[1998/1]
Jan Paul Hinrichs+
Een waarlijk groot man gaat zijn weg alleen
De reizen van Nikolaj Mikloecho-Maklaj
‘Lieve, beste moeder en zuster! Ik ben op mijn bestemming aangekomen. Ik blijf een jaar op Nieuw-Guinea. Het zal heel moeilijk worden, maar ik hoop op succes. Tot ziens en vergeet me niet.’1 Dit briefje, dat Nikolaj Nikolajevitsj Mikloecho-Maklaj op 15 september 1871 schreef aan boord van een Russisch marineschip in de Astrolabe-baai, aan de noordkust van het huidige Papoea Nieuw-Guinea, had heel goed het laatste levensteken kunnen zijn geweest van een man die op grond van wat hij tot op dat moment had gepresteerd, in onze tijd geen bekendheid meer zou genieten. Nadat de matrozen aan wal een hut voor hem hadden getimmerd en daar ter bescherming zelfs mijnen omheen hadden gelegd, bleef de Rus achter: een heel gevaarlijk experiment dat hem bij de eerste de beste ontmoeting met de Papoea’s het leven had kunnen kosten. Helemaal alleen was hij niet: hij had gezelschap van een Zweedse matroos en een Polynesische bediende, die hij na veel moeite had kunnen ronselen; de laatste zou spoedig overlijden. Mikloecho-Maklaj hield zich staande, en als hij, een half jaar later dan de bedoeling was, met in zijn bagage de unieke dagboekaantekeningen die hem later beroemd zouden maken, door een ander schip weer is opgepikt, kan hij op 23 april 1873 in een brief aan grootvorst Konstantin Nikolajevitsj Romanov met recht schrijven: ‘Nog geen enkele ontwikkelde Europeaan is het tot nu toe gelukt zo lange tijd op Nieuw-Guinea door te brengen, zo van nabij met de inheemsen bevriend te raken, hun vertrouwen te winnen en met hun levenswijze en gebruiken kennis te maken.’2
Mikloecho-Maklaj was vijfentwintig jaar oud toen hij op Nieuw-Guinea aan land ging. Hij had toen reeds een aanzienlijke ervaring als reiziger en veldwerker opgedaan. Geboren in 1846 in een dorp in het gouvernement Novgorod, ging hij in 1863 als toehoorder – hij had het gymnasium niet afgemaakt – natuurwetenschappen studeren aan de universiteit van Sint-Petersburg. Het jaar daarop werd hij wegens betrokkenheid bij studentenonrust van de universiteit uitgesloten; al op zijn vijftiende jaar had hij voor een soortgelijk disciplinair vergrijp een paar dagen
in de Peter- en Paulsvesting opgesloten gezeten. Hij vertrok nu naar het buitenland, min of meer voor altijd. Zijn verdere studie wijst op enorme activiteiten en een grote mobiliteit, zonder bureaucratische rompslomp. Hij studeerde in Heidelberg, Leipzig en Jena, zonder ooit een diploma te behalen. In de jaren 1866-1867 reisde Mikloecho-Maklaj naar de Canarische eilanden voor zoölogisch onderzoek; aansluitend maakte hij een voettocht door Marokko en bestudeerde hij in Denemarken, Noorwegen, Zweden en Frankrijk zoölogische collecties. In 1868 verbleef hij in Messina en het jaar daarop onderzocht hij, vlak voor de opening van het Suez-kanaal, de zeefauna aan de oevers van de Rode Zee.
Ondertussen begon Mikloecho-Maklaj te lobbyen bij het Russische Geografische Genootschap in Sint-Petersburg om hem met een expeditie naar Oceanië te belasten. Eind 1870 was het zover: aan boord van een Russisch korvet vertrok hij uit Kronstadt voor een reis die hem via Rio de Janeiro, Paaseiland en Samoa bij Nieuw-Guinea bracht. Na afloop van dat verblijf was Mikloecho-Maklaj tot 1882 voortdurend op reis aan de kusten van Nieuw-Guinea – ook aan de Nederlandse kant -, in de Indische Archipel, Australië, Malakka en op talloze andere plaatsen in Azië. Zijn tweede verblijf op de noordkust van Nieuw-Guinea vond plaats in 1876. Het schip dat hem weer zou afhalen, verscheen pas een vol jaar later, waardoor in Europa bijna twee jaar geen brieven meer van hem waren ontvangen en menigeen vermoedde dat hij dood was.
