Laurens van Krevelen+
De kwelling van zijn geest
Herinneringen van zijn uitgever
Het is merkwaardig gelopen met mijn betrekkingen tot Maurice Gilliams. Een aantal gedichten en verhalen van hem had mij als gymnasiast voorgoed tot bewonderaar gemaakt. Zijn nostalgische blik op de foto’s die ik van hem was tegengekomen en zijn welluidende naam maakten hem tot een exotische aanwezigheid in de Nederlandse literatuur. Pas in 1961 leerde ik zijn meesterwerk Elias of het gevecht met de nachtegalen kennen dankzij de Meulenhoff-pocket, die Gilliams voor het eerst aan het grotere publiek presenteerde. Dat boek versterkte het onuitsprekelijke gevoel van ‘ontmoeting’, zoals grote kunstwerken teweeg kunnen brengen. Ik verheugde mij dan ook op een persoonlijke kennismaking, toen ik eind 1972 hoofdredacteur werd van uitgeverij J.M. Meulenhoff, de uitgeverij die Gilliams al vanaf 1936 in Nederland had uitgegeven.
Toch ontmoette ik Gilliams pas op 4 oktober 1980, na afloop van de plechtigheden in het Paleis op de Dam te Amsterdam, waar hem de Prijs der Nederlandse Letteren was uitgereikt en waar hij zijn indrukwekkende, clair-obscure dankwoord had uitgesproken. Hoe ‘exotisch’ Gilliams op dat ogenblik nog gevonden werd, bleek bijvoorbeeld uit de reacties van verschillende literaire opiniemakers. K.L. Poll, toen chef van de kunstredactie van nrc Handelsblad, erkende dat hij Gilliams’ werk nauwelijks kende, maar vroeg zich toch af of dat werkelijk zo belangrijk was. Met een andere auteur die eveneens bij Meulenhoff publiceerde, Renate Rubinstein, had ik een moeizame discussie over de literaire betekenis van het werk van Gilliams, die de aanleiding was tot haar Tamar-column ‘Teleurstelling’ in Vrij Nederland van 13 december 1980. Hierin legde zij uit hoe ik en een andere vriend voor haar door de mand waren gevallen met onze bewondering voor Gilliams: ‘Hadden we maar nooit over Maurice Gilliams gepraat […]. Want nu is het toch een verwijdering […]’. Deze opvattingen waren kenmerkend voor de attitude van het toenmalige literaire wereldje in Nederland tegenover de denkbeelden van Gilliams en andere auteurs die de verbeelding centraal stellen. Er bestond binnen uitgeverij Meulenhoff dan ook weinig enthousiasme voor het werk van Gilliams, toen ik daar in 1972 aantrad.
Weinig vleiend
Er was in dat jaar nog een paperbackuitgave voorradig van Elias of het gevecht met de nachtegalen, gecombineerd met Winter te Antwerpen. Die paperback was in 1968 in een oplage van vijfendertighonderd exemplaren gedrukt; de naverkoop was gering, zodat er weinig kans was op een reeks succesvolle heruitgaven van andere werken. Toen er in 1973 een samenwerking ontstond tussen Meulenhoff en Uitgeverij Em. Querido met betrekking tot de Salamander-pockets, nadat de reeks Meulenhoff-pockets was gestaakt, werd besloten Elias als Salamander te herdrukken. Op de melding aan Maurice Gilliams dat Elias zou worden herdrukt, kwam geen reactie.
Inmiddels was het bericht tot mij doorgedrongen dat Gilliams een geheel nieuwe editie van Vita brevis, zijn verzameld werk dat in de jaren vijftig door de Vlaamse uitgever De Vries-Brouwers was uitgegeven in samenwerking met Meulenhoff, had toevertrouwd aan de Brugse uitgeverij Orion, zonder daarover met Meulenhoff te overleggen. Kort daarvoor had ik de nogal onaangename ervaring gehad dat hetzelfde Orion de erfgenamen van Arthur van Schendel had benaderd om zíjn verzameld werk uit te geven. Gelukkig had de familie Van Schendel onmiddellijk con-
tact opgenomen met Meulenhoff en voorgesteld dat idee over te nemen en daarbij bijvoorbeeld samen te werken met Orion. De Verzamelde werken van Van Schendel zijn er vervolgens gekomen. Orion stond garant voor een deel van de oplage ter verspreiding in Vlaanderen. Maar een vorm van samenwerking met betrekking tot Vita brevis, dat tussen 1975 en 1978 in vier delen verscheen, was niet bespreekbaar. Dat kwam ongetwijfeld mede doordat daarop niet kon worden aangedrongen vanuit Meulenhoff. Er was bij de commerciële staf geen vertrouwen dat er voldoende publiek in Nederland zou zijn om het risico van een coproductie te nemen. Al met al deed er zich voor mij jarenlang geen gelegenheid voor persoonlijk contact met Gilliams op te nemen.
