sur la terre, waarvan de eerste twee delen in 1990 verschenen. Deel een bleek een bijgewerkte versie van het eerder gepubliceerde The Frog Prince, maar het tweede deel was in deze vorm geheel nieuw en bevatte de hoogtepunten uit zijn Franse uitgeverscarrière. Kundig hield hij zijn mythe in stand met een vlot geschreven verhaal, dat als een verdediging tegen alle aanvallen van inmiddels gerenommeerde schrijvers kon dienen. Maurice Girodias was weer waar hij zijn hele leven wilde zijn: op de voorgrond. ‘In the space of 3-4 weeks, my story has become so fashionable in this country that I could sell my toenails for a million each,’ schreef hij aan zijn vrouw.18 Peter van Dijk interviewde hem in 1990 voor nrc Handelsblad. Girodias beweerde toen dat hij net het derde deel van zijn memoires had voltooid en daarin zijn eigen dood beschrijft: ‘Het zal de dood van een wijze man zijn, het boek eindigt met wijsheid.’ In plaats van een glorieuze terugkeer werd het een paginagroot in memoriam. Vlak voordat het vraaggesprek kon worden geplaatst, was Girodias te gast in een uitzending van de kleine Parijse radiozender Radio J. Na afloop van het gesprek kreeg hij een hartaanval en stierf ter plaatse.
Deel drie van zijn memoires bleek nog lang niet af te zijn…
Bronnen
C.J. Aarts en Mizzi van der Pluijm, Verboden boeken. Verboden door pausen en dictators, puriteinen en boekenhaters (Amsterdam 1989). |
Bibeb (interview), ‘De lijdensweg van Maurice Girodias. Frankrijk vernietigt een uitgeverij’. In: Vrij Nederland, 10 april 1965. |
Brian Boyd, Vladimir Nabokov, The American Years (London 1991). |
James Campbell, Paris Interzone. Richard Wright. Lolita, Boris Vian and others on the Left Bank 1946-1960 (London 1994). |
Peter van Dijk (interview), ‘Ik denk niet veel, ik volg mijn instinct. Gesprek met Maurice Girodias (1918-1990)’. |
In: nrc Handelsblad, 6 juli 1990. |
J.P. Donleavy, The History of The Ginger Man. The dramatic story behind a contemporary classic by the man who wrote it and who fought for its life (Boston/New York 1994). |
Maurice Girodias, Between Book, a Matter of Press Release (New York 1973). |
-, Une Journée sur la terre ii, Les Jardins d’éros (Paris 1990). |
Edward de Grazia, Girls Lean Back Everywhere. The Law of obscenity and the assault on genius (New York 1992). |
Jacques den Haan, Monnikje Lederzak en andere driestigheden (Amsterdam 1968). |
Wilfried Hendrickx (interview), ‘Willy van der Heide: “Ik ben de Zwarte Turk, hè. C.I.A. en wat al meer. Nou, opgejutte Shit.”’ In: Humo, 15 oktober 1979. |
Christopher Logue, Prince Charming. A memoir (London 1999). |
Patrick J. Kearny, Geschiedenis van de Erotische literatuur (vert. van A history of erotic literature, vert. Ernst van Altena, Bussum 1983). |
-, A Bibliography of the Paris Olympia Press (London 1987). |
-, A Bibliography of the publications of the New York Olympia Press (Santa Rosa 1988). |
-, ‘Scissors and Paste’, http://www.sonic.net/~patk/Gerrit Komrij, ‘Pinocchio in Sadoland’. In: Martin Ros (red.), Rose verhalen (Amsterdam 1981), p. 133-137. |
Inger Leemans, ‘Het pornografisch offensief. Over de korte bloeiperiode van de Nederlandse pornografische roman’. In: Yang. |