Op grond van zijn reizen en veldwerk publiceerde Mikloecho-Maklaj tijdens zijn leven ongeveer honderd wetenschappelijke artikelen en mededelingen, vooral op zoölogisch, etnologisch en antropologisch gebied. Deze verschenen in Russische, Duitse en Australische tijdschriften, maar ook in het Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië uit Batavia. Gedurende twee lange perioden (in 1873 en in de jaren 1875-1876) verbleef hij als gast van gouverneur-generaal James Loudon in een paviljoen naast diens paleis in Buitenzorg: een omgeving die in comfort hemelsbreed verschilde van zijn hutje bij de Papoea’s. Het is nooit onomstotelijk vast komen te staan waarom hij daar eensklaps moest vertrekken. Waarschijnlijk had het iets met Loudons oudste dochter te maken.
Na een kort verblijf in Rusland, in 1882, waar hij dan twaalf jaar niet meer is geweest en als een held was ingehaald, keerde hij in 1883 naar Azië terug. Hij verbleef, inmiddels voor de derde keer, op Nieuw-Guinea aan de kust die hij zelf al vroeg de Maklaj-kust had gedoopt. In de jaren 1883-1886 was Sydney zijn uitvals-
basis.
In 1884 trouwde Mikloecho-Maklaj met een Australische weduwe, nadat tsaar Alexander ii hem, als Russisch-orthodox gelovige, toestemming had gegeven volgens de protestantse ritus te trouwen. Toen hij in april 1888 in Sint-Petersburg stierf, liet Mikloecho-Maklaj een vrouw en twee zoons achter, die zich vermoedelijk vreemder tussen de Russen voelden dan Mikloecho-Maklaj onder de Papoea’s. Ze keerden voorgoed terug naar Australië, waar hun nazaten tot op de dag van vandaag wonen en door middel van een genootschap de herinnering aan hun Russische stamvader hooghouden.
Een dag in Batavia
Het werk van Mikloecho-Maklaj biedt voor Nederlands-Indië-watchers van diverse pluimage een schat aan interessant materiaal. Makkelijk vindbaar maar vermoedelijk alleen voor specialisten interessant zijn zijn stukken in het Duits en het Engels over onderwerpen als penisversieringen op Borneo, Celebes en Java en het schaamhaar van een jongeling op Ceram, die hij publiceerde in het
Berlijnse Zeitschrift für Ethnologie. Voor een algemeen publiek veel aantrekkelijker zijn de aantekeningen – die alleen in het Russisch verschenen – van een reis naar de zuidkust van het Nederlandse deel van Nieuw-Guinea (december 1873-juli 1874), waarin ook een verslag over het traject van Buitenzorg naar Ambon is opgenomen.3
Het leukste ‘Nederlands-Indische’ reisverhaal is ‘Een dag onderweg’4, dat een dag in Batavia beschrijft, 14 maart 1886, als Mikloecho-Maklaj daar op een Brits schip is aangekomen dat de volgende morgen weer zou vertrekken. Het was zondag, dus lag het leven op zo’n protestantse buitenpost stil. Maar hij had een urgent doel: hij wilde papieren en kisten ophalen die al jaren ergens in Batavia in depot lagen, zonder dat hij wist waar dat depot zich bevond. Zijn beschrijvingen geven en passant een kostelijk snapshot van het koloniale Batavia, waar een Rus de zondagsrust verstoort en toch nog op heel wat welwillendheid mag rekenen. Mikloecho-Maklaj toont zich in dit verhaal een goed verteller, die ook een geslaagd portret van zichzelf weet te geven. Die ene dag in Batavia stond eigenlijk voor zijn hele leven: hij wist wat hij wilde, de weg was onbekend, maar in zijn gedrevenheid bereikte hij zijn doel. Als men zo’n verhaal leest – op de bladzijden hierna enigszins ingekort gepubliceerd onder de titel ‘Een dag in Batavia’ -, kan men alleen maar betreuren dat we geen aantekeningen hebben van de tijd die Mikloecho-Maklaj op het paleis van Buitenzorg verbleef; we moeten het doen met een paar opmerkingen in brieven waarin hij zich erover beklaagt dat hij zich voor het diner netjes moest kleden.
