Laagwater
Nop Maas
Een storend element
In het boekje dat C.J. Aarts en Thijs Wierema in 1979 over Jan Arends samenstelden voor De Engelbewaarder-reeks, wordt in het hoofdstukje over Arends en het toneel uit een interview met de schrijver de opmerking geciteerd dat hij in 1947 nog drie maanden op de toneelschool heeft gezeten. In het archief van de toneelschool is over dit kortstondige verblijf nog enige informatie te vinden, die voor de toekomstige biograaf van de schrijver wellicht van enig nut kan zijn.
Arends deed toelatingsexamen op vrijdag 5 september 1947. Dit examen bestond uit twee onderdelen: ’s ochtends een informatief gesprek en ’s middags een praktisch gedeelte.
Van het informatieve gesprek met Arends resteren aantekeningen op een kaartje. Het leert ons dat Arends verblijf hield op Prinsengracht 410 en dat hij geen diploma bezat. Verder valt eruit op te maken dat de examinator hem ‘leuk!’ vond. Hij noteerde dat de kandidaat uit een arbeidersmilieu kwam, één keer voorgedragen had voor de radio, zangles genoot aan het conservatorium te Den Haag en gefigureerd had bij het Residentietoneel in De Spaanse Brabander van Bredero. Het arbeidsverleden van Arends werd samengevat in de woorden ‘Hotel gewerkt, Huisknecht, Schoonmaker[?]’. Arends gaf blijkbaar op dat hij geen vreemde talen had geleerd, maar wel het Engels beheerste. Onderaan de kaart staan nog enkele namen genoemd, waaronder die van Halewijn, Marsman en Gezelle. Misschien slaan die op een onderdeel van het praktische deel van het examen.
Het echte examen bestond uit drie onderdelen: het voorlezen van een stukje proza dat ter plekke werd voorgelegd; het uit het hoofd voordragen van twee niet te lange Nederlandse gedichten en een speloefening. Dat laatste onderdeel behelsde het zogenaamd opgebeld worden door een vriend of vriendin die informeert naar de ervaringen tijdens het examen. Nadat de kandidaat zich daaromtrent ‘onbewimpeld’ heeft uitgelaten, speelt hij één van drie scènes die hem zijn voorgelegd. Ofwel dat hij bij zijn vrouw wordt weggehaald tijdens de Duitse bezetting, ofwel dat hij als dwerg die Sneeuwwitje moet bewaken aan de drank gaat en zijn taak verzuimt, ofwel dat hij zenuwachtig repeteert hoe hij zometeen het meisje zal begroeten, dat hem echter laat zitten.
Kennelijk ging ook het praktische examen naar wens. De examinator noteerde een eenmaal onderlijnd ‘geslaagd’ op de kaart.
Arends’ opleiding op de toneelschool werd echter geen succes. Hij werd geplaatst in klas 1A, die bestond uit zeven leerlingen. Daadwerkelijk een carrière op de planken maakten zijn medeleerlingen Wil Zuidema, Kathenka van der Werff en Tob de Bordes. Arends hoorde samen met Elly Snijders, Willy Sillevis en Aty Scherphuis tot de minder succesvolle leerlingen.
Het kerstrapport werd tevens Arends’ laatste beoordeling op de toneelschool. De docent dramatische letterkunde merkte op dat Arends niet in staat was de stof te verwerken noch te reproduceren. Johan Fiolet rapporteerde over het vak toneelspel: ‘Soms denk ik: ja – er zit toch iets in de jongen. Andermaal concludeer ik: nee – ’t wordt toch niets. Maar hij is de eenige die zich onderscheidt door eenige oorspronkelijkheid. Of er een tooneelspeler in hem schuilt – weet ik nog niet. Om het te weten zou ik adviseeren – laat hem voorloopig blijven.’
Fiolets collega voor toneelspel, Ben Groenier, was aanmerkelijk minder weifelachtig: ‘Ik geloof dat ik me bij het toelatingsexamen vergist heb. Ik heb tegenover Jan Arents [sic] een fout gemaakt die ik niet meer herstellen kan. Deze jongen valt me tegen wat z’n mogelijkheden betreft misschien. Bovendien is hij een poseur. Leeft in een zelfoverschatting. Van een mogelijkheid en aanwezigheid van talent hebt [sic] ik niets meenen te bespeuren. Ik geloof niet dat we met hem verder moeten gaan.’
De docent voor het vak voordrachtskunst constateerde ‘ondanks goede wil weinig resultaat’.
Hanny Veldkamp ging over stemvorming en uitspraak: ‘Zeer veel bezwaren te overwinnen, die gedeeltelyk samenhangen met zyn karakter. Ademtechniek en toonvorming laten nog te wensen over. Voldoende articulatievaardigheid. Heeft de tong-r aangeleerd. Niet zeer yverig, veel lessen verzuimd.’
De docent solo- en koorzang en muziekleer vond Arends’ vlijt voldoende en zijn gedrag goed, maar noemde hem toch een moeilijke leerling.
De docent bewegingskunst ten slotte deelde mee dat Arends ‘door zelfingenomenheid weinig vordering’ maakte en dat hij een ‘storend element in de groep’ was.
De kerstrapportage bevat ook nog een psychologisch portret van Jan Arends. Dat windt er geen doekjes om: ‘Een buitengewoon ongeduldige, nerveuze persoonlijkheid. Zeer ongeduldig en ongeremd. Zeer egocentrisch. Neuroticus. Lastig, opbruisend en onbeheerst. Hij is heerszuchtig, heeft last van stemmingen. Hij heeft wel artistieke kwaliteiten, maar wordt belemmerd door de neurose. Psychotherapie valt sterk aan te bevelen. Hij vergist zich vaak in de werkelijkheid. Ziet de dingen te veel van zijn eigen gezichtshoek uit. Hij is een schizoïde figuur.’
Het archief van de Toneelschool bevindt zich in hetnti. Met dank aan Paul Post.