Andrew Murray Scott, Alexander Trocchi. The Making of a Monster (Edinburgh 1991). |
Vladimir Nabokov, Zuivere kleuren. Brieven (vert. A. van Huisseling, Amsterdam 1993). |
Michael Perkins, The secret record. Modern erotic literature (New York 1976). |
Martin Ros (red.), Zeggen en schrijven (Amsterdam 1968). |
-, Liefde en ouderdom (Amsterdam 1993), p. 127-150 (‘Uren met Gerrit Komrij’). |
Jörg Schröder, Siegfried (Berlin 1972). |
John de St. Jorre, The Good Ship Venus. The erotic voyage of the Olympia Press (London 1994). |
George Steiner, Verval van het woord (vert. van Language and Silence, vert. Hans Plomp, Amsterdam 1990). |
Peter Verstegen (interview), ‘Girodias (De Lenin van de sexuele revolutie) gaat Europa veroveren’. In: Vrij Nederland, 11 oktober 1969. |
Jaap Walvis, ‘Gesprek met Girodias’. In: Litterair Paspoort, nr. 25, mei 1970. |
Michaël Zeeman, ‘Girodias belichaamde de teloorgang van een beschamend tijdperk’. In: de Volkskrant, 7 juli 1990. |
Dit artikel had niet geschreven kunnen worden als ik niet zonder voorbehoud had mogen putten uit het archief van Gerrit Komrij. Veel van de gebruikte citaten van hem en van Girodias zijn afkomstig uit dit archief. Ook heb ik veel steun gehad aan de feitenkennis van in de eerste plaats Jan Moret, en aan die van Rob Spijkstra, Willem Th. van Twist, Hans Plomp, Theo Kars en Peter Loeb.
- +
- Wim Sanders (1953) is publicist, vertaler en internet-antiquaar.
- 1
- John St. Jorre, The Good Ship Venus, p. 279.
- 2
- Pas later kwam ik erachter dat hij met de Nederlander Jan Moret een lijst van titels in voorbereiding had.
- 3
- Jaap Walvis, ‘Gesprek met Girodias’. In: Litterair Paspoort, nr. 25, mei 1970.
- 4
- Zie noot 1, p. 298.
- 5
- Elisabeth Lockhorn (interview), ‘Rudy Kousbroeks onvoltooide grote werken’. In: ‘Vrij Nederland, 6 november 1999.
- 6
- Gerard Reve, Brieven van een aardappeleter (1993), p. 46.
- 7
- Zo publiceerde Freddy De Vree onder het pseudoniem Jan Vlaming: 69+1 James Klont (Antwerpen), Heere Heeresma als Johannes de Back: Gelukkige Paren (Antwerpen 1968) en Over de last der lusten (Antwerpen 1968), Jef Geeraerts als Claus Trum: De Fotograaf (Antwerpen 1972), Louis Ferron als Louis de Verône: Dagboek van perverse vrouwen (Amsterdam ca. 1970) en als Luigi di Verona: Genadeloze Meesteres (Amsterdam ca. 1970), en Claude Krijgelmans als Jug me Bash: K-Anaal der liefde en Te koop. honderden beschadigde paren (Antwerpen).
- 8
- Martin Ros (red.), Zeggen en schrijven.
- 9
- Radio-interview met Onno Blom, ‘De Humeuren en Temperamenten van Gerrit Komrij, aflevering 4’, 6 september 2003.
- 10
- Gerrit Komrij, ‘Pinocchio in Sadoland’. In: Martin Ros (red.), Rose verhalen, p. 134.
- 11
- Idem, p. 134
- 12
- Idem, p. 136.
- 13
- Brief van een redacteur van paperbackuitgeverij Manor Books, New York, aan Maurice Girodias, 17 oktober 1972.
- 14
- Zie noot 9.
- 15
- Onno Blom, Het fabeldier dat Komrij heet (Amsterdam 2004), p. 175.
- 16
- Maurice Girodias, Between Book, a Matter of Press Release (New York 1973).
- 17
- Jacques den Haan, Monnikje Lederzak en andere driestigheden, p. 37.
- 18
- Zie noot 1.