Artikelen, dagboeken en brieven
De meeste wetenschappelijke artikelen van Mikloecho-Maklaj hebben betrekking op bijzonderheden van de bewoners en de natuur van de Maklaj-kust. Hoewel veel van deze artikelen voor specialisten van belang blijven, zijn het de Nieuw-Guinea-dagboeken die Mikloecho-Maklaj nu nog in brede kring bekend maken. Overigens had hij bepaald dat zijn nagelaten papieren moesten worden verbrand. Zijn weduwe heeft deze wilsbeschikking ten dele uitgevoerd, niettemin is onder meer een versie van zijn Nieuw-Guinea-dagboeken gespaard gebleven. Deze dagboeken, die in 1921 voor het eerst in Rusland zijn uitgegeven, behoren tot de reisliteratuur, de wetenschappelijke literatuur en, door hun avontuurlijke grondslag, ook tot de kinderliteratuur. Van de dagboeken bestaan een Engelse, een Duitse, een Tsjechische en sinds kort ook een Franse vertaling.5 Deze vertalingen zijn overigens gebaseerd op tamelijk corrupte Russische edities. De eerste betrouwbare versie staat in de nieuwste uitgave van Mikloecho-Maklaj’s verzameld werk, die sinds 1990 verschijnt onder auspiciën van het naar Mikloecho-Maklaj genoemde instituut voor volkenkunde van de Russische Academie van Wetenschappen. Hierin staan ook al zijn nagelaten wetenschappelijke geschriften.
Onlangs verscheen, als vijfde deel van deze zesdelige uitgave, een dik deel met brieven.6 Er staan 552 brieven in, waarvan er vele nu voor het eerst zijn gepubli-
ceerd. De adressanten zijn familieleden, leden van het Russische Geografische Genootschap, ministers, staatslieden, tsaar Alexander iii en grootvorsten bij wie hij steun probeerde te verwerven, bestuursambtenaren in Azië en Oceanië, collegawetenschappers, maar ook schrijvers als Tolstoj en Toergenjev. Het is zeker dat veel brieven verloren zijn gegaan: afschriften zijn vernietigd door zijn weduwe, terwijl in 1918 bij een brand op het familielandgoed materiaal verloren is gegaan dat door een van zijn broers was verzameld.
De brieven geven een prachtige indruk van het postverkeer in de negentiende eeuw, aangezien Mikloecho-Maklaj vrijwel nooit een vast adres had. De meeste post moest dan ook ‘poste restante’ gestuurd worden, naar een Russisch consulaat of een domicilieadres, waarvan het ‘Palais de Son Excellence le Gouverneur Général des Indes Néerlandaises à Buitenzorg, Java’ wel de meest solide indruk maakt. Doordat hij voortdurend onderweg was en zijn route niet altijd van tevoren vaststond, moet al tijdens het leven van Mikloecho-Maklaj materiaal verloren zijn gegaan. Verder gedroeg hij zelf zich wel eens roekeloos: zo vertelt hij in ‘Een dag onderweg’ het verhaal hoe hij manuscripten achterliet in een bankkluis in Singapore, maar zich later de bank niet meer kon herinneren.
Mikloecho-Maklaj schreef eigenlijk nooit voor de aardigheid: hij wilde altijd wat bereiken. Niet zelden draaide zijn correspondentie om geld. Als hij in een vreemde stad was, ook al ging het om Venetië, vertelt hij niets van zijn indrukken. Niettemin komt Mikloecho-Maklaj uit deze brieven scherp naar voren als een man die door zijn gedrevenheid steeds in tegenspraak was met zijn omgeving, een tegenspraak die hij bij de Papoea’s op een unieke manier in zijn voordeel heeft weten om te buigen.