Afgezien daarvan waren enkele bevriende Vlaamse auteurs weinig vleiend over Gilliams’ karakter. Hij werd door hen verwaand en zelfs vals genoemd; niet bepaald een aansporing om toenadering te zoeken.
Toen begin 1980 werd bekendgemaakt dat Gilliams was bekroond met de Prijs der Nederlandse Letteren, deed ik hem schriftelijk het voorstel een nieuwe editie uit te brengen van Elias en Winter te Antwerpen. Tot mijn verbazing antwoordde Gilliams dat hij daarin tot zijn spijt niet kon toestemmen, omdat de vorige – in de Salamander-reeks – niet de gecorrigeerde tekst van Elias bevatte.
Wat was het geval? Voor de Orion-uitgave van Vita brevis was de tekst op allerlei details door de auteur verbeterd, maar daarvan was nooit melding gemaakt aan
Meulenhoff. Gilliams was een auteur die bleef polijsten aan zijn werk en die vorige versies categorisch herriep. Het gevolg daarvan was dat er ten tijde van de prijsuitreiking vrijwel geen werk van Gilliams in Nederland verkrijgbaar was. De Orion-editie van Vita brevis was in de boekhandel nauwelijks voorradig en de Vlaamse schooleditie van Elias werd hier niet verspreid. Orion had zich in de laatste jaren voor zijn faillissement in 1983 vooral gericht op grote geïllustreerde naslagwerken, nadat de literaire projecten tot aanzienlijke verliezen hadden geleid.
Gelukkige erfgenaam
Tijdens de genoeglijke borrel die Gilliams en zijn vrienden in een Amsterdams hotel aan het Hekelveld genoten, kreeg ik de gelegenheid hem te spreken en zijn vertrouwen te winnen. In ieder geval stemde hij er mee in dat Elias als paperback werd herdrukt, mits de laatste tekstherzieningen zouden worden gerespecteerd. Ook diende ik een nieuwe uitgeefovereenkomst aan te gaan, waarbij Gilliams’ jeugdvriend, de Antwerpse advocaat en oud-senator Carlos de Baeck, als zijn zaakwaarnemer zou optreden. Ik was van harte welkom als ik eens in Antwerpen zou zijn. Via De Baeck werd er een uitgeefovereenkomst met een looptijd van drie jaren afgesproken, met de mogelijkheid van verlenging. De herdruk van Elias en Winter te Antwerpen lag in de loop van november 1980 in de boekhandel.
Niet lang daarna bezocht ik Maurice Gilliams en zijn vrouw Marietje – Maria Elisabeth – in hun stille, stemmige appartement aan de Antwerpse Lange Gasthuis-
straat. Er waren smakelijke broodjes voor de lunch gehaald, en de champagne stond in de koeler. In een welgekozen, klassiek Nederlands, zoals zelden nog wordt gehoord – zijn Vlaamse kennissen noemen het ‘Haags’ – haalde Gilliams herinneringen op aan John en Jacqueline Meulenhoff en aan Amsterdam. Hij citeerde nostalgische verzen van Bredero, die hij, zoals veel later bleek, in zijn postuum verschenen boek Gregoria in de mond legde van de jonge Margaretha Elisabeth: ‘Ach scheiden, bitter scheiden, / Scheiden met droefheid groot, / Gij gaat mijn jeugd bereiden / Een overdroeve dood’, waarbij hij ook zelf niet naliet de ei-klanken zwaar aan te zetten en de o-klanken rauw uit te spreken. Ook dat andere Bredero-vers droeg hij voor: ‘Wanneer een ander leyt / Gestreckt en uytgespreyt / Er rust met lijf en leden, / Dan plaagt mij aldermeest / De quellingh van mijn geest / Met beulsche wredicheden’.
Ik realiseerde mij dat ik plotseling de gelukkige erfgenaam was geworden van alles wat uitgeverij Meulenhoff en Amsterdam voor Gilliams hadden betekend. Hij werkte in die tijd aan de zoveelste herziening van het manuscript van Gregoria, waarbij de secretaresse van een bevriende arts, de toegewijde Paula Sörnsen, het zich steeds opnieuw wijzigende manuscript met eindeloos geduld uittypte. Bij herhaling wordt Amsterdam in Gregoria ‘heerlijk Amsterdam’ genoemd.
Zijn meesterwerk, Elias of het gevecht met de nachtegalen, verscheen in 1936 bij De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen, in co-editie met J.M. Meulenhoff te Am-
sterdam. Hoeveel exemplaren Meulenhoff ten behoeve van de Nederlandse markt voor zijn rekening heeft genomen, valt vermoedelijk niet meer vast te stellen. Volgens een kaartsysteem met oplagegegevens bedroeg de totale oplage van de eerste druk van Elias zeventienhonderd exemplaren. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat de oplage voor Vlaanderen gesteld was op vijftienhonderd exemplaren, en dat Meulenhoff voor Nederland aanvankelijk tweehonderd exemplaren extra heeft laten drukken, met de mogelijkheid om meer exemplaren van de Vlaamse oplage af te nemen. Het boek was niet goedkoop; voor de gebonden editie was de prijs f 4,10, welk bedrag ten minste vermenigvuldigd kan worden met een factor twintig om op het prijspeil van 2000 te komen. Het boek had een vrij lovende ontvangst in Nederland, en er ontstond een vriendschappelijke relatie met John en Jacqueline Meulenhoff. Aan hen droeg hij zijn tussen 1932 en 1940 geschreven essayistische ‘journaal’ De man voor het venster op, dat in 1943 in Antwerpen bij De Nederlandsche Boekhandel verscheen, opnieuw in co-editie met J.M. Meulenhoff in Amsterdam.
Co-uitgever
Gilliams heeft meermaals bij de gastvrije Meulenhoffs in Amsterdam gelogeerd, zoals hij mij vertelde, en hij ontmoette er auteurs als Cola Debrot, Bertus Aafjes, Han Hoekstra, Victor van Vriesland. Aan het eind van de jaren dertig wilde John Meulenhoff, die toen zijn vader, de stichter van de uitgeverij, was opgevolgd, het literaire karakter van het bedrijf versterken. Hij richtte het literaire tijdschrift Criterium op, dat in 1940 voor het eerst verscheen. Maurice Gilliams zou er
vaste medewerker worden. Het uitbreken van de oorlog en de censuurmaatregelen van de bezetter maakten spoedig een einde aan het nieuwe tijdschrift. Maar in 1946 werd het blad heropgericht, en kort daarna werd Maurice Gilliams redacteur voor Vlaanderen, naast Adriaan Morriën, W.F. Hermans en Adriaan van der Veen. Gilliams werd door de nieuwe Nederlandse schrijversgeneratie van toen op waarde geschat; daarvoor was hij John Meulenhoff erkentelijk. In de naoorlogse jaren werd Pierre H. Dubois literair adviseur van uitgeverij Meulenhoff. Hij zou een van de intieme vrienden van Gilliams worden.
Ook daarna was Meulenhoff steeds de co-uitgever van nieuwe Vlaamse boekuitgaven van Gilliams’ werk. Bovendien participeerde hij in vele herdrukken, hoewel het doorgaans ging om kleine aantallen. Van de bundel verzamelde poëzie Het verleden van Columbus – in 1938 en 1944 in twee drukken verschenen bij De Nederlandsche Boekhandel – werden in 1945 door Meulenhoff honderd exemplaren voor Nederland afgenomen. Een onverwacht effect daarvan was toch dat het bekende naoorlogse literaire tijdschrift voor ‘jongeren’ Columbus werd genoemd: ‘We waren allemaal grote bewonderaars van Maurice Gilliams, wiens verzen werden verzameld in de bundel “Het verleden van Columbus”,’ vertelde de oud-oprichter en -redacteur van Columbus Hans van Straten in 1983 aan Piet Calis.
Van de herdruk van Oefentocht in het luchtledige, die in 1946 door Gilliams’ vriend J.L. de Belder werd uitgebracht, nam Meulenhoff in eerste instantie honderd exemplaren af, evenals van het essay over Henri de Braekeleer – de negentiende-eeuwse Antwerpse schilder van het beroemde doek ‘De man voor het venster’ -, dat in 1946 bij De Nederlandsche Boekhandel verscheen, en ook van de in 1947 door De Belder uitgegeven bundel Het werk der leerjaren.
Van de later verschenen boeken waren de aantallen niet veel groter: van Winter te Antwerpen en De kunst der fuga, beide in 1954 door De Belder onder het imprint Colibrant uitgebracht, nam Meulenhoff respectievelijk honderdtwaalf en honderdvijftig exemplaren voor de Nederlandse markt af. In de eerste editie van het verzameld werk Vita brevis, dat de Antwerpse uitgever De Vries-Brouwers tussen 1956 en 1959 in vier delen uitgaf, was de Meulenhoff-participatie steeds honderd exemplaren en zelfs die werden niet alle verkocht. In Nederland bleef Gilliams een door auteurs bewonderd maar weinig gelezen auteur, van wie het werk in de boekhandel maar moeizaam aftrek vond.
Hoogtepunt
Verrassend is het dan ook om na te gaan hoe laat Gilliams’ werk pas is doorgedrongen tot literaire bloemlezingen. De eerste belangrijke Nederlandse bloemlezing die ruimte maakte voor Gilliams, was Meesters der Nederlandse vertelkunst (Meulenhoff 1949), waarin zijn sublieme verhaal ‘De man in de mist’ werd opgenomen. Zijn poëzie kwam voor het eerst aan bod in de tweede editie van Van Vrieslands Spiegel van de Nederlandse poëzie (deel 2, Meulenhoff 1953), en dat met niet minder dan zeven verzen. Deze canonisering werd gevolgd door de destijds gezaghebbende
bloemlezing Facetten der Nederlandse poëzie (Nijgh & Van Ditmar 1954). Pas daarna is Gilliams’ werk wat meer doorgedrongen tot het algemene publiek.
Het hoogtepunt van de publieke erkenning kwam pas in 1961, met de heruitgave als Meulenhoff-pocket van Elias, waarvan in enkele jaren tienduizend exemplaren werden verkocht. De vier voorafgaande edities sinds 1936 telden tezamen ongeveer zevenduizend exemplaren. Voor Meulenhoff was het echter teleurstellend dat Gilliams een jaar daarna een pocket liet verschijnen van Oefentocht in het luchtledige, gevolgd door Winter te Antwerpen, in de reeks Vlaamse Pockets bij de toenmalige uitgeverij Heideland te Hasselt.
Kleine triomf
In december 1980 liet Maurice Gilliams mij met de nodige ironie brieven zien van verschillende gerenommeerde Vlaamse en Nederlandse uitgevers, die zich geïnteresseerd toonden in zijn verdere werk. Hij was uitermate schamper over uitgevers. Hij beschouwde het als hun taak risico te nemen voor een boek, maar hij vond dat de meesten doorgaans tekortschoten in professionaliteit. Ze verzuimden rekening te houden met de wensen van de auteur. Zelf was hij niet uit op succes bij het grote publiek, want voor hen was zijn werk niet bestemd. Uitgevers die hem een groot succes voorspiegelden, gaven daarmee blijk zijn werk niet te kennen.
Tijdens een volgend bezoek sprak ik hem aan over het legendarische boek in wording, Gregoria. Hij leek niet verbaasd en pakte een groot typoscript van een tafel. ‘Hier is de zesde versie, die wordt nu uitgetypt.’ Hij liet een aantal bladen zien, deels overgeplakt met herziene alinea’s. ‘Ach, dat kost mij misschien nog jaren. En wellicht besluit ik toch nog dat het uiteindelijk niet de moeite waard is geweest om op te schrijven. Ik heb al zoveel manuscripten verbrand.’
Niet lang daarna, in 1982, voelde ik het als een kleine triomf dat Gilliams mij een omvangrijk fragment van Gregoria toevertrouwde, dat ik namens hem mocht aanbieden aan de redactie van De Gids. Jammer genoeg overleed hij voordat het daarin verscheen, in het eerste nummer van 1983. Wel had ik het voorrecht die aflevering in de lente van dat jaar te kunnen overhandigen aan zijn onvergetelijke weduwe Maria Elisabeth, die toen nog werd verpleegd in een naargeestig Antwerps ziekenhuis. Zij was er op een ontroerende wijze verheugd over, en gaf blijk van haar intense liefde voor Maurice. Op 14 augustus 1980 schreef Gilliams over het Gregoria-manuscript aan Pierre Dubois: ‘Sedert 1938 heb ik een manuscript liggen; het heet Gregoria of een huwelijk op Elseneur […]. Gregoria is toevallig aan de vernietiging ontsnapt – waar mijn Marietje thans spijt van heeft omdat het, naar ze beweert, een zo deprimant stuk schrijfwerk is.’
Ik stelde Maria Elisabeth voor Vita brevis in één deel opnieuw uit te geven, want de vierdelige editie was na het faillissement van Orion volledig van de markt verdwenen. Zij wilde daarin toestemmen, als het maar niet van dat dunne doorschijnende papier zou worden – daar hield Maurice niet van, want het bemoeilijkte het lezen. In overleg met Carlos de Baeck werd de overeenkomst voor de nieuwe druk van Vita brevis gesloten. Die verscheen in 1984, met – op verzoek van De Baeck – het door Maurice Gilliams zelf ontworpen wapen met zijn zinspreuk ‘Vita brevis’ als blindstempel op de band. Zelf vond Gilliams het nogal potsierlijk om zijn baronstitel te gebruiken. In het bijna confidentiële boek Vita brevis; een portret-album van Maurice Gilliams, dat hij samen met zijn vriend J.L. de Belder samenstelde en dat in 1981 bij Colibrant en Orion verscheen, is zijn verheffing in de adelstand dan ook niet vermeld.
Maria Elisabeth was een van de doorslaggevende initiatiefnemers tot de oprichting van de Stichting Maurice Gilliams in 1987; zij vermaakte een aanzienlijk bedrag aan deze stichting en droeg er het beheer van de literaire nalatenschap aan op. Al in 1984 waren door Ludo Simons, hoogleraar boek- en bibliotheekwetenschap en een huisvriend van Gilliams, de nagelaten manuscripten van Gregoria geordend en ondergebracht bij het amvc. Tot mijn voldoening stemde het bestuur van de Stichting Maurice Gilliams er in 1988 in toe Gregoria bij Meulenhoff uit te geven, in samenwerking met de Vlaamse dochteronderneming Kritak. Ik vond Pierre Dubois bereid het manuscript persklaar te maken. Dubois heeft met de van hem bekende nauwgezetheid lange tijd de varianten vergeleken in het amvc en het manuscript samengesteld op grond van zijn grote kennis van Gilliams’ werk en karakter. Het boek verscheen in het voorjaar van 1991. Dubois hield een indrukwekkende in-
leiding tijdens de perslunch in een restaurant tegenover het Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Het ‘schitterende sluitstuk van een heel oeuvre dat er op meesterlijke wijze in doorklinkt’ – om Erwin Mortier te citeren – werd alom herkend als een uitzonderlijk meesterwerk.
In 1976 schreef Maurice Gilliams aan Pierre Dubois: ‘Onvoldaan over mijn handel en wandel in het verleden, in het heden, over mijn verknoeid dagelijkse bestaan, heb ik er geen spijt van menig beschreven blad papier te hebben prijsgegeven aan de heerlijke, heilige vergetelheid.’ Die woorden aan een vertrouwde vriend waren geen koketterie. Wel laten ze zien hoe groot de afstand soms kan zijn tussen het authentieke schrijverschap en het uitgeven van literaire werken.
- +
- Laurens Van Krevelen (1941) was van 1972 tot en met 1997 als uitgever verbonden aan de literaire uitgeverij J.M. Meulenhoff.