Jaap Versteegh+
Dichter op de saffische rots
Jan Engelman en Saar de Swart – hun vriendschap
Voor wie enigszins thuis is in de wereld der Tachtigers is de beeldhouwster Sara de Swart (1861-1951) geen onbekende. Om de paar jaar wordt – steeds door anderen – hetzelfde verhaal ontdekt. Dat is het verhaal van de rijke jonge Sara, die veel van haar kunstenaarsvrienden financieel ondersteunde. Onder hen de schilder Eduard Karsen, die heftig verliefd op haar werd, maar door haar werd afgewezen, omdat zij seksueel niet in mannen geïnteresseerd was. Karsen kon dit niet verkroppen en maakte vervolgens Sara het leven zo moeilijk, dat hun beider vrienden besloten Karsen door middel van een scheidsgerecht tot de orde te roepen.1
Dat uitgerekend dit verhaal steeds weer opduikt in de beschrijvingen van Sara de Swart is niet vreemd, want tragische liefdesaffaires blijven altijd boeiend en bovendien is er niet bijster veel meer informatie over Sara de Swart bekend, zeker niet uit de eerste hand. Zelf hield zij immers niet van schrijven en van publiciteit moest ze weinig hebben. Maar jammer is dat wel, want hierdoor is van Sara de Swart het nogal gechargeerde beeld ontstaan van een vrouw met weinig meer in haar mars dan een fikse dosis geld en een bijzondere seksuele geaardheid. En dat doet haar onvoldoende recht. Lodewijk van Deyssel zei over haar tenslotte niet voor niets: ‘Er zijn drie Zwarten. Thérèse Schwartze, Hélène Swarth en Saar de Swart, en daarvan is Saar de Swart de beste.’2
Een belangrijke bron van menige levensbeschrijving van Sara de Swart is een artikel dat de dichter Jan Engelman (1900-1972) schreef voor De Groene Amsterdammer naar aanleiding van haar overlijden in 1951, onder de titel ‘De Muze der Tachtigers
gestorven – In den schijn der illusie’.3 Als enige van haar biografen heeft hij Sara persoonlijk gekend en het is dus begrijpelijk dat uit dit artikel regelmatig is geciteerd. Maar de relatie tussen Jan Engelman en Sara de Swart is nooit nader bekeken. Hoe hadden zij elkaar leren kennen, hoe goed kende hij haar überhaupt, hoe beschreef hij haar en hoe reageerde zij hier op?
Jan Engelman leerde Sara de Swart kennen in 1947. Zij woonde toen al negenentwintig jaar op Capri, het eiland in de Golf van Napels, samen met haar vriendin, de schrijfster en schilderes Emilie van Kerckhoff (1867-1960). Het contact tussen Jan Engelman en beide vrouwen was gelegd door een vriendin van Engelman, Joanna Diepenbrock, de oudste dochter van de componist Alphons Diepenbrock, een oude Tachtiger-vriend van Sara de Swart.
In september 1947 schreef Engelman, nog wat vormelijk, zijn eerste brief aan ‘Zeer Geachte mejuffrouw Van Kerckhoff’, waarin hij haar te kennen gaf ‘het ten zeerste op prijs’ te stellen dat zij genegen was hem, ‘iemand die totaal onbekend voor U is, gastvrijheid te verlenen’.4 Dat hij deze brief richtte aan Emilie van Kerckhoff en niet aan Sara de Swart hing samen met het feit dat het huis op Capri waar beide vriendinnen woonden, Casa Surya, eigendom was van Van Kerckhoff. Sara was toen allang door haar eens zo grote kapitaal heen. Bovendien waren Sara’s ogen op latere leeftijd zo slecht geworden dat schrijven en lezen haar veel moeite kostten.
Ik hoop dat ik U geen last zal veroorzaken. Ik ben in Rome en Zuid-Italië nooit geweest en zal dus zeker verrukt zijn van veel moois – maar in hoofdzaak kom ik om een werk te verrichten, waarvoor ik hier thans de ware concentratie niet kan vinden.
Het werk waar Engelman van sprak, was het schrijven van het libretto voor een opera van Willem Andriessen, getiteld Philomela.
U zult aan mij dus een stillen gast hebben, die uwe dagorde niet hoopt te verstoren. Door de medewerking der Nederlandse regeering zal ik wel voldoende deviezen hebben, zoodat ook dàt vraagstuk u geen hoofdbreken zal kosten.
Jan Engelman zou een kleine drie weken te gast blijven op Casa Surya. Het bezoek was een groot succes. Op 11 november schrijft hij, op terugreis naar Nederland, vanuit Rome zijn tweede brief, om te bedanken voor ‘het zalige verblijf op Capri’. De aanhef luidt nu ‘Lieve Emilia’ en eindigt met ‘Nogmaals dank – en hartelijk gegroet van den nieuwe vriend Jan Engelman’. In de brief rept hij echter met geen woord over een artikel dat hij geschreven had naar aanleiding van zijn bezoek aan Capri en dat op 6 november was verschenen in het dagblad De Tijd. Het had als titel ‘Munthe en de San Michele – Op bezoek bij Saar de Swart’. Capri was in die dagen vooral bekend als het eiland waar de celebrity-arts Axel Munthe zich had teruggetrokken en dat hij vervolgens had beschreven in De geschiedenis van San Michele (1931), een boek dat al snel een bestseller was geworden. In zijn artikel voerde Engelman Sara de Swart ten tonele als:
[…] Een soort van vrouwelijke Tolstoi. Zij heeft haar eigen studiehuis achter in de tuin, waar boeken en portretten talloze herinneringen oproepen. Zij boetseerde, was leerlinge van Zijl en Mendes, haar beelden, vooral in Indië gemaakt, staan links en rechts.[…] Bijna al haar Nederlandse tijdgenoten zijn dood. Het meest was zij gehecht aan Diepenbrock, die vlak bij haar woonde als hij op ‘Holtwick’
te Laren verbleef. Hij was eindeloos verfijnd en altijd bevleugeld, maar weinig tegen het werkelijke leven opgewasen. […] De Tachtigers hadden een eigen code, zeer verschillend van de tegenwoordige omgangsmanieren. Dat blijkt ook wel als men het recente boek van Hammacher over Karsen leest. Maar zij waren goden en zaligen, op hun manier, en mikten hoog. Saar de Swart heeft intens dat alles meegeleefd en teert op een schat van herinneringen. Zij schrijft nog brieven aan Henriette Roland Holst, af en toe boetseert zij. […] Nu spit zij in de tuin en snoeit bomen. Wij drinken dan wijn des lands en zij leent mij een boek over Griekenland, benevens de Belijdenissen van Aurelius Augustinus, in de vertaling van Frans Erens: ‘Dat U loven uwe werken, opdat wij U beminnen, en laten wij U beminnen, opdat uwe werken U loven: uwe werken, die uit den tijd hebben hun begin en einde, hun opgang en ondergang, hunnen voortgang en hun verval, hunne schoonheid en hunne gebreken.’
Al met al een lovend en hoffelijk artikel, maar desondanks niet naar de zin van Sara de Swart, want in zijn volgende brief, geschreven vanuit Utrecht op 30 november, voelt Engelman zich geroepen Emilie van Kerckhoff te vragen Sara zijn verontschuldigingen aan te bieden. Maar aangezien Engelman zich, blijkens dezelfde brief, tevens inspant beeldhouwwerk van Sara verkocht te krijgen, aan A.M. Hammacher, de toenmalige directeur van het Kröller-Müller Museum, was de vriendschap kennelijk niet verstoord geraakt.
[…] Hammacher heb ik nog niet gesproken, zijn vrouw is ernstig ziek en ook hij bezoekt nu geen vergaderingen. Ik zal hem voor de keus stellen het Buffeltje van Saar of voor de Hoge Veluwe aan te koopen of voor het Ministerie van O.K. en W. […] Wil je Saar heel warm van mij groeten? Ik hoop niet, dat zij boos is over het instanteneetje in de krant – het heeft van een goed soort menschen de aandacht getrokken en zal haar stellig geen schade doen. Zij heeft cultuur-geschiedenis mee helpen maken. […]
En bovendien houdt hij Sara op de hoogte van het wel en wee van haar vrienden in Nederland:
P.S. Wil je s.v.p. tegen Saar zeggen, dat Henriette Roland Holst nog maanden in de Ziekenverpleging op de Prinsengracht zal moeten blijven? Men heeft inderdaad een metalen pin door het been geslagen, dat moet nu alles langzaam helen. De eenige vrees is, dat zij kou zal vatten en longontsteking krijgen, dat zou natuurlijk funest zijn. Maar verder is het euvel niet meer verontrustend. Zij heeft alles zeer dapper doorstaan.
Henriette Roland Holst was de buurvrouw van Saar en Emilie geweest, toen zij van 1898 tot 1908 in Laren woonden in villa ‘De Hoeve’ aan de Drift nummer 14, thans
H. Keverweg. Hier ontvingen zij vele prominenten uit de kunstwereld, onder wie Emile Bernard en Gustav Mahler. In deze periode raakte vooral Saar goed bevriend met Henriette Roland Holst.
In zijn volgende schrijven, een blanco briefkaart, aan beide zijden beschreven, gedateerd 22 december, vervolgt Engelman:
Het Buffeltje van Saar heb ik voor 200 gulden verkocht aan het Rijksmuseum Kröller-Müller, de Hooge Veluwe. Meld mij s.v.p. eens waar het geld gestort moet worden, en hoe! Voorlopig zal ik het zelf in ontvangst nemen, want de zaak moet voor het einde des jaars afgewikkeld zijn. Het komt mettertijd te staan in een vitrine, waarin ook kleine plastieken van Zijl en Mendes komen. […] Ik denk dikwijls aan jullie. Zeg tegen Saar, dat ik haar nooit meer ‘in de krant’ zal zetten. Couperus kon dat ook niet laten, met zijn vrienden. Heeft ze mij vergeven? Hoe is het nu aan de golf? Ik hoop dat jullie beiden prettige feestdagen hebt. Een gelukkig 1948 toegewenscht van je nieuwe vriend.
Jan,
die Saar en jou hartelijk groet.
In zijn woonplaats Utrecht komt Jan Engelman min of meer toevallig in contact met familie van Saar de Swart. In een brief, gedateerd 6 april 1948, schrijft hij aan Emilie van Kerckhoff:
[…] Ik heb Mr. van Brakel onmoet. Ik werd geïnstalleerd, onlangs, als lid der directie van het Provinciaal Utr. Genootschap voor K. en W., waarvan hij ook lid is. Hij hield een voordracht over zijn ervaringen als gijzelaar te Buchenwalde, heel interessant en menselijk. Ik wilde hem de 200 gulden voor het verkochte beeldje geven, maar hij vond het beter als ik die breng op de bank van Jonas en Kruseman te Amsterdam. Dat hoop ik dezer dagen te doen. Door een ander heb ik mevrouw Muller-Lulofs, namens Saar, laten, groeten.[…]
Prof. dr. mr. Simon van Brakel (1879-1953), hoogleraar aan de Universiteit van Utrecht, was de zoon van de arts Gerrit van Brakel en Sara Muller, dochter van de bekende antiquaar Frederik Muller en Daatje Yntema. Deze laatste was de zuster van de moeder van Sara de Swart, Elisabeth Sara Yntema. Simon van Brakel was dus slechts een achterneef van Sara de Swart. Maar Sara had weinig andere familie en haar band met Van Brakel was betrekkelijk hecht. In ieder geval was Simon van Brakel degene die de financiële zaken van zijn tante Sara, die vanaf 1908 veelal in het buitenland verbleef, probeerde af te handelen, zo goed en zo kwaad als dat ging. Bovendien was hij ook een goede bekende van Alphons Diepenbrock geweest.5
Mevrouw Muller-Lulofs was de weduwe van Samuel Muller Fzn. (1848-1922), archivaris te Utrecht en broer van Sara Muller. Zij was dus de vrouw van de neef van Sara de Swart. Bovendien was Samuel Muller een goede vriend van Jan Veth, prominent Tachtiger en op zijn beurt weer goed bevriend met Sara de Swart. Maar zo klein wàs Nederland in die dagen.
Enkele maanden later, in oktober ’48, was Emilie van Kerckhoff enige tijd in Nederland en stuurde zij vanuit de woning van Simon van Brakel een kaart naar Joanna Diepenbrock, met de tekst:
[…] Ik had Vrijdag zulk een hartelijk en welkom bezoek van Angelo [haar bijnaam voor Engelman – jv]. Elegant ingeleid met mooie witte bloemen gaf hij me de langgewenschte copie van zijn Filomena [sic], waarvoor ik heel dankbaar ben. Ik las het met buitengewone belangstelling. […]6
Tijdens dat bezoek van Emilie aan Nederland bleef het bij die ene onmoeting met Engelman, want in december schreef hij haar:
[…] Ik vond het erg jammer, dat ik je niet meer te Amsterdam zien kon, voor je vertrok. Ik was er toen niet zoo goed aan toe, wat mijn gezondheid betreft. Wat ik echter aanvankelijk als ‘griep’ beschreef, was iets veel ergers, waaronder ik nu erg lijd. Ik heb sinds het najaar een ernstige neuralgie, of zoo iets, die me ontzettende pijnen bezorgt, vooral des avonds en ’s nachts.
Deze ‘neuralgie’ zou Engelman de rest van zijn leven bij vlagen blijven kwellen, ondanks het feit dat hij bij diverse artsen te rade ging, onder wie de excentrieke kunstenaar-arts Hendrik Wiegersma te Deurne. Maar al die verschillende consulten mochten niet baten. In de volgende twee brieven die Jan Engelman zijn vriendinnen op Capri schreef, kwam de kwaal beide keren ter sprake. En hij voerde het ook aan als argument voor zijn verzoek in de zomer van 1949 weer enige tijd te mogen komen logeren.
Op 11 april van dat jaar schreef hij aan Emilie van Kerckhoff:
[…] Ik word hier niet beter, niet definitief althans, bij het telkens weer gure voorjaarsweer, en zowel Dr. Stenvers als Wiegersma raden mij aan om, ah het mogelijk is, voor een poosje naar het Zuiden te vertrekken. […] …en zou je willen vragen, of ik, na half Mei, voor een poosje naar Capri en jou kan komen, tenminste, als je geen andere gasten hebt en je gezondheidstoestand het niet verhindert. […] Ik verlang heel erg naar de zon en naar het vertrek van mijn hoofdpijn en mijn zwakte. En ik vind het een heerlijk idee, jou en Saar in de sprookjesomgeving weer te zien en alle beminde plaatsjes weer te bezoeken. Aarzel vooral niet ‘neen’ te zeggen, als je je nog niet sterk genoeg voelt. Hartelijke groeten, ook aan Saar, van je toegenegen
Jan Engelman.
Emilie van Kerckhoff was die afgelopen winter ziek geweest. Hoewel zes jaar jonger dan Sara en meestal goed gezond en zeer actief, was zij toen toch ook al 82 jaar oud. Maar vanzelfsprekend was Jan Engelman van harte welkom en vanaf 15 mei verbleef hij weer enkele weken op Capri. In een briefkaart aan Simon van Brakel, waarbij ze voor het eerst een typemachine gebruikt, doet Emilie hier kort verslag van:
Beste Siem, het is alweer een poos geleden […] Intussen hebben wy nu zydelings van jullie gehoord en zyn de groeten overgebracht door J. Engelman, die sedert 14 dagen onze gast is en weer onder de bekoring van dit plekje is gekomen. Zooals ge weet is hy nogal ernstig ziek geweest deze winter en, hoewel genezen van de erge hoofdpynen, voelde hy toch dat hy nog een tyd echt rust en warmte moest heb ben. […] Engelman is een heel rustige en sympathieke gast, die hoegenaamd geen last geeft. Hy neemt zyn warme maaltyden in een klein en goed restaurant vlakby, zoodat ik alleen het ontbyt én aan Saar én aan hem ieder in hun kamer stuur. Hy gevoelt zich – evenals ikzelf – alweer veel krachtiger en kan flinke wandelingen maken. Daarby is hy zyn gezelschap zeer waard en is het vooràl voor my heel prettig om ook met een ander dan met Saar alléén te kunnen van gedachten wisselen en veel over literatuur en de toestanden in Holland te hooren. Saar, die anders niet graag vreemde mensen ziet, vindt zyne bezoekjes ook heel prettig en ik vind veel beter, dat zy zich niet zogeheel alléén op my concentreert en daardoor afzondert. […]
Hartelike groeten van Engelman en heel veel liefs van Saar en je
Emilie v. K.7
In augustus 1949 was Jan Engelman weer terug in Utrecht en schreef hij een lange dankbrief aan Emilie, waarin hij onder meer verhaalde van diverse bezoekjes aan gemeenschappelijke vrienden in Nederland, onder wie Van Brakel in Utrecht, prof. Reeser te Bilthoven en ‘de Thijms te Laren, in het Rozenlaantje’. Daarna bleef het contact tussen Engelman en beide vriendinnen op Capri, voor zover valt na te gaan, beperkt tot een enkele brief.
Tot hem eind augustus 1951 het bericht bereikte dat Saar was overleden. Engelman reageerde snel en schreef:
Lieve Emilie,
Eenige dagen geleden hoorde ik van Joanna het droeve nieuws, dat Saar was gestorven. Zij had het van Thea gehoord, die een advertentie in het Handelsblad had gelezen. Een dag later vernam ik de tijding per brief van Mr. van Brakel en ook, dat de datum 12 Augustus is geweest, ik betuig je mijn innige deelneming met dit zware verlies. Het zal een aangrijpende gebeurtenis voor je geweest zijn. Wat je troosten mag is, dat je zoo veel hebt kunnen doen, om Saar’s laatste levensjaren licht en zonder zorgen te maken. Hoe je dit deed, daar hen ik zelf een paar malen getuige van geweest, en ik weet dus dat je alles hebt gedaan wat in je vermogen lag. Ik heb je laatsten brief herlezen, waarin je zoo pakkend beschrijft, hoe Saar in haar verbeelding reisde ‘in landen waar ze nooit geweest is’ en dan de mooiste muziek hoorde, die je (zoo juist) voor engelenmuziek hebt versleten. En er staat nog veel meer goeds in dien brief, zoodat ik mijzelf verwijten maak, dat ik ‘schuld’ aan je heb en je niet eerder antwoord heb gegeven. Mijn eenige excuus is, dat het me nog steeds niet naar wensch gaat, met de hoofdpijnen bedoel ik. Schrijven kost me veel inspanning en ik heb veel te schrijven, voor het dagelijks brood in de eerste plaats. […]
Je moet niet schrikken: ik heb over Saar een artikel geschreven, ik denk dat het verschijnt in de Groene Amsterdammer. Men had mij gevraagd dat te doen, want er zijn nog menschen hier die herinneringen aan haar hebben. Saar behoort nu eenmaal, door de rol die zij in het leven der Tachtigers
heeft gespeeld, ‘tot de literatuur’. Op Van Deyssel na, die nog leeft als 86-jarige, is alles historie geworden. Dus niemand wordt er door geschaad. Ik heb met Saar, vooral de laatste keer, in 1949, veel over Tachtig gepraat, ook over het geval met Karsen, dat door een boek van Hammacher een weinig eenzijdig belicht is, en waarover ze iets heel goeds zei. Ze herinnerde zich die verre jaren, bij vlagen, merkwaardig goed, heter dan de dingen van twee dagen geleden. Ik hoop niet, dat je het als onbescheiden inmenging zult bekijken. Dat merk je ook wel aan den ‘toon’. Zij, die aan het kunstleven hebben deelgenomen, zijn nu eenmaal altijd iets meer dan particuliere versonen, dat ligt aan den aard van het werk. Zij staan, om met Boutens te spreken, ‘naakt in het ragge purper hunner liederen’. Saar was een markante en heel merkwaardige persoonlijkheid, een vrouw die een ‘spoor’ heeft nagelaten. Ik hoop dat het mij gegeven is, je na niet te langen tijd nog eens te zien, we zullen veel over haar te praten hebben. […]
De liefste gedachten gaan naar je uit, Emilie. Ik wensch je God’s sterkte en groet je hartelijk. Als steeds – je Jan
Het artikel waarover Engelman spreekt, is het al genoemde artikel ‘De Muze der Tachtigers gestorven’. Het stuk begint met een dichterlijke beschrijving van zijn laatste ontmoeting met Saar de Swart, in mei 1949, tijdens welke zij hem een dichtbundel van Willem Kloos schonk. ‘Het was een geschenk van beteekenis, van haar hart gescheurd, en ik wist haast niet hoe ik haar moest bedanken.’ Vervolgens geeft Engelman een korte typering van Vincent Haman, de bekende sleutelroman van Willem Paap, waarin Saar de Swart in de gedaante van Esther Luzac een belangrijke rol speelt, om daarna, uitgebreid, de affaire met Eduard Karsen uit de herinnering op te diepen.
Achtenvijftig jaar later heb ik met Saar de Swart over dit ‘proces’ gesproken. Zij had er niet de minste gêne bij. Zooals men bij zeer oude menschen altijd waarneemt, had zij voor de dingen van nabij weinig geheugen, maar het verleden herinnerde zij zich nauwkeurig. Zij noemde Karsen een aardig en fijnzinnig man, maar zij had er geen flauw idee van gehad, dat de paar wandelingen, die ze met hem had gemaakt, de gesprekken die zij met hem had gevoerd, iets anders konden wakker roeven dan eenvoudige sympathie.
‘Hij had het over de kunst en dat de menschen dat niet begrijpen kunnen. Ik beaamde dat. Hij had een verfijnde kleur in zijn werk, droomachtig, die alleen met den ouden Thijs Maris vergeleken kan worden. Niemand heeft in zulke verhoudingen en misverstanden schuld, ook tusschen Van Gogh en Gauguin en tusschen Verlaine en Rimbaud is er geen kwestie van schuld bij den een en onschuld bij den ander’, zo was haar wijze oordeel.
[…] Toen Holland haar te erg werd, is zij naar Parijs gegaan, waar zij geboetseerd heeft bij Rodin en al de beaux esprits van het begin der eeuw onmoette, overal vrienden en vriendinnen makend, waarvan degenen die niet gestorven waren nog lang met haar in contact bleven. Later heeft zij met Emilie van Kerckhoff (die teekende, borduurde en geschreven heeft over de Italiaanse villa’s en fonteinen8) in een landhuis te Laren gewoond, daarna maakten zij samen groote en lange reizen, tot in Brits-Indië en Japan. Na den eersten wereldoorlog streken zij neer op het eiland in de Golf van Napels, waar Axel Munthe de ongekroonde koning was, en bleven er. […]
Het was pas enkele maanden later dat Emilie van Kerckhoff de tijd vond te reageren. Zij schreef haar brief vanuit Rome, waar zij op dat moment, januari 1952, verbleef in een pension van Duitse diaconessen.
Lieve Vriend, ge hebt zeker moeten denken, dat ik mijn liefste vrienden, Joanna, Theo9 en jezelf geheel vergeten heb en het lange stilzwijgen mijnerzijds gaf daar alle aanleiding toe. Ik wil me ook niet verontschuldigen voor mijn ernstig verzuim, maar alléén zeggen, dat de maanden nà Saar’s heengaan tot de droevigste en moeilijkste van mijn lange leven behooren.-
[…]
Het artikel, dat je over de rol van Saar in het leven der 8oers in de ‘Groene’ publiceerde, werd mij door iemand uit Rome toegezonden. Hoewel ik het eerst wat pijnlijk vond Saar in een courant uitvoerig behandeld te zien (wetend hoe zij dat nooit gewenst en steeds vermeden heeft) heb ik je goede bedoeling ermede begrepen. En ik weet dat velen sympathie voor het artikel voelden. Ik heb Saar pas leren kennen, nadat die periode der 8oers lang voorbij was en zij sprak er zelden over. Voor mij, die niet met die literaire kringen verbonden ben geweest, was het een grote aanwinst, om er personen als Jan Veth, Diepenbrock, Herman Gorter, Der Kinderen e.a. van nabij te leren kennen en waarderen.- De uitdrukking in je artikel, dat het boek van Kloos ‘haar van het hart was gescheurd’ is wel erg overdreven. Zij heeft er in al de jaren, die wij samen hebben doorleefd, nooit veel in gekeken. En ik heb zelf, toen jij als ‘dichter’ tot ons bent gekomen, de twee bundels van Kloos met nog andere gedichten uit die tijd op haar tafel gelegd. Het was eigenaardig, dat Saar muzikaal als zij was, nooit veel poëzie las. Het meeste trokken haar, tot het einde toe, de gedichten van Henriette Roland Holst aan. Voor Saar begon het belangrijkste van haar leven in Parijs, waarover zij bijna dagelijks sprak en de vrienden, daar gemaakt, herdacht. Eén van hen, Emile Bernard, is geruime tijd in Laren onze gast geweest, een hoogst begaafd, geestig en beminnelijk mens. In diezelfde tijd was ook de Zweeds-Finsche schilder Werner von Hausen met vrouw en drie lieve kinderen in een boerderij te Laren en wij waren veel allen samen. Je herinnert je misschien het twee-delige schilderij, dat de twee schilders toen gemaakt hebben, met ons aller beeltenis erop? W. von Hausen was een der beste schilders in Finland en de beide andere Noordelijke staten en heeft ons ook in Capri bezocht, evenals zijne Noorse vrouw met een der dochters. […] – Na de Parijse tijd heeft het verre Oosten de grootste indruk op Saar gemaakt – evenzeer als op mij. Dáárover was S. de laatste jaren nooit uitgepraat. En dáár heeft ze die mooie bronzen beeldjes der Javaanse meisjes kunnen maken. […] Een kleine ‘slip of the pen’ in je artikel is, dat S. nooit in het atelier
van Rodin geboetseerd heeft. Hij nam nooit leerlingen aan, kwam wel eenige keren naar haar werk kijken, waarvoor hij zich interesseerde. Nu ik zoveel over Saar en mezelf verteld heb, hoop ik spoedig weer iets van jullie te horen, dan zult ge kwaad met goed vergelden.- […]
Nu kan ik eindelijk deze lange brief naar de postbus brengen. Met nog véél dank voor die vaak herlezen brieven en de liefste gedachten
je Emilie
In het archief van Engelman bevindt zich nog één brief van Emilie van Kerckhoff van later datum. Deze is geschreven op 9 maart 1957, in een zeer bibberig en moeilijk leesbaar handschrift, en verstuurd vanuit Blaricum, waar zij dan sinds 1954 woont. De brief gaat vooral over de tentoonstelling die Emilie in de Kunstzaal van Hamdorff te Laren kreeg aangeboden ter gelegenheid van haar negentigste verjaardag en waar ook een paar beeldjes van Sara te zien waren. Emilie van Kerckhoff ondertekende deze brief met ‘Emilie de Tideloze’. Waarschijnlijk bedoelde zij ‘de Tijdloze’.
Zij overleed op 24 oktober 1960.
- +
- Jaap Versteegh (1954) is werkzaam als docent Esthetica en Tekenen bij het Nimeto te Utrecht. Hij bereidt een biografie van Sara de Swart voor.
- 1
- Zie Eduard Karsen, Een droom en een scheidsgerecht. Bezorgd en ingeleid door Rein van der Wiel, Amsterdam 1986.
- 2
- Zie Jacqueline Royaards-Sandberg, Ik heb je zoveel te vertellen, Baarn 1981, p. 387.
- 3
- Het is onder de titel Saar de Swart, Muze der Tachtigers in 1986 ook in boekvorm verschenen, als deeltje van de serie Klein Literair Museum, in een oplage van 100 genummerde exemplaren, uitgegeven door de Sjaalman Pers te Bunnik.
- 4
- Alle in dit artikel geciteerde brieven van Jan Engelman aan Emilie van Kerckhoff zijn in het bezit van mevr. R. Poortman te Alkmaar.
- 5
- Zie Alphons Diepenbrock, Brieven en documenten. Deel v. Bijeengebracht en toegelicht door Eduard Reeser (1981).
- 6
- De in dit artikel geciteerde brieven van Emilie van Kerckhoff aan Jan Engelman en Joanna Diepenbrock bevinden zich in de Collectie Engelman (e3171) in het archief van het Letterkundig Museum te Den Haag.
- 7
- De brieven van Emilie van Kerckhoff aan Simon van Brakel zijn in het bezit van Jaap Versteegh.
- 8
- Emilie van Kerckhoff had meer publicaties op haar naam staan. Zo verschenen er van haar in 1909 in Elseviers Geillustreerd Maandschrift twee artikelen over ‘Volkskunst in Oostenrijk’, in 1912 bij Scheltema & Holkema’s Boekhandel te Amsterdam het fraai uitgegeven boek Java, beelden van volksleven en bedrijf, in 1914 wederom in Elseviers Geïllustreerd Maandschrift een artikel ‘Over dans en spel in het Verre Oosten’, in 1919 in hetzelfde tijdschrift eerst een artikel over ‘De Kunstacademies te Rome en hare Directeuren’ en later in datzelfde jaar over ‘Het Russische Ballet’ en uiteindelijk in 1923 bij W.L. & J. Brusse’s Uitgeversmaatschappij te Rotterdam haar meest populaire boek Oud-Italiaanse Villa’s Tuinen en Parken.
- 9
- Thea Diepenbrock is de jongste dochter van Alphons Diepenbrock. Zij trouwde op 8 augustus 1946 met de componist Matthijs Vermeulen.