Een weg is altijd toevallig
Eigenlijk heette hij gewoon Mikloecho, het Schots aandoende achtervoegsel Maklaj had hij zelf verzonnen en zette hij vanaf 1867 achter zijn naam. Als wetenschapper werd hij gedreven door een fanatiek streven onbekend materiaal te vinden en te beschrijven. Hij moet heel moedig zijn geweest, en dat blijkt niet alleen uit zijn landing bij de Papoea’s. Zijn moed bewees hij al in 1869 op het Arabische schiereiland, waar het reizen voor Europeanen niet ongevaarlijk was en hij zich daarom als een Arabische arts vermomde en een turban droeg. In een brief aan zijn vriend A.A. Mesjtsjerski, geschreven eind april 1873 in Hongkong, verwoordt hij zijn levenshouding aldus: ‘Mijn lot is beslist: ik ga – ik zal niet zeggen over een bekende weg (een weg is altijd toevallig), maar in een bekende richting, ik ga op alles af, ik ben op alles voorbereid. Dat is geen jeugdige verlokking door een idee, maar het diepgaande besef van de kracht die, ondanks de koortsen die ik heb, in mij groeit. Over een bevrediging van dit streven valt niets te zeggen: die is er niet en kan er niet komen. Je moet je tevreden stellen met wat je kunt doen.’7
Toen hij in augustus 1882 na lange afwezigheid op terugreis was naar Rusland, schreef Mikloecho-Maklaj vanuit Cadiz aan zijn broer Michail dat hij in Sint-Pe-
tersburg alleen eenvoudig voedsel wenste met veel groente en ‘beslist geen enkele drank (zelfs bier) behalve koffie, thee of cacao’. Hij kondigde aan dat hij om negen uur zou gaan slapen, wat hem ‘verlost van het vervelende gedoe om uitnodigingen aan te nemen voor diners en avondjes’.8 Van zijn ongezelligheid maakte hij een soort politiek. Zijn houding tegenover vrouwen is openlijk negatief. In ‘Een dag onderweg’ meldt hij dat een diner bij de Russische consul zo aardig was omdat er geen dames aan het gesprek deelnamen.
Als jonge student in Heidelberg schreef hij aan een niet-geïdentificeerde vrouw dat hij de man ziet als ‘rijk en in het bezit van alle rechten’ en de vrouw als ‘arm en rechteloos’.9 In 1869 schreef hij nog vanuit Moskou aan een vriend, in een soort credo van de ware wetenschapper die boven het volk verheven staat: ‘Ik wil graag snel terugkeren naar Duitsland, ik vind in dit land en onder de mensen hier te weinig afwisseling. […] Vooral de dames schreeuwen, roken buitensporig veel en kletsen over hun rechten en opvoeding.’10 Dit soort bewoordingen herhaalde hij later niet meer, maar zijn grondhouding veranderde niet echt.
Tegen zijn familie – hij was de tweede van vijf kinderen die in 1857 hun vader verloren – gedroeg hij zich in zijn brieven tamelijk commanderend. Zijn broers en een zuster zette hij voortdurend in als agenten voor zijn zaak, ook al konden ze vaak niets voor hem doen. Zo riep hij meer dan eens vanaf een enorme afstand zijn moeder en zuster op Rusland te verlaten en, als zijn kwartiermakers, in Italië te gaan wonen, hoewel ze daar noch het geld noch de mentaliteit voor hadden. Een van zijn broers kreeg voortdurend de dringende raad zich gereed te houden om naar Azië af te reizen teneinde hem bij te staan; ook werd hij lekker gemaakt met de winstmogelijkheden van een kokosplantage in Oceanië.
