Laagwater
Marco Daane
Broodje Gorilla
Op 18 januari jl. waren in de Dode dichters almanak van de vpro-televisie unieke beelden te zien van de Vlaamse dichter Richard Minne, afkomstig uit een aflevering van de brt-interviewserie Ten huize van… Veel gesprekken uit die reeks, ook dat met Minne, zijn indertijd in boekvorm gepubliceerd.1 Tijdens het interview las Minne enkele gedienten voor, die ook in het boek werden afgedrukt. Merkwaardig genoeg gebeurde dat niet met het fragment dat de vpro uitzond, de prozaschets ‘De gorilla’. En dat is jammer, want die tekst is verder slechts in een moeilijk vindbaar jaarboek verschenen. Hij vertelt een merkwaardige geschiedenis uit het leven van de dichter.
In 1926 en 1927 liet een massamoordenaar in de vs en Canada een spoor van slacht-offers na. In totaal tweeëntwintig vrouwen, allen pensionhoudsters, lieten het leven onder zijn wurgershanden. Hij begon in San Francisco, trok dwars door de vs tot in New York toe, en stak in juni 1927 de Canadese grens over. Binnen enkele dagen vonden er twee moorden in Winnipeg plaats. Het signalement van de moordenaar raakte echter bekend en na te zijn herkend door een winkelier werd hij gearresteerd. Het bleek te gaan om een zekere Earle Leonard Nelson. De reconstructie van zijn moorddadig parcours en de details die daarbij boven water kwamen, kregen veel aandacht in de pers. De Telegraaf van woensdag 29 juni 1927 sprak onder de kop ‘Een gorillamensch. De misdaden van Earle Nelson’ van een man die ‘ondanks zijn ongewoon dikke lippen en zijn onverzorgd haar […] bij zijn bezoeken meestal een goeden indruk [maakte]’. Na een kamer te hebben gehuurd, knoopte hij
een gesprek met de hospita aan. Doorgaans voerde hij daarbij een godsdienstig onderwerp op, rijkelijkgestoffeerd met bijbelcitaten. De kennismaking was echter steeds van korte duur en eindigde met wurgmoord. Nelson verstopte het lijk daarna onder zijn bed, alvorens zich daarop te slapen te leggen.
De aanduiding ‘gorillamensch’ had Nelson langzamerhand verdiend. Toen het aantal wurgmoorden eind 1926 toenam, begon onder de Amerikaanse bevolking het idee post te vatten dat er een soort gorilla in mensengedaante rondwaarde. Achteraf bleek Nelson over enorme handen te beschikken. Zijn bijnaam ‘Gorilla Man’, of ‘de gorillamoordenaar’, inspireerde de Telegraaf-scribent tot een portret dat eerder aan een dierentuinkooi dan aan een rechtszaal doet denken: ‘Bij het verhoor voor den rechtercommissaris toonde hij volkomen onverschilligheid. Droomerig staarde hij in de verte van onder zijn dichte wenkbrauwen, zijn vingers om de knieën ineengestrengeld. Onwillekeurig liep den toeschouwer een koude rilling over den rug bij het zien dezer krachtige vingers, onder welker dierlijken druk zooveel menschenlevens hun laatsten, grootsten strijd gestreden hadden. Van tijd tot tijd geeuwde hij of hij likte zijn dikke, sensueele lippen.’ Nelsons verdediger stuurde aan op krankzinnigheid, onder verwijzing naar een ongeluk in zijn jeugd waarbij zijn hoofd geraakt was. De rechter vroeg zich echter hardop af of iemand die steeds van kleding en van naam veranderd was, ‘gek’ genoemd kon worden. De jury was het met hem eens en op 14 november werd Nelson ter dood veroordeeld en vervolgens, op 13 januari 1928, in Winnipeg opgehangen. Met de strop al om zijn nek sprak hij tot de omstanders: ‘Ik sta hier als een onschuldige tegenover God en mens. Ik schenk vergiffenis aan degenen die mij onrecht aangedaan hebben en ik vraag vergiffenis van degenen die ik gekrenkt heb. Moge God genade hebben!’2
Ook in Nederland en België trok de zaak van de gorillaman dus de aandacht van de pers. Op 11 november 1927 bracht het (Franstalige) Brusselse satirisch weekblad Pourquoi Pas? een merkwaardig bericht onder de kop ‘Le poète et le gorille’: ‘Het socialistische dagblad van Antwerpen, Volkgazet [sic], publiceerde dezer dagen een artikel over een Vlaamse dichter, Richard Minne, en, in hetzelfde nummer, een artikel over het proces tegen de gorillaman. De illustraties bij deze twee artikelen werden getroffen door een noodlottige verwisseling van de clichés. Onder het portret van Richard Minne, dichter, verscheen het volgende onderschrift: “Carl Welson [sic], de gorillaman, die 22 vrouwen vermoordde”. En onder het portret van de gorillaman: “Richard Minne, de jonge Vlaamse dichter, wiens bundel In den zoeten inval zeer opgemerkt werd”. De waarheid verplicht ons te zeggen dat van deze twee de gorillaman het meest het voorkomen van een dichter heeft, met zijn grote en ongedwongen voorhoofd…’ [Eigen vertaling, md]
De verwisselingsgeschiedenis, die al snel rondzong in de kleine wereld die literair Vlaanderen toen was, kwam ook Richard Minne zelf ter ore. Op 15 december informeerde de dichter ernaar bij zijn vriend Raymond Herreman, die als Brussels journalist dichter bij het vuur zat: ‘Is ’t waar: stond Earl Nelson-Minne in Pourquoi Pas?’3 Minne moet er ongemene pret om gehad hebben. Zijn literaire werk is doordrenkt van humor, ironie en soms ongebreidelde spot, niet in de laatste plaats zelfspot. Vaak was de literatuur het object van zijn pijlen. Hoewel gezegend
met een opmerkelijk lyrisch en verbaal talent, had Minne een uitgesproken hekel aan ‘de zwaartillende, ernstige lui met de langen baarden’4 – oftewel literatuur en schrijvers met een pretentieus karakter. Zijn eigen gedichten zetten de lezer nogal eens op het verkeerde been, combineren intellectuele met volkse elementen en worden abrupt onderbroken door opvallende dissonanten. Uit zijn brieven, cursiefjes en beschouwingen blijkt deze benaderingswijze nog duidelijker. Het deed hem dan ook oprecht plezier, dat een dichter – hijzelf nog wel – met een massamoordenaar werd verward. Spot en zelfspot vonden elkaar bij deze gelegenheid. Ook zijn omgeving vond de affaire hoogst vermakelijk. Men liet niet na Minne een plezier te doen met verwijzingen ernaar. Twee dagen na de executie van Earle Nelson opende een kennis, W. Mackford-Rousseau, een brief aan Minne met ‘Waarde Gorilla-man’ en sloot hem af met ‘Met eerbiedige groeten aan Mev. Gorille’.5
De geschiedenis bleef Minne ook nadrukkelijk bij. Toen de redactie van Het boek in Vlaanderen hem voor de jaargang 1931 een bijdrage vroeg rond het motto ‘Wat allemaal aan schrijvers overkomt’, gebruikte hij het curieuze verhaal dat Pourquoi Pas? opdiepte als grondstof. Dat leverde ‘De gorilla’ op, een amusante karikatuur van het dichterschap: ‘In 1927 gaf De Volksgazet, bij gebrek aan iets beters waarschijnlijk, mijn portret. In hetzelfde nummer verscheen ook dit van den Kanadees Earl Nelson, een liefhebber van speciale emoties in den aard van Peter Kuerten (22 verwurgde vrouwen op zijn aktief). Een kerel dus van wereldvermaardheid. Niets bijzonders, zult ge zeggen. Inderdaad. Dichters verschijnen gewoonlijk in de krant tusschen moorden, brandstichtingen, velodieven en annonces over baarmoederziekten. Dat is normaal. En juist. Maar een oolijkerd uit de redaktie had de onderschriften der beide portretten verwisseld. En dat was weerom juist. Tegenwoordig kent men de dichters niet meer op hun facies. Earl Nelson kon heel gemakkelijk voor zulk een individu doorgaan. Misschien was hij het zelfs. Wie 22 vrouwen weet te verwurgen moet in elk geval over een fantasie beschikken waarbij de mijne tekort schiet. Zoodat ik per slot van rekening bij de verwisseling gewonnen heb.’6
Twintig jaar later herinnerde Minne zich de geschiedenis nog steeds, toen die zich min of meer herhaalde. In de ochtendeditie van De Volkgazet van 20 maart 1947 verscheen een bespreking door Karel Jonckheere van een bundel cursiefjes van Minne, met foto. Daaronder stond echter de naam van de houtsnedekunstenaar Joris Minne. Een week later plaatste de krant een rectificatie en voegde er het commentaar van de dichter bij : ‘De schrijver zelf duidt het ons niet ten kwade: “Altijd minder erg, dan toen de eerste maal mijn portret in De Volksgazet verscheen,” zei hij. “Toen had men mijn naam met dien van een moordenaar verward, waarover in het zelfde nummer sprake was!”’
Weer vier jaar later verscheen ter gelegenheid van Minnes zestigste verjaardag een fraai liber amicorum. Een uitgelezen gelegenheid om de affaire opnieuw aan te halen. Twee contribuanten deden dat met smaak, de romanciers Hubert Lampo en Piet Van Aken. Van Aken meende als jongeman te hebben gelezen over de verwisseling die in het dagblad Vooruit plaatsvond. Hij had het aanvankelijk ‘een goede journalistieke grap’ gevonden. Na zijn latere kennismaking met Minnes werk had hij zich echter
niet aan de indruk kunnen onttrekken ‘dat die bewuste persoonsverwisseling met de goedkeuring van Minne was geschied. […] Ik kan hem mij goed voorstellen, van korvee zijnde voor de opmaak, op de vergissing vallende en met een zure grijns de cliché weer op zijn (verkeerde) plaats schuivend. Hij is er de man naar. Een massamoordenaar in potentie. Maar een littéraire dan.’7
Van Akens voorstelling van zaken is een onmogelijke: hij hield De Volksgazet abusievelijk voor die andere socialistische krant, Vooruit, waar Minne lang voor gewerkt heeft. Maar zijn verbeelding haalt wel de werkelijkheid in. Van Akens beeld van Minne die de verwisseling stiekem goedkeurde, is zo gek nog niet. Zeker niet na een blik in De Volksgazet van 5/6 november 1927. Daarin prijkt op pagina 1 een foto van ‘Earl Nelson, de Golilaman [sic], die 22 vrouwen wurgde’; en op pagina 4 het zelfportret van ‘Richard Minne, de jonge Vlaamsche dichter wiens bundel In den Zoeten Inval zeer werd opgemerkt’. Verwisseling van onderschriften is in geen velden of wegen te bekennen.
Wat er in november 1927 precies is gebeurd, zal waarschijnlijk nooit meer achterhaald kunnen worden. Het artikel in Pourquoi Pas? kan heel goed een – geslaagde – poging tot satire geweest zijn, maar het is ook mogelijk dat een onzorgvuldige redacteur een vergissing begaan heeft (gezien ook de foute schrijfwijzen van de namen Volksgazet en Earle Nelson in het artikel). De Volksgazet had toentertijd nog maar één editie, dus daarover kan geen misverstand bestaan. Het is ook niet zo belangrijk. Veel aardiger is wat er met het gegeven gebeurd is en wat Minne ermee gedaan heeft. Wellicht heeft hij het verhaal uit Pourquoi Pas? niet nagetrokken. In 1927 woonde hij nog als boer in het afgelegen Waarschoot, waar hij weinig gelegenheid had de bladen goed te volgen. Het voorval ging vervolgens een eigen leven leiden. Minnes eigen stukje uit 1931 schiep de mythe definitief.
Natuurlijk was dat geen opzettelijke mythevorming. Zo onwaarschijnlijk was het verhaal immers niet. De eerdere en latere persoonsverwisselingen die Minne troffen, bewijzen dat. De geschiedenis kwam hem in 1931 uitstekend van pas als luchtig vehikel voor zijn ideeën over schrijvers en dichters. Wie de geschiedenis overziet, kan zich echter niet aan de indruk onttrekken dat Minne wél met de gebeurtenis pronkte. Minne, wie ijdelheid niet vreemd was, moet het predikaat dat Piet Van Aken hem verleende als een soort geuzennaam beschouwd hebben. In 1962 nam hij de gelegenheid van de televisieuitzending te baat om die status, zijn gedachten over het dichterschap en zijn daaraan gewijde onbekende tekst opnieuw te openbaren. Massamoordenaar van de literatuur: het was een metafoor die zijn schrijverschap mooi samenvatte.
- 1
- Joos Florquin, ‘Richard Minne’, in: Ten huize van… 2. (1964), p. 23-56 (21971, p. 27-61).
- 2
- Gegevens ontleend aan The Serial Killer Hit List; http://www.mayhem.net/Crime/serial1.html; Ronald M. Holmes en James De Burger, Serial Murder (1988); J.H.H. Gaute, Beruchte moordzaken (1992).
- 3
- Brief Minne aan Herrenun. Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (amvc), collectie Richard Minne, m656/b nr. 88831/69-68. Antwoord onbekend.
- 4
- V.D., ‘Wat Minne mint en meent…’, in: De Faun 1 ( 1945) 2 (20 januari), p. 17-18.
- 5
- Brief W. Mackford-Rousseau aan Richard Minne, 15 januari 1928. Collectie P. Van de Velde, Schellebelle (binnenkort overgebracht naar het amvc).
- 6
- Het boek in Vlaanderen, Jaarboek van de Vereeniging van letterkundigen en de Vereeniging ter bevordering van het Vlaamsche boekwezen 1931 (1931), p. 21 (fragment).
- 7
- Richard Minne. Een vriendenboek samengesteld ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag (1891-1951) (1951), p. 68 en 96.