[1999/1]
Bij de dood van E.W.A. Henssen
Aan de oprichting van De Parelduiker, nu bijna vier jaar geleden, lag de overtuiging ten grondslag dat voor het behoud van ons letterkundig erfgoed ook vertrouwdheid met het minder courante cultuurverleden onontbeerlijk is. Dat beginsel werd krachtig onderschreven door alle redacteuren van ons blad. Een van hen was de historicus dr. E.W.A. Henssen. Hij stierf op 20 februari 1999.
Emile Henssen, in 1950 in Bloemendaal geboren, had zijn belangstelling voor literaire randfiguren reeds getoond in zijn studies over de historicus F.C. Gerretson (Gerretson en Indië, 1983 – zijn dissertatie), de Groningse hoogleraar Romeins recht H.J. Scheltema (Langs zelfgekozen paden, 1993) en de diplomaat L.A. Ries (Een welmenend cynicus, 1995, bekroond met de G.W. van Heerwaardenprijs van de geschiedkundige vereniging Die Haghe). Wat de geportretteerden gemeen bleken te hebben, was een levendige belangstelling voor de literatuur: Gerretson publiceerde gedichten onder de naam Geerten Gossaert, Scheltema onder die van N.E.M. Pareau; Ries op zijn beurt was goed bevriend met enkele letterkundigen. Alledrie waren zij grensgangers, die zich op het raakvlak waagden van kunst, politiek en wetenschap. Hun afkeer van eenkennigheid sprak Emile ten zeerste aan.
Emile Henssen was immers zelf ook zo’n rusteloze forens tussen de historische, juridische en literaire wereld. En altijd leek het daarbij, ook in de dagelijkse omgang, alsof hij het liefst ergens anders had willen zijn. Elke redactie-bijeenkomst werd ingeluid met de aankondiging van Emile dat hij maar tot zus of zo laat kon blijven, een ultimatum dat geruisloos verstreek als de stemming hem beviel. Beraadslagingen volgde hij soms met afgewend hoofd, daarmee licht de indruk gevend afwezig, ongeïnteresseerd of zelfs afkerig tegenover het besprokene te staan. Het tegendeel was echter waar. Emile was een gretige toehoorder, die zich onverhoeds maar geestdriftig in de discussie kon mengen, daarbij puttend uit een verbazingwekkend reservoir aan kennis. Hij was een bescheiden en beminnelijk man, die zijn verlegenheid dikwijls maar moeilijk de baas was. Wie echter zijn vertrouwen had gewonnen, liet hij delen in zijn eruditie, enthousiasme en ontwapenende humor.
De laatste jaren – naar eigen zeggen, de gelukkigste van zijn leven, aan de zijde van Marianne Weyland de Bruin – lieten zien wat zijn enorme werkkracht vermocht: na een gedenkboek over de Rijksuniversiteit Groningen (waar hij geschiedenis gestudeerd had) en de boeken over Scheltema en Ries, publiceerde Emile Henssen in korte tijd lijvige studies over de geschiedenis van de Nederlandse Geologische Wetenschappen, over die van het Delftsch Studenten Corps en over twee eeuwen advocatuur in Nederland. De voltooiing van zijn geschiedschrijving van het Nederlands notariaat werd verhinderd door zijn overlijden, na een bijzonder tragisch ziekbed van bijna een half jaar.
Ruim een jaar geleden vertelde Emile ons van zijn voornemen een boek te schrijven over Johan Polak. Uit dat plan zou uiteindelijk de – vorige – aflevering van De Parelduiker ontstaan. Nog tijdens de voorbereiding hiervan ontviel ons de aanmoediging, inbreng en zachtmoedige persoonlijkheid van Emile Henssen.
Als laatste vaarwel aan hem opent deze aflevering van De Parelduiker met een beschouwing over Hans Lodeizen die Emile Henssen vijf jaar terug afstond aan het Nieuw Letterkundig Magazijn, het mededelingenblad van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde. De redactie ervan gaf ons bereidwillig toestemming de tekst – die oorspronkelijk bestond uit twee elkaar aanvullende artikelen – in vrijwel ongewijzigde vorm hier over te nemen.
Namens de redactie, Marcel van den Boogert