De correspondentie van Mikloecho-Maklaj draait vaak om koloniale politiek: hij wenste dat zijn Papoea’s van de Maklaj-kust onder Russische bescherming zouden komen, zodat kolonisatie van het gebied door Duitsland vermeden kon worden. In feite maakte hij zich daarbij tot een agent van Rusland, dat echter niets van zijn goede bedoelingen wilde weten. Een fantastische episode is dan ook dat Mikloecho-Maklaj tegen het einde van zijn leven Russen ronselde om met hem naar Nieuw-Guinea af te reizen. Eind 1886 beweerde hij meer dan tweeduizend aanmeldingen te hebben. Hij droomde van een protectoraat met hemzelf aan het hoofd. In maart 1885 riep hij zijn broer Michail op naar de Maklaj-kust te komen, zodat hij, Nikolaj, als hij over die kust met Bismarck zou onderhandelen, zijn claims kracht kon bijzetten door naar de aanwezigheid aldaar van zijn broer te verwijzen. ‘Ik leg je alles uit als je hier hier bent.’11
De brieven maken de lezer soms tureluurs van al zijn vermoeiende plannen en humorloze gelijkhebberigheid. Belangrijk voor de vorming van Mikloecho-Maklaj lijkt zijn Duitse studententijd te zijn geweest, waarin hij Schopenhauer heeft gelezen, die hem wellicht niet alleen zijn hoogmoedige houding tegenover vrouwen heeft ingefluisterd, maar ook de leer van de eenzaamheid: dat een waarlijk groot
man zijn weg alleen moet gaan. Die weg is hij op Nieuw-Guinea gegaan, waarbij hij ook niet naliet een bergtop in zijn omgeving naar Schopenhauer te noemen.
Aan de ‘ongezelligheid’, gedrevenheid en het vreugdeloze heroïsme van Mikloecho-Maklaj danken we dat unieke oeuvre dat tot het hoogtepunt van de Russische – en niet alleen Russische – reisliteratuur behoort. Zijn Nieuw-Guinea-dagboeken lijken juist geschreven vanuit het standpunt van iemand die alles wat hem overkomt, hoe extreem ook voor een Europeaan, ‘normaal’ lijkt te vinden, die zich nergens over verbaast en de dingen beschrijft zoals ze zijn. Als hij de lezer had overladen met zijn gevoelens, plannen, heldhaftigheden en vermoedens, dan waren zijn aantekeningen nooit zo goed leesbaar geweest: nu ontdekken we de wereld der Papoea’s langzaam door zijn schijnbaar onbevangen ogen. In zijn tekst klinkt ook iets door van de onverschilligheid die hem naar eigen zeggen daar op de been hield: toen de Papoea’s merkten dat hij niet bang voor ze was, accepteerden ze hem uiteindelijk en hielden ze hem voor een godheid. Omdat ze zich voor de enige bewoners op aarde hielden, meenden de Papoea’s dat hij van de maan kwam; vandaar ook de titel The Moon Man van de biografie die E.M. Webster aan Mikloecho-Maklaj wijdde.12
In Nederland
De Russische literatuur over Nederlands-Indië is in ons land nooit echt goed ontsloten of bestudeerd. Voor zover ik heb kunnen nagaan zijn twee kapitale Russische boeken over Java – de reisbeschrijving van prinses O.A. Sjtsjerbatova (1897)13 en de beschouwingen van M.M. Bakoenin over zijn vijfjarige werkzaamheid als Russische consul in Batavia (1902)14 – nooit serieus ergens besproken. Ook heb ik nooit een verwijzing aangetroffen naar de in de zeventiende eeuw spelende roman Ost-Indija (1933) van de hoogbejaard gestorven S.V. Sjervinski (1892-1991), waarvan vlak voor zijn dood in Moskou nog een herdruk is uitgekomen. Wat Nikolaj Mikloecho-Maklaj betreft, een diepgaand onderzoek naar Nederlandse bronnen over deze in allerlei kringen in Rusland, op Papoea Nieuw-Guinea en in Australië tot een mythologische verschijning verheven figuur zal vermoedelijk heel wat gegevens boven water brengen waarover de hedendaagse Russische samenstellers van zijn verzameld werk niet beschikken en waar E.M. Webster voor haar biografie niet naar gekeken heeft. Overigens is tot op heden niets van Mikloecho-Maklaj in het Nederlands vertaald.
Wel is Mikloecho-Maklaj enkele malen in Nederland geweest. In Den Haag heeft hij op 29 november 1870 met de Minister van Koloniën gesproken en van hem aanbevelingsbrieven gekregen voor James Loudