Arno van der Valk en Naomi Mertens
Een landingspoging in Scandinavië
Zweeds interview met W.F. Hermans+
Het ligt voor de hand het werk van W.F. Hermans in verband te brengen met Noorwegen. De schrijver maakte immers in 1961 met drie Noorse geologen een studietocht door de Noorse provincie Finnmarken, die de aanleiding en het decor van de roman Nooit meer slapen (1966) zou vormen. In Hermans’ oeuvre treffen we geen verwijzing naar Zweden aan van het formaat Nooit meer slapen, al verscheen er in 1960 wel een verhaal met dezelfde titel, dat zich in Stockholm afspeelt.1 Hella Haasse heeft betoogd dat het verhaal ‘Nooit meer slapen’ een voorstudie is op de gelijknamige roman.2 Dienovereenkomstig zouden we Hermans’ bezoek aan Zweden in 1960 kunnen zien als een voorbereiding op zijn tocht door Noorwegen. Had Hermans Zweden indertijd niet bezocht, dan was hij waarschijnlijk nooit naar Noorwegen afgereisd. Maar hoe kwam Hermans in Zweden terecht?
Op expeditie
Op 17 Juni 1960 schreef professor J.P. Bakker, Hermans’ leermeester aan de Universiteit van Amsterdam, een brief aan de organisatie van het xix International Geographical Congress te Stockholm. Uit de brief blijkt dat dr. W.F. Hermans deel zou uitmaken van de Nederlandse delegatie, terwijl Hermans op 29 februari van dat jaar het secretariaat van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap nog had gemeld dat hij het congres niet zou kunnen bezoeken. Kennelijk heeft hij zich op het laatste moment bedacht.
Vanwege de late inschrijving voorzag Bakker zijn brief van een handgeschreven excuus aan zijn vriend professor Gunnar Hoppe. Hoppe was op dat moment hoogleraar fysische geografie aan de Universiteit van Stockholm en zijn naaste collega Staffan Helmfrid was van 1957 tot 1961 secretaris-generaal van het congres. In 1958 waren J.P. Bakker en Gunnar Hoppe (1914) bevriend geraakt. Ze ontmoetten elkaar in Amsterdam en Stockholm, en maakten diverse studietochten samen. Deze Gunnar Hoppe zou de promovendus van zijn vriend Bakker nog van dichtbij meemaken, want behalve aan het algemene congres in Stockholm nam Hermans ook deel aan een symposium en een excursie in Noord-Zweden.3 Ter voorbereiding op dat sym-
posium – over glaciale morfologie en periglaciale processen, van eind juli tot begin augustus 1960 in Abisko – ging Hermans mee op de zogenaamde Lule-excursie (22 tot 28 juli 1960). Deze excursie had de glaciale morfologie en binnenlandse ijsrecessie in Noord-Zweden als onderwerp en stond onder leiding van professor Hoppe en diens assistent Bo Strömberg (1930).
De excursieleider kan zich desgevraagd Hermans tegenwoordig niet meer herinneren en in Hermans’ publicaties ontbreekt de naam van Hoppe, die kennelijk niet behoorde tot het gehate soort professoren. Hoppe heeft nog wel herinneringen aan de excursie. Zo hadden de deelnemers volgens hem prachtig weer (22°C) en zorgden de talrijke muggen voor niet al te grote overlast. De excursie werd gekenmerkt door een zeer vriendelijke sfeer, wat Hoppe toeschrijft aan het natuurschoon. Zeker, er waren ook spanningen geweest. Zo was het voor professor Jan Dylik (1905-1973), die in Warschau in het verzet had gezeten, moeilijk te verdragen dat de Duitse professor Jürgen Hövermann (1922) een Duitse legerpet droeg. De hoog- en zeergeleerde dames en heren moesten overigens over een uitstekende conditie beschikken om aan deze excursie te kunnen deelnemen. De dagprogramma’s waren overvol en sommige voettochten strekten zich over meer dan twintig kilometer uit. Daar stond echter tegenover dat in het nagenoeg drooggelegde Zweden het bier bij de prijs van het avondeten was inbegrepen. Een kolfje naar de hand van J.P. Bakker, die in zijn brief al vroeg of de deelnemers in een hotel van de middelste prijsklasse ondergebracht konden worden.
Zonder het precieze verloop van de excursie en het symposium hier na te gaan, kunnen we stellen dat Hermans’ bezoek aan Zweden van betekenis is geweest voor zijn latere belevenissen. In de eerste plaats was de excursie het begin van de vriendschap met Torbjørn Fjellang (1925).4 Ze waren beiden de enige vertegenwoordiger van hun land en deelden gedurende de excursie en het symposium een kamer. Na het congres logeerde Hermans nog enkele dagen bij Torbjørn en zijn vrouw Berit Fjellang in Asker.5 Tijdens het verblijf in Zweden werd Hermans’ belangstelling voor de glaciale morfologie en periglaciale processen gewekt. Zo bezocht het ge-
zelschap geleerden in de namiddag van zaterdag 23 juli de doodijsgaten op de glacifluviale delta van Slätheden te Mårdsel. Het veldwerk van Fjellang en Hermans tijdens hun Noorse tocht in 1961 was in zekere zin een vervolg op hun ervaringen in Zweden. Hun interesse ging vooral uit naar glaciale afzettingen en glaciale erosieverschijnselen. Zoals bekend spelen de doodijsgaten in Nooit meer slapen een cruciale rol.
Nooit meer Zweden
Hoewel zijn verblijf in Zweden dus consequenties voor zijn werk heeft gehad, is er niet veel te vinden over Hermans’ verblijf aldaar. Tussen 10 en 14 november 1960 schreef hij het verhaal ‘Nooit meer slapen’, maar het wordt niet duidelijk waarom de ik-figuur nu juist in Zweden verblijft. Ook ontbreekt er een wetenschappelijke publicatie waarin zijn ervaringen in Zweden een plaats hebben gekregen. Zelfs Hermans’ onderzoek in Finnmarken heeft geen vervolg in de vorm van een wetenschappelijk artikel gehad. ‘Een publicatie hierover is in voorbereiding, maar ondervindt helaas, voornamelijk van Noorse kant, nogal wat technische moeilijkheden.’6 Wat die technische problemen waren, vertelde Hermans niet, maar het vermoeden bestaat dat het Noorse Geologische Instituut geen luchtfoto’s ter beschikking wilde stellen. Een publicatie kwam er niet. Wel gaf hij een lezing voor de Amsterdamse studentenvereniging voor fysisch-geografen ‘Lulofs’ en hield hij op 22 maart 1965 op uitnodiging van de Amsterdamse lezingencommissie van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap een voordracht, in een van de collegezalen van de Oudemanhuispoort, over ‘Glaciale verschijnselen in Lapland en Finnmarken’.7 Het is niet bekend of Hermans tijdens deze lezingen verteld heeft over zijn bezoek aan Zweden.
Zweden komt nergens meer ter sprake, in geen enkel interview of enigerlei publicatie. Althans, zo veronderstelden we tot voor kort. In nummer 5 van de eerste jaargang van De Parelduiker constateerden we – naar nu blijkt ten onrechte – dat het interview van Petter Aaslestad in de Noorse avondkrant Aftenposten (1 april 1992) het enige Scandinavische interview met W.F. Hermans zou zijn. Er blijkt echter nóg een interview te bestaan. In het Zweedse dagblad Dagen Nyheter (18 juni 1962) combineert de publicist Folke Isaksson (1927), onder de titel ‘Mannen i mörkrummet’, een aankondiging van de Zweedse vertaling van De donkere kamer van Damocles met een interview. De tekst ervan is aardig genoeg om hier aan de vergetelheid ontrukt te worden. Maar eerst volgt nog het antwoord op de vraag: wat bracht Isaksson naar Nederland?
Poppenhuisinterieur
In 1962 was Isaksson, die inmiddels vier dichtbundels en een roman gepubliceerd had8, vast literatuurcriticus bij Dagens Nyheter, dat in die tijd veel aandacht had voor cultuur en literatuur. Hij werd eropuitgestuurd Nederland te ontdekken. Door de oorlog en de watersnoodramp van 1953 was ons land tamelijk bekend, maar over de cultuur wist men weinig. Nederland en Zweden
hadden in die tijd geen cultureel akkoord, doordat Zweden principieel afwijzend stond tegenover het sluiten van dergelijke akkoorden. Voor de Tweede Wereldoorlog berustten de wederzijdse culturele betrekkingen vooral op particulier initiatief Dorens Nyheter was dus vooral benieuwd naar de cultuursituatie, met name naar de manier waarop de overheid de Nederlandse literatuur steunde en naar de hulp die Nederland bood bij het maken van vertalingen door het Zweeds instituut voor culturele betrekkingen met het buitenland. Een instrument als de Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk – die de vertaling van De donkere kamer van Damocles ook ondersteunde – bezat men in Zweden niet. Dagens Nyheter was er voorstander van dat Zweden dit subsidiesysteem zou overnemen, zoals volgens Isaksson later ook gebeurd is.
En zo trok Isaksson door ons land met een aantekenboekje in de aanslag, wat de gedetailleerdheid van zijn verslag verklaart. De roep van de kievit, de militaire voertuigen en de steile trap naar Spilsluizen 17a, het huisadres van Hermans in Groningen. Isaksson kijkt uit het raam en ziet op de Ossenmarkt het Leger des Heils, dat een rol speelt in De donkere kamer van Damocles: als Osewoudt in de zomer van 1944 in opdracht van Dorbeck de foto’s in postbus 234 van het Haagse hoofdpostkantoor stopt, is het een heilsoldate die ze meeneemt, terwijl de postbus niet verhuurd zou zijn. Naast het interview met Hermans verschenen er van zijn hand nog vier artikelen over Nederland: ‘Det fatalistiska Holland’9 (Dagens Nyheter, 27 mei 1962), een poëtische poging de essentie van de Nederlandse samenleving – die hij ‘zo behaaglijk als een oud poppenhuisinterieur’ noemt – te vangen; ‘Holländska profiler’ (Dagens Nyheter, 4 juni 1962), over de Nederlandse literatuur, en ‘Filmregissören i Amsterdam’ (Dagens Nyheter, 24 juni 1962), over de filmregisseur Fons Rademakers.
hoogspanning… levensgevaarlijk!
Isaksson kan zich niet meer herinneren wat hij ter voorbereiding op zijn reis en de ontmoeting met Hermans gelezen heeft.
Veel was er op dat moment voor hem niet beschikbaar. Waarschijnlijk heeft hij gebruikgemaakt van het tijdschrift Literary Holland10 (later Writing in Holland and Flanders), een publicatie van de door Zweden na te volgen Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk. Het zou kunnen dat hij ook het artikel ‘Hermans has been here’ van J.J. Oversteegen11 heeft gelezen, want dat is een introductie op Hermans’ werk waarin letterlijk staat dat Hermans zich onderscheidt van Camus en Sartre doordat hij geen filosofie heeft, zoals ook Isaksson opmerkt. Ook vinden we in beide artikelen verwijzingen naar Céline, chaos en fotografie. Voor zijn bezoek aan Hermans heeft Isaksson wel kans gezien De donkere kamer van Damocles te lezen, waarschijnlijk in de Engelse vertaling.
Isaksson logeerde in Amsterdam en werd bijgestaan door Amy van Marken en Sybren Polet. Deze laatste nam hem mee naar Rotterdam, waar hij kennismaakte met een aantal jonge actrices die er van droomden mee te mogen werken aan een film van Ingmar Bergman. Voormalig Podium-redacteur Sybren Polet (1924) vertaalde Zweedse literatuur en debuteerde met hulp van Amy van Marken in het Zweeds.12 In ‘Holländska profiler’ noemt Isaksson hem ‘een gezaghebbend poëet in een tussengeneratie, die een uitstekende poëziebloemlezing van de wereldliteratuur gemaakt heeft’.13 Vertaalster Amy van Marken (1912-1995) noemt hij in datzelfde artikel ‘een buitengewoon ambassadrice’ voor de Scandinavische cultuur. Samen met Polet publiceerde zij een keuze uit de Zweedse poëzie, Het warme noorden.14
Sybren Polet arrangeerde voor Isaksson de afspraak met Hermans. De Zweedse journalist was echter nog maar nauwelijks per trein naar Groningen vertrokken, of Hermans belde naar Polet met de mededeling dat het hem bar weinig interesseerde wat men in Zweden van hem vond en dat hij Isaksson niet wilde ontvangen. In allerijl belde Cora Polet de Nederlandse Spoorwegen. Zo gebeurde het dat er in het Engels werd omgeroepen dat Isaksson moest bellen naar Polet, om te horen dat hij onverrichter zake kon terugkeren naar Amsterdam. Isaksson maakte er niet zo’n punt van en dook, na de voorgaande nacht doorgehaald te hebben, zijn bed weer in. Uiteindelijk slaagde Polet erin alsnog een afspraak voor Isaksson te maken, die andermaal – dit keer met lood in zijn schoenen – naar Groningen afreisde.
Zoals Isaksson beschrijft, was hij zenuwachtig voor zijn ontmoeting met Hermans. Het bordje ‘Hoogspanning… levensgevaarlijk!’ op de deur van Hermans’ werkkamer, waarvan J.J. Oversteegen en Willy Levie melding maakten, was een laatste waarschuwing. Het bracht Isaksson er misschien toe Hermans’ uiterlijk te vergelijken met dat van een bureauchef bij een energiebedrijf.15 Hij kan zich de ontmoeting nog goed voor de geest halen, want juist doordat Hermans hem omschreven was als ‘een bijna schrikaanjagend mens’, was hij erg nieuwsgierig geweest. De schrijver bleek echter verre van schrikaanjagend te zijn en het gesprek was volgens Isaksson bijzonder ontspannen en gezellig verlopen. De integrale tekst van het interview volgt hier in – onze – vertaling.
Folke Isaksson / De man in de donkere kamer
Op een dag reis ik van Amsterdam naar Groningen in de noordoosthoek van Nederland. Het landschap is vlak, bomen staan in bosjes, hier en daar een calvinistische kerktoren. Twijfelachtig verdichten de bosjes zich tot bos, maar de heide, die is omgeploegd door pantserwagens van de navo, blinkt geel van het zand.
Wat later opent zich het landschap: het is een rijk landbouwgebied dat met moeite is drooggelegd uit zompige venen. Regen en de roep van de kievit hangen in de lucht. De zee is al lang geleden opgehouden een metgezel te zijn. In dit landschap is geen avontuurlijkheid, geen spiritualiteit. Hier ligt een universiteitsstad: Groningen. Op enkele tientallen kilometers afstand van de Duitse grens. De dichtstbijzijnde grotere plaats hier is Emden.
In Groningen woont een auteur over wie men in Nederland met een ongewoon eenduidig respect spreekt en over wie men in bepaalde kringen niet praat. Zelfs de liefhebbers hebben een zweem van schrik in hun stem als ze de veertigjarige Willem Frederik Hermans beschrijven. Hij is war je noemt een onbehaaglijk schrijver, als Gener of Céline, en een onverbiddelijk man die zijn vijanden met pamfletten vervolgt.
Mijn eigen studie van vertaalde teksten heeft me een beeld gegeven van een dichter zonder genade in een wereld zonder genade. Hij schildert deze met een koel stilisme, nooit te dichtbij, zonder zich te laten verleiden tot een spel van nuances. Hij kan soms doen denken aan een Sartre zonder filosofie, of aan een Camus zonder pathos. Zijn beleving lijkt ingegeven door walging, wanhoop, destructie en absurditeit.
Door de telefoon heeft deze intimiderende schrijver laten meedelen dat het hem natuurlijk niet in bepaald hoge mate interesseert wat er over hem in Zweden geschreven zou kunnen worden. Een tikkeltje bevend begeef ik me daarom naar Hermans’ adres, een van die loodrechte trappen op die leiden naar de tweede of derde woonlaag in een oudhollands grachtenpand.
Hij is aimabel. Afgaande op zijn uiterlijk zou men Hermans houden voor een technicus (Zwitser, Zweed), of een administrateur, misschien een jonge docent aan een Technische Hogeschool, een bureauchef bij het energiebedrijf. Er is een afstand in zijn aanwezigheid die niet door gevoel wordt veroorzaakt, maar door karakter – een afwezigheid, een soort abstractie. Het zou in de rede liggen, denk ik, als zo iemand meer geïnteresseerd is het leven in een schema te bestuderen, geprepareerd, in plaats van er oog in oog mee te staan.
Hermans is wetenschapper. Aan de Universiteit van Groningen doceert hij geofysica; wij zouden zijn betrekking een docentschap noemen. Om wetenschappelijke redenen, het bestuderen van grondsoorten, heeft hij rondgereisd in het noorden van Zweden en Finnmarken, is hij in Boden met professor Hoppe aan een excursie begonnen en heeft hij tien dagen doorgebracht bij Torneträsk. Hij houdt van het berglandschap omdat het zo stil is en er geen mensen zijn; het ligt hem niet om anders dan op een wetenschappelijke manier naar de natuur te kijken. Hij behoort zeker niet tot de groep mensen die in trance raken bij het zien van de middernachtszon.
Hij zou er niks op tegen hebben een professoraat te veroveren. Dir zou natuurlijk wel een grotere werkdruk met zich mee brengen – van die gedachte houdt hij niet. ‘Maar ik ben cynisch genoeg,’ zegt hij, ‘om mezelf een hoogleraarsinkomen te wensen.’
Op de wetenschap legde Hermans zich toe vanaf het eind van de oorlog en in zijn werkzaamheden verenigt hij tot op de dag van vandaag, naar het schijnt harmonieus, C.P. Snows twee ‘culturen’. Collega-schrijvers hebben zijn keuze voor het wetenschappelijk werk nier altijd begrepen en Hermans haalt zijn neus op voor hun bohèmerie. Voor hem was de keus veertien jaar geleden een noodzakelijke. Zijn tweede roman, De tranen der acacia’s, een belangrijk werk, liep toen als een feuilleton in een literair tijdschrift en veroorzaakte schandaal. In één klap verloor het tijdschrift zestig procent van zijn abonnees. Na die ervaring werd het Hermans duidelijk dat hij zijn dammen, zijn beschermende dijken, hoger moest bouwen.
De verontwaardiging is bij tijd en wijle nogal ongehoord geweest, vertelt hij. De katholieken hebben hem voor het gerecht gedaagd, terwijl een grote krant als De Telegraaf, in hoge mate wereldlijk, zijn naam überhaupt nooit heeft genoemd. Voor Hermans is het duidelijk dat hij een gevaarlijk man is.
Het Leger des Heils marcheert voorbij en stelt zich, met muziek en het devies ‘bloed en vuur’ op aan de mooie marktplaats, buiten voor het eetkamerraam. We hebben een paar uur theegedronken. Nu is het etenstijd en ik mag kennismaken met mevrouw Hermans, die de zon mist uit haar jeugd in Paramaribo (de hoofdstad van Hollands-Guyana), een zoontje en twee katten. Er wordt aangebeld en er staat iemand onder aan de
trap met een petitie: ‘Stuur onze zonen niet naar Nieuw-Guinea!’ Hier wordt niet getekend.
Er wordt ook niet gesproken over de politiek, daarover haalt men in Nederland de schouders op. De oorlog heeft alles veranderd. Niemand hoeft zich nog in te beelden dat het individu ook maar een mogelijkheid heeft om met zijn stem of handtekening de gebeurtenissen te veranderen…
Over de oorlog heeft Willem Frederik Hermans toch wel het een en ander te zeggen. Wat hij zegt, kan niet opportunistisch zijn; hij uit zich met zorg over de heilige zaken. Het verzet! Voor Hermans was dat vooral een onbehaaglijke schijnvertoning en in een van zijn boeken staat de volgende dialoog: ‘Wat is een held?’ ‘Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest.’ In Nederland functioneerde de ondergrondse beweging naar zijn mening niet bijzonder goed. Er was geen binnenlandse traditie van samenzwering of geweld, en Nederland is geen land dat zich van nature leent voor guerrilla-oorlogsvoering. Daardoor werd het, in mensenlevens gerekend, een kostbare affaire.
We voeren een serieus gesprek over verschillende onderwerpen, in een soort droge spanning. Mijn tegenspeler zit rechtop. Zijn gelaat kan erg koel worden, niet weggedraaid of naarbinnen gekeerd, maar versteend. Hij heeft een soort anonimiteit, die ook zichtbaar is op het moment dat hij zijn meest onvervreemdbare meningen uiteenzet, waarachter wat dan ook verborgen kan worden.
Je hoeft er niet aan te twijfelen of daar agressie verborgen wordt. De pamfletten! Ik beroer een naam die in dit huis nooit wordt genoemd en Hermans vat vlam. Voor een ogenblik raakt hij vol leven, blij en boosaardig. Hij is zich bewust van de eisen die deze kunstvorm, van Defoe en Swift, stelt aan zijn beoefenaars: je moet grappig en onbarmhartig zijn. Als ik luister naar Hermans’ verslag van zijn controversen, herinner ik me dat hij een roman heeft geschreven met de titel Ik heb altijd gelijk.
Vijanden zijn er voor Willem Frederik Hermans overal en een van zijn boeken heer Paranoia. Het is de samenleving, het zijn de religieuze pressiegroepen, het zijn individuen. Zelf heeft hij zich daarbuiten geplaatst, met uitzicht over een wereld waarin de weg van de vergissing een koningsroute is en waarin de goede wil meestal een verkleedkostuum is.
Zo desolaat als zijn wereld is! Hij is erg geïnteresseerd in film en vindt (net als Artur Lundkvist) dat voor een modern auteur film een bijna net zo belangrijke stimulans is als de werkelijkheid. Graag zou hij willen regisseren. Maar hij is niet voldoende sociaal begaafd, hij zou niet kunnen omgaan met al die mensen. In plaats daarvan fotografeert hij; dat is bijna een passie. Staan in de donkere kamer, mij kiekjes laten zien, erg goede, van bruine kroegen in Amsterdam – dat is in wezen zijn gezicht.
Hermans’ meest bekende roman heet Mörkrummet [De donkere kamer van Damocles]. Tot nu toe is die in een twaalftal talen verschenen, wordt in de herfst in het Zweeds uitgegeven [Nordstedt, 1962] en op zijn mooist verfilmd door Fons Rademakers, de enige Nederlandse speelfilmregisseur. Hierin speelt een foto een noodlottige rol. Opnieuw zijn we terug bij de oorlog, waarin mensen op de proef gesteld en verworpen worden. Het is een van de meest onrustbarende boeken die ik heb gelezen. Onrustbarend, omdat het klaarblijkelijk niet alleen normen doorbreekt – daaraan zijn we gewend – maar ook scheidslijnen in het algemeen; het verschil tussen verraad en dapperheid, toeval en daad, medeplichtigheid en afwezigheid.
De held, Osewoudt, is een kleine man, een antiheld zoals de uitgebluste bibliotheekassistent in de moderne schelmenroman of Chaplins landloper. Hij is fysiek onbeduidend, niet in dezelfde opzienbarende graad als Oskar Matzerath in Die Blechtrommel, maar zonder specifieke vaardigheden en zonder verzachtende trekjes als hulpeloosheid of goedheid. Hij leeft een onbeduidend leven – in een kleine stad, in een tabakswinkel, met een lelijke echtgenote die hem bedriegt – en alles wijst erop dat het in alle droevigheid zo doorgaat.
De verandering komt met de oorlog. Een man die wat uiterlijk betreft op Osewoudt lijkt, duikt op, maar deze verhoudt zich tot hem als een positief tot een negatief. Dit is een man van ondernemen, een officier, een geheim agent, een man die nooit twijfelt maar besluiten neemt. Hij komt in het donker, door een wolkbreuk en brengt wonderlijk zinloze opdrachten over: foto’s die moeten worden ontwikkeld en doorgestuurd.
Naderhand worden Osewoudts opdrachten avontuurlijker. Hij neemt deel aan de liquidatie van collaborateurs, duikt onder en werkt in een donkere kamer als lid van een ondergrondse (verzets)groep. Hij voelt een nieuwe kracht, en als hij een vrouw ontmoet, versiert hij haar. (Ergens binnen in zichzelf weet Osewoudt dat hij het niet zelf is, die dat doet). Uiteindelijk wordt hij gevangengenomen door de Duitsers en onderworpen aan zware martelingen. Hij toont zich waardig aan zijn voorbeeld, voorganger, dubbelganger, voor wie de Duitsers hem houden: Osewoudt houdt het uit en verraadt niemand. Tot slot lukt het hem te vluchten en wordt hij, door zich als verpleegster te verkleden, de Duitse grens over geholpen. Dat gebeurt in de laatste dagen van de oorlog, en koningin Wilhelmina doet haar triomfantelijke intocht in een bevrijde grensstad.
Dit schouwspel beziet Osewoudt vanuit een gevangeniscel. Plotsklaps is zijn politieke identiteit veranderd: hij wordt nu gezien als een gevaarlijke verrader en wordt later naar een interneringskamp voor Nederlandse nazi’s gebracht. Van zijn onschuld heeft hij geen steekhoudend bewijs. Het gerechtelijk onderzoek duurt maandenlang en Osewoudt raakt verstrikt in een onredelijkheid die de tegenstelling is van zijn eigen voorstellingen. Ofwel Osewoudt wordt bedrogen door de omstandigheden, hij is net zo hulpeloos in de machinerie van het misverstand als een Jozef K., óf is hij een bedrieger die te goeder trouw zichzelf een mooier ik heeft geschapen (de opdrachtgever), een man die heldendaden uitvoert en die hem een soort alibi geeft. Als ze na veel zoeken eindelijk het filmrolletje te pakken hebben, waarvan Osewoudt weer dat het een foto van hemzelf samen met zijn dubbelganger bevat, laat de foto na het ontwikkelen een man zien die gearmd met een ss-officier naar de camera grijnst.
Buiten is het donker geworden en het Leger des Heils heeft zijn vaandels opgerold. Willem Frederik Hermans neemt zijn rode Saab en rijdt in de schemering het centrum in. We kijken naar de kerktoren en schudden elkaar de hand bij het station.
Terwijl de trein terugschokt door het donker, terug naar Amsterdams lichtovervloed, denk ik diep na over deze ontoegankelijke man. Ik zie hem als de man in de donkere kamer, druk bezig om, fanatiek, en tegelijkertijd met de meest serieuze vakkennis, een enkele foto te ontwikkelen, rustig en vertwijfeld.
Wat die foto laat zien, weet ik niet. Ik zou geloven dat die Hermans’ ervaring van de chaos van het bestaan bekrachtigt.
Als twee druppels water
Het interview roept enkele vragen op. Welke naam doet Hermans bijvoorbeeld vuurspuwen als Isaksson die ter sprake brengt? Tot zijn spijt kan Isaksson het zich tegenwoordig niet meer precies herinneren: ‘Het moet wel een Nederlandse auteur geweest zijn; met buitenlandse collega’s is een auteur zelden verwikkeld in een heftige vijandschap. Ik durf niet te raden. Mogelijk Harry
Mulisch (die ik heb ontmoet in dat gigantische café Américain waar de intellectuelen elkaar toen graag ontmoetten en er een paar hun postadres hadden), maar dat is hoogst onzeker.’
Of was het de naam van Fons Rademakers? Behalve met Mulisch sprak Isaksson in die tijd immers ook met de toen al beroemde regisseur. ‘We hebben een lang en erg geanimeerd gesprek gehad.’ Onder andere kwam de verfilming van De donkere kamer van Damocles ter sprake. In zijn artikel zegt Isaksson dat De donkere kamer van Damocles ‘op zijn mooist’ wordt verfilmd door Fons Rademakers. Isaksson kon over de verfilming niet spreken uit eigen waarneming, want die ging, onder de titel Als twee druppels water, pas op 21 februari 1963 in première en de Engelse release The Spitting Image volgde nog later.
Hebben Rademakers en Isaksson ook over Hermans gesproken? Ten tijde van het interview was er een sudderende ruzie tussen Hermans en Rademakers gaande over het scenario van de film. In de Amersfoortse Courant van 12 februari 1962 staat nog: ‘Ik kan met Fons Rademakers uitstekend opschieten en het is afgesproken dat we alles samen zullen doen.’ Drie maanden later is er ‘een compromis gevonden waarbij de filmer de verantwoordelijkheid draagt voor het scenario en dus voor de film,’ aldus het Algemeen Dagblad van 15 mei 1962. In de tussentijd heeft Hermans het vertrouwen in de filmproductie verloren, aangezien functionele stukken uit het verhaal zijn geschrapt, waardoor zowel aan de continuïteit als aan de spanning afbreuk zou zijn gedaan.
Fons Rademakers was overigens niet de enige cineast die geïnteresseerd was in De donkere kamer van Damocles. Uitgerekend in 1961 ontmoette Hermans filmmaker Louis van Gasteren. In een brief van 27 maart 1991 schrijft Hermans aan Adriaan Venema dat Van Gasteren heel graag De donkere kamer van Damocles had willen verfilmen, vanwege de overeenkomsten tussen zijn eigen avonturen en die van Osewoudt. Het was echter zijn zwager Fons Rademakers, gehuwd met Josephine van Gasteren, die uiteindelijk het boek verfilmde.
Het is bekend dat Hermans affiniteit met film had: ‘Tot het maken van films voel ik me aangetrokken, omdat je daarin helemaal niets meer te beschrijven hebt; alles wordt gefotografeerd.’16 Dat dit waar is, bewijst Isaksson door Osewoudt met Charlie Chaplin te vergelijken: je weet direct hoe Osewoudt eruit ziet. Maar dat Hermans graag zelf zou willen regisseren en vol zelfkennis bekent daar de sociale vaardigheden niet voor te hebben, is opmerkelijk.
Tekenen voor Nieuw-Guinea
Opmerkelijk in het artikel van Isaksson is ook dat er iemand met een petitielijst langs de deur komt. Gevraagd wordt protest aan te tekenen tegen het sturen van militairen naar Nieuw-Guinea. Het gaat hier waarschijnlijk om het verzoekschrift van het partijbestuur van de PvdA, waarin een dringend beroep op de regering wordt gedaan alsnog met Indonesië te onderhandelen op basis van overdracht van de soevereiniteit over Nieuw-Guinea aan Indonesië en
verdere troepenzending achterwege te laten. Deze actie werd aangekondigd op donderdag 5 april 1962 en werd afgesloten op zaterdag 14 april met een bijeenkomst in de Amsterdamse Oude Rai.
De petitielijst wordt door Hermans niet getekend. Immers, ‘niemand hoeft zich nog in te beelden dat het individu ook maar een mogelijkheid heeft om met zijn stem of handtekening de gebeurtenissen te veranderen…’ Waarom ondertekende Hermans – samen met o.a. Sybren Polet en Fons Rademakers – eerder dan wel het Nieuw-Guinea-manifest in Podium17, waarin wordt opgeroepen de kwestie Nieuw-Guinea aan de beslissingsbevoegdheid van de Verenigde Naties over te laten?
Hermans was in ieder geval betrokken bij de kwestie Nieuw-Guinea. Hij schreef een scenario, De woeste wandeling, over een familie die in Nederland aankomt ten tijde van de crisis rond Nieuw-Guinea. ‘Het is toch verschrikkelijk zoals dat gegaan is met de Indische Nederlanders. Die mensen kwamen in een soort zinkput terecht, een oubliëtte. Ze hoopten op ruimte en lucht om zich heen, maar ze kwamen in het overbevolkte Nederland. Toch hebben ze zich met grote geestkracht weten aan te passen. Heel bewonderenswaardig.’18 Tegenover Hans van Straten mopperde hij: ‘Gisteren [2 januari 1962] bijvoorbeeld hoorde je een uitzending over de radio van de debatten over Nieuw-Guinea. Dan hoor je daar De Quay heel langzaam en zeurderig uiteenzetten wat we allemaal allang weten, wat ik weet niet hoeveel maanden geleden in de Verenigde Naties besproken is, namelijk dat we geen tweederde meerderheid hebben gekregen, maar wel een meerderheid. Nou, wat heb je daaraan, als je ergens een tweederde meerderheid voor nodig hebt en je krijgt hem niet? De Tweede Kamer is voor mij een eindeloze verpraterij van tijd.’19
Bijbaantje
Een ander opvallend punt is Hermans’ ambitie hoogleraar te worden. Toen Hermans op 1 oktober 1952 aan de Rijksuniversiteit Groningen werd aangesteld als assistent fysische geografie, werd hem door prof. H.J. Keuning toegezegd dat hij na enkele jaren hoogleraar zou worden. Acht maanden later werd hij bevorderd tot wetenschappelijk hoofdassistent en op 1 september 1958, zijn zevenendertigste verjaardag, werd Hermans benoemd tot lector in de fysische geografie. Zonder dat hij het toen wist, had hij zijn eindrang bereikt. Zelf had hij nog wel hoogleraar in Saarbrücken willen worden.
In 1966 verklaarde hij tegenover Joop van Tijn dat hij het prettig zou vinden als door de buitenwereld minder nadruk zou worden gelegd op zijn universitaire werk en dat hij zich niet kon voorstellen dat hij alleen maar zou schrijven. ‘Veel mensen kijken ertegen op dat ik hier lector ben. Maar in het buitenland is die combinatie heel gewoon. […] U moet niet denken, dat ik dat lectoraat als bijbaantje zie. Zo’n studie als deze had ik niet gedaan, als ik er geen belangstelling voor had gehad. Maar ik zou het om een andere reden niet willen: het idee om in Nederland als schrijver te leven, zou betekenen het typische schrijversleventje te leiden: op het Leidseplein hangen en reclameteksten schrijven voor omo.’20 Zijn universitaire
ambt was echter evenmin een beschermende dijk, vragen in de Tweede Kamer over zijn functioneren waren uiteindelijk een reden om eervol ontslag te vragen én vervolgens als schrijver uit Nederland te vertrekken. De harmonie tussen wetenschap en schrijverschap, zoals Isaksson die nog zag, viel dus tegen. Ergens bleef het echter knagen, want het waren in Hermans’ ogen altijd de professoren die het hadden gedaan. Sla de persoonsregisters van Hermans’ werk er maar eens op na. Alleen Gunnar Hoppe komt er niet in voor…
Een prop in de mond
Hermans hield Isaksson voor dat het hem niet bepaald interesseerde wat er in Zweden over hem zou worden geschreven. Vroeger las hij nog wel eens besprekingen, ‘maar tegenwoordig doe ik dat niet meer, ze schrijven toch altijd hetzelfde’.21 Toch nam Zweden een bijzondere positie in, als land waar de Academie de Nobelprijskandidaten voordraagt. Hij was van de Zweedse reacties wel degelijk op de hoogte, zo liet hij merken aan Floor Snijders, die hem gevraagd had naar buitenlandse reacties op De donkere kamer van Damocles: ‘Ik weet dat het in Zweden zeer goed ontvangen is en dat het in Engeland in sommige kranten gunstig besproken is en dat andere het weer bespraken op een manier dat je denkt: nou, dat is helemaal niet gelezen, dat is gewoon beroepsmatig werk. Kijk eens, Nederland is zo weinig bekend in het buitenland en speciaal de literaire kant, dat het erg moeilijk is daar belangstelling voor te krijgen. In Frankrijk is het bijvoorbeeld in de France Observateur zeer goed besproken.’22
Hermans was alleen niet te spreken over de kwaliteit van de Franse vertaling van De donkere kamer van Damocles: ‘Werkelijk om te huilen. Ik had een exemplaar cadeau gedaan aan de conciërge, en zelfs zij kon uit de eerste vijftien bladzijden wel twintig fouten halen. Die vertalers schrijven maar wat op.’23 Jammer genoeg voor hem, want ‘de schrijver die zichzelf in slechte vertaling leest, krijgt het gevoel of er een prop in zijn mond geduwd wordt’.24 Wat Hermans van de Zweedse vertaling door Brita Dahlman vond, is onbekend. De Zweedse critici besteedden in ieder geval nauwelijks aandacht aan de kwaliteit van de vertaling. Voor zover Isaksson vindt dat hij het kan beoordelen, lijkt de Zweedse vertaling niet zo subtiel. Kersti Meeuwisse daarentegen zegt: ‘Brita Dahlman heeft een uitstekende vertaling gemaakt.’25 Daar blijft het bij.
Brita Dahlman vertaalde ook Paranoia (Paranoia, 1965) en Nooit meer slapen (Aldrig mera sova, 1968). Over die laatste vertaling oordeelden Anders Östling en Synnöve Clason positief.26 Brita Dahlman (1911-1980) woonde van 1953 tot 1961 in Den Haag, waar haar man, Sven Dahlman, ambassadeur was. Ze leerde Nederlands en zette zich aan het vertalen van Hermans. De directeur van uitgeverij Norstedt, Ragnar Svanström – overigens getrouwd met een in de vorige generatie geëmigreerde Nederlandse – was een studievriend van haar man. Van de Nederlandse auteurs die ze heeft vertaald – naast Hermans Vestdijk, Wolkers, Van de Wetering, Gijsen, Lampo en Hillesum – beviel Hermans haar het meest. Vestdijk was weliswaar Nobelprijs-
kandidaat, maar Hermans vond zij spannender.27
Hermans mocht trouwens willen dat De donkere kamer van Damocles destijds twaalfmaal was vertaald, zoals wordt vermeld door Isaksson. Wie zit er fout? Of lag De donkere kamer van Damocles op dat moment nog op koers voor twaalf vertalingen? De Zweedse vertaling werd in 1962 vergezeld door de Deense, Noorse, Engelse en Franse vertaling, waarna de Finse (1963) en de Poolse (1994) nog volgden. Maar wat zou het Hermans uitmaken? ‘Een vertaald boek is als een krokodil die probeert zich te laten bewonderen in een dierentuin: voor zijn belangwekkendste kunststuk (een mens opeten) krijgt hij meestal de kans niet.’28
Het artikel van Isaksson vormde het startschot voor een reeks van elf besprekingen in de Zweedse pers.29 Zoals Amy van Marken eens terecht opmerkte, is het Zweedse recensiesysteem zo goed georganiseerd dat het praktisch niet voorkomt dat een boek van een literaire uitgeverij onbesproken blijft. Daarnaast verzorgde Kerstin Axberger in de serie ‘Moderna holländska berättare’ op 11 oktober 1965 een radiouitzending van dertig minuten over Mörkrummet, waarin na een verantwoorde inleiding een voordrachtskunstenaar een passage voorlas. In de inleiding stelde Axberger vast dat de oorlogsthematiek een kenmerkend bestanddeel van de Nederlandse naoorlogse literatuur uitmaakt.
Als we de recensies overzien – we verwijzen daarvoor naar het bibliografisch overzicht hierna – dan valt op dat zowel de grote als de lokale dagbladen vertegenwoordigd zijn. Er zitten geen stapelrecensies tussen en er is in slechts twee gevallen sprake van eenkolomsbesprekingen. Vier recensies zijn voorzien van een portret van Willem Frederik Hermans, bij één recensie dient een foto van een Duitse patrouille in een stad met een molen als illustratie.
Opvallend is dat de recensenten moeite doen het boek in een genre te plaatsen en Hermans te vergelijken met andere auteurs. Niet verwonderlijk, want Hermans was op dat moment nog onbekend in Zweden en Mörkrummet was het eerste werk dat van hem in het Zweeds vertaald was. In alle recensies wordt het verhaal aangeduid als dubbelzinnig, of in elk geval als poly-interpretabel. Bijna alle recensenten praten, net als Isaksson, over een beklemmende sfeer die het boek zou uitademen, of over de visie die Hermans zou hebben op het leven of op de mens: principiële onzekerheid en twijfel aan het bestaan in zowel oorlogstijd als in het dagelijkse leven. Men wijst op overeenkomsten met de oorlogsroman, psychologische thriller, surrealistische roman, ideeënroman en boeken die kennistheoretische problemen behandelen.
Hermans wordt vergeleken met Günter Grass, Kafka, Beckett, Iris Murdoch,
Salinger, Simenon, Simon Vestdijk, Harry Mulisch en de Zweden Lars Gustafsson en Hans Martins. In zijn recensie refereert Isaksson complimenteus aan Kafka en Beckett. De vergelijking met Beckett zal Hermans minder gevleid hebben dan die met Kafka. Hermans: ‘Een van de eersten die ik las toen ik jong was, was Kafka. Wat ik bij hem waardeerde, was dat het ging over echte mensen, zelfs als het leven om hen heen niet in balans was. Ook kende hij de goede humor van het Jiddisch theater. Beckett daarentegen verveelt me. Hij schreef te weinig en dronk des te meer. Op alle fronten zijn zijn boeken te mager. Voor mij is een absoluut vereiste dat literatuur over echte mensen gaat.’30
In zijn artikel vergelijkt Isaksson Hermans al dan niet terloops met een aantal internationaal vermaarde auteurs en dat is van belang voor de beeldvorming van Hermans in Zweden. Over Hermans’ relatie met Céline, Sartre en Camus is genoeg bekend. Van Jean Genet (1910-1986) weten we dat Hermans een serie fragmenten uit het Journal du Voleur, gepubliceerd in Les Temps Modernes (het maandblad van Jean-Paul Sartre) ‘bijna sensationeel’ noemde. Hij begreep alleen niet ‘dat een inbreker zo goed schrijven kan’.31 Ook met het werk van Swift, eveneens door Isaksson genoemd, was Hermans bekend: ‘Dan heb je een derde soort essay: de beschrijving van een waargenomen werkelijkheid en dat dan op een enigszins satirieke manier. Een divagatie, een uitweiding, noemden ze dat vroeger. Dat vind ik zelf een erg vermakelijk genre. Een grootmeester op dat gebied is Swift geweest, die heeft een essay geschreven: Raadgevingen aan huisbedienden, een onderwerp dat te gek is voor een studie maar waarin je veel zijdelingse kritiek kwijt kunt – dat zijn dingen die ik zelf met erg veel genoegen schrijf, hoewel ik het essaygenre op zichzelf niet al te hoog aansla.’32
Nobelprijs
Een andere auteur op wie Isaksson wijst, is Artur Lundkvist (1906-1991). De verwijzing naar beider belangstelling voor de filmkunst is ingegeven door Lundkvists uitspraken over de relatie tussen literatuur en film, want behalve een vooraanstaand auteur was Lundkvist jarenlang filmrecensent. Katarina Frostenson noemde hem een ontdekkingsreiziger in zichtbare en onzichtbare werelden. Zijn hele leven stond hij open voor nieuwe wegen in de literatuur en kunst van het beeld. Hij wilde een grensoverschrijdend literatuurgenre scheppen, en als gevolg daarvan raakte hij geïnteresseerd in de contemporaine kunst, vooral het surrealisme.
Lundkvist is Isakssons oude leermeester, ‘een strenge vadergestalte, een veelzijdig schrijver en criticus’, en ‘de belangrijkste ambassadeur van buitenlandse literaire gezanten’. Rolf Yrlid veronderstelt in het artikel ‘Nobelpris till Holland’ [Nobelprij s naar Nederland] (Kvällsposten, 16 oktober 1968) dat de kansen op een niet-Europese Nobelprijswinnaar met Artur Lundkvist als nieuw lid van de Zweedse Academie zullen stijgen. ‘Anders zou Nederland er goed voor staan om de prijs dit jaar te krijgen.’ In tegenstelling tot de meeste andere Europese landen had Nederland de prijs immers nog nooit ontvangen. ‘Helemaal onmogelijk is het zeker niet
dat we, als het niet dit jaar is, in elk geval in een volgend jaar, een Nobelprijswinnaar krijgen die Willem Frederik Hermans heet.’ En waarom zou het volgens Yrlid Hermans worden? Hij is zelf niet buitengewoon positief. Dat Nooit meer slapen in zijn ogen geen einde heeft, betekent voor de toekenning niets, maar het feit telt dat Alfreds avontuur symbool kan staan voor het drama van het menselijk bestaan. En dat is volgens Yrlid het type boek dat in de smaak valt bij de Zweedse Academie.
Daarbij komt dat Artur Lundkvist in 1965 de Zweedse vertaling van Paranoia positief recenseerde. In zijn recensie gaf hij er ook blijk van De donkere kamer van Damocles gelezen te hebben.33 Hij vond dat boek wat betreft absurdisme evenwichtiger dan Paranoia: ‘Kafka, die vermoedelijk de belangrijkste voortrekker van het absurdisme is, was erg precies in het beteugelen van de fantasie en lette erop die voldoende te bewapenen met realisme. In zijn latere roman Mörkrummet heeft Hermans geleerd van deze koprollen en een veel evenwichtiger studie van de onzekerheid van de menselijke ervaring gemaakt.’ Twee van de novellen wees hij af als te absurdistisch, maar de drie overige verhalen ‘zijn briljante demonstraties van de mogelijkheden van deze schrijfstijl’.
Ten overvloede: Hermans kreeg de prijs niet. Het werd dat jaar de Japanner Yasunari (1899-1972). Het is zelfs de vraag of Hermans ooit kandidaat is geweest voor de Nobelprijs voor literatuur. Dat kunnen we pas over een krappe vijftig jaar vaststellen, als de Zweedse Academie de eventueel bestaande documenten over Hermans’ kandidatuur vrijgeeft. Welke rol Artur Lundkvist heeft gespeeld, is niet duidelijk. Hij distantieerde zich herhaaldelijk van de voordrachten voor de prijs der literaire prijzen. Zijn controversiële en provocatieve meningen werden hem in die tijd niet altijd in dank afgenomen. Zo bekritiseerde men zijn keuze voor de Derde Weg, zijn aanvaarding van de Leninprijs (waarvan hij het geld overigens stortte in een fonds waaruit poëzievertalingen in en uit het Zweeds worden gefinancierd). De marxisten verweten hem een uitzichtloos pessimistisch, passief en stagnerend wereldbeeld te schetsen.
Ondanks duidelijke overeenkomsten en zijn positieve oordeel over Paranoia, zouden Lundkvist en Hermans het in ieder geval niet altijd eens geweest zijn. Lundkvist heeft de taalfilosofie zoals Hermans die aanhing, in een recensie eens weinig vleiend ‘een deel van het moderne bijgeloof’ genoemd.
Groot maar begrensd
Door zijn vergelijking met auteurs als Lundkvist leek Isaksson Hermans meer gewicht te willen geven. In zijn bespreking van Mörkrummet zei hij echter: ‘Ik stel me zo voor dat Hermans met zijn scherpte ook iets te begrensd is als auteur om een vergelijking met de grootsten te kunnen doorstaan.’ Om er aan toe te voegen: ‘Maar hij heeft als schrijver een grote intensiteit en tegenwoordigheid van geest.’ Isaksson was gematigd positief: ‘het is waarschijnlijk dat een schrijver met zo’n rigoureuze isolering niet van belang kan worden voor velen’. Nooit meer slapen heeft hij niet gerecenseerd en Paranoia keurde hij zelfs af: ‘Afgezien
van het eerste en laatste deel is het helaas een echt belabberd boek.’ Of: ‘Sommige van de verhalen in Paranoia zijn even bezeten als wanneer ze geschreven zouden zijn door een hysterische, begaafde middelbare-schoolleerling.’34
Zoals Isaksson Nederland leerde kennen tijdens zijn bezoek, zo leren wij Isaksson kennen als een terughoudend, voorzichtig en hoffelijk recensent, die geen hardlopende ambassadeur van de auteur Willem Frederik Hermans is geweest. Uit de recensies van Enquist, Bengtson en Meeuwisse blijkt weliswaar dat Isakssons artikel inderdaad een aankondigende functie heeft gehad. Maar helaas heeft de uitgever Nordstedts Förlag pas archiefgegevens over oplage- en verkoopcijfers vanaf de jaren zeventig beschikbaar, zodat moeilijk beoordeeld kan worden hoe effectief de promotie nu precies is geweest.
Bibliografisch overzicht
Mörkrummet. Originalets titel: ‘De donkere kamer van Damocles’. Översättning av Brita Dahlman. Omslag av Håkan Engström. P.A. Nordstedt och Söners Förlag, Stockholm, 1962. Morkrummet telt 332 bladzijden en kostte in 1962 29,50 Zweedse kronen. In 1963 verscheen er ten behoeve van blinden en slechthorenden een cassetteopname van Mörkrummet bij de Talboks- och punktsktiftbiblioteket te Stockholm (11 geluidscassettes met een speelduur van 16 uur en 30 minuten, ingesproken door Sven-Göran Alw).
Recensies van Mörkrummet
1 | Lars Gustafsson, ‘Snaran väntar i mörkret. W.F. Hermans i klass med Günter Grass’, Expressen, 27 augustus 1962. Taalfilosoof Gustafsson (1936) is erg positief: hij vergelijkt Hermans met Günter Grass. Hij vindt zelfs dat Hermans meer te bieden heeft: ‘Maar ik vind bijna dat Hermans de intelligentste van de twee is.’ |
2 | I.S., ‘Vilse i kriget’ Jönköpings-Posten, 15 september 1962. Positieve eenkolomstecensie: ‘Wat is werkelijkheid en wat is droom? W.F. Hermans’ goedgeschreven boek herroept de grens tussen beide.’ Wijst op de onbekendheid van de Nederlandse literatuur. |
3 | Göran Bengtson, ‘Rädde sig den som kan!’, Sydsvenska Dagbladet, 23 september 1962. Positieve bespreking: ‘Opmerkelijke roman’ en ‘blijkt dat de betrokkene [Hermans] de meeste auteurs overtreft die met grotere inzet concurreren om de aandacht van het lezende publiek’. |
4 | Sune Kempe, ‘Spion i diapositiv’, Kvällsposten, 25 september 1962. Gematigd positief, vindt de roman tamelijk onevenwichtig. Wijst op de zaak-King Kong en de luchtlanding bij Arnhem. |
5 | Asplund, U. ‘Krig på fy’, Götenborgs handels- och sjofarts Tidning, 25 september 1962. Eenkolomsbespreking. Asplund vindt dat Hermans doet denken aan Hans Martins. Hij vindt het een merkwaardig boek, dat het midden houdt tussen een psychologische thriller en een oorlogsschildering, balancerend tussen droom en werkelijkheid. |
6 | Örjan Wallqvist, ‘Ny holländsk mästare’, Stockholmstidningen, 24 oktober 1962. Wallqvist wijst erop dat er maar weinig uit het Nederlands vertaalde literatuur bekend is, maar hij is in zijn recensie buitengewoon positief: ‘een eersteklas werk, een nieuwe meester laat zijn profiel zien’. |
7 | Folke Isaksson, ‘Dubbelgångare’, Dagens Nyheter, 7 november 1962. Isaksson geeft nogmaals een beeld van Hermans. Hij doet dat direct, maar hoffelijk. Niemand zal hem op een belediging of fout betrappen |
8 | Petter Bergman, ‘Det försvunna negativet’, Aftonbladet, 9 novembet 1962. Positief. Hij vergelijkt Mörkrummet met de thrillers van mederecensent Lars Gustafsson. |
9 | Kersti Meeuwisse, ‘En holländsk berättare’, Västerbottens Kuriren, 22 november 1962. Meeuwisse is de enige recensent die Hermans vergelijkt met Nederlandse auteurs als Vestdijk en Mulisch. Ze lijkt bekend te zijn met Nederland en de Nederlandse literatuur en is positief over de roman, die ze als een van de weinige de moeite waard noemt om uit het Nederlands te vertalen. Bovendien is ze lovend over de vertaling van Brita Dahlman. |
10 | K.G. Arbäck, ‘Krigsroman med egen dimension’, Vestmanlands Länstidning, 29 november 1962. ‘Het is een zeer vreemd boek, half boeiend en half schrikaanjagend op een onderhoudende manier.’ |
11 | Per Olov Enquist, ‘Thriller på annat sätt’, Uppsala Nya Tidning, 7 januari 1963. Enquist vindt Mörkrummet een opmerkelijke roman met zowel diepgang als zwaarte. Hij vindt de roman wel lastig te catalogiseren, omdat voor de inhoud van een psychologische ontwikkelingsroman het genre van een spionagethriller gekozen is. Maar juist omdat het boek niet op één manier te lezen is, vindt hij de roman zeker de moeite waard. |
Met dank aan Folke Isaksson, Gunnar Hoppe, Cora Polet en Rob Delvigne.
- +
- Arno van der Valk (1970) en Naomi Mertens (1972) zijn beiden neerlandicus. Van der Valk schreef eerder in De Parelduiker over W.F. Hermans in Noorwegen.
- 1
- Verschenen in Taboe 1 (1960) 2, p. 53-56. Bewerkt opgenomen onder de titel ‘In verwarring, onder verdoving’ in W.F. Hermans, De laatste roker (1991).
- 2
- Hella Haasse, ‘Doodijs en hemelsteen (op het spoor van een woeste wandeling)’, Raster 5 (1971) 2 (zomer), p. 184.
- 3
- Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 77 (1960), p. 364.
- 4
- In zijn biografie uit 1999 meldt Hans van Straten (op p. 357) ten onrechte dat Hermans ook de andere expeditieleden Harald Skålvoll en Per Akselsen in Abisko ontmoet heeft.
- 5
- Dirk Baartse & Bob Polak, ‘Torbjørn Fjellang: “Bijna verloren Wim en ik elkaar toen uit het oog”’. Hermans-magazine 4 (1994) 13 (dec.), p. 10-11.
- 6
- Aldus Hermans in een lezing op 15 januari 1965 voor de Fysisch-Geografische Werkgroep in Utrecht, afgedrukt in Het Oog in ’t Zeil 9 (1992) 2 (jan.), p. 10-12.
- 7
- Tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap 82 (1965), p. 294.
- 8
- Vinterresa (1951); Det gröna året (1954); Blått och svart (1957); Teckenspråk (1959); Irrfärder [roman] (1953).
- 9
- Herdrukt als ‘Fatalismens cement i holländernas bröst’, in De fjarran ländernas närhet, Bonniers (1990), p. 125-130.
- 10
- [N.N.], ‘The Tears of the Acacias’, Literary Holland 1 (1956) 1 (okt.), p. 10-11 en [J.J. Oversteegen], ‘Willem F. Hermans. The House of Refuge’, Literary Holland 1 (1958) 4 (sept.), p. 19-20.
- 11
- In Odyssey 1961/I, p. 216-126.
- 12
- Sybren Polet, ‘Syntetisk dikt’, in Ord och Bild 73 (1964) 4, p. 317-319.
- 13
- Bedoeld is 1900-1950. Bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertaling samengesteld door Sybren Polet (1962). De foto van Polet op de omslag werd gemaakt door Hermans en herdrukt in De Revisor 4 (1977) 3 (juni), p. 51.
- 14
- Het warme noorden. Bloemlezing uit moderne Zweedse poëzie (1960). Deze uitgave van De Beuk, die tot stand kwam dankzij een subsidie van het eerder genoemde Zweedse instituut voor culturele betrekkingen met het buitenland, bevat geen poëzie van Isaksson.
- 15
- Willy Levie, ‘Moet u horen!’, in Het Vrije Volk, 7 januari 1961. Zie ook J.J. Oversteegen, Etalage. Uit het leven van een lezer (1999), p. 157-158.
- 16
- [Hans Sleutelaar en Piet Calis], ‘H.P.-gesprek met dr. Willem Frederik Hermans’, Haagse Post, 31 maart 1962.
- 17
- Podium 58 (1960/61) 5 (april/mei 1961), p. 312-331.
- 18
- Remco Meijer, ‘W.F. Hermans’, in Oostindisch doof (1995). p. 46.
- 19
- De Nieuw-Guinea-crisis bereikte in die dagen een hoogtepunt. Nederlandse troepen werden ondanks de petitie gestuurd. Desondanks zou nog hetzelfde jaar dit gebiedsdeel worden overgedragen aan Indonesië.
- 20
- Joop van Tijn, ‘Willem Frederik Hermans. “Ik heb nooit in de goedheid van de mens geloofd”’, Vrij Nederland, 2 april 1966.
- 21
- G. Luyendijk en A.G.J. Baeten, ‘Gesprek met Hermans’, in Bourgond, 30 maart 1962.
- 22
- Floor Snijders, ‘Hermans was hier’, Amigoe, 25 januari 1969. Hermans doelt hier op R. Sazerat, ‘Un Günther Grass néerlandais?’, France Observateur, 22 november 1962.
- 23
- I. Kester, ‘“Fransen zijn nog verschrikkelijker kruideniers dan Nederlanders”’, Het Oog in het Zeil 7 (1990) 2-3 (dec.-feb.), p. 23.
- 24
- W.F. Hermans, Dinky Toys, p. 85.
- 25
- Kersti Meeuwisse, ‘En holländsk berättare’, Västerbottens Kurtren, 22 november 1962.
- 26
- Anders Österling, ‘Holländaren i Finnmarken’, Sydsvenska Dagbladet, 2 september 1968; Synnöve Clason, En inre frigöringskamp’, Nerikes Allehanda, 13 november 1968.
- 27
- Deze gegevens zijn ontleend aan een interview dat Ingrid Wikén Bonde hield met Sven Dahlman op 21 november 1996. Zoals ook opgenomen in haar proefschrift Wat hat uns dieser Gast wohl zu erzählen? Oder Die Jagd nach dem Nobelpreis (1997), p. 193.
- 28
- Dinky Toys, blz. 71.
- 29
- Zie het bibliografisch overzicht. Vergelijk ook het overzicht in Harry Adlund, Nederlandse literatuur in Zweden 1830-1970 (1973), p. 13.
- 30
- Petter Aaslestad, ‘Ekstreme Finnmark’, Aftenposten, 1 april 1992. Zie ook De Parelduiker, jrg. 1 (1996), nr. 5 (dec.).
- 31
- Criterium (1946) 4 (okt.), p. 716. Genet werd in 1947 als gevolg van zijn tiende veroordeling voor diefstal tot levenslang veroordeeld. Uiteindelijk kreeg hij in 1948 gratie vanwege zijn literaire verdienste. In 1983 ontving hij de Grand Prix National des Lettres.
- 32
- Ischa Meijer, ‘“Het enige geluk is geluk in slavernij”’, HP-magazine, 28 oktober 1970.
- 33
- Artur Lundkvist, ‘Mörkrummets metod’, Stockholmstidningen, 23 augustus 1965.
- 34
- Folke Isaksson, ‘Mardrömmar i verkligheten’, Dagens Nyheter, 23 augustus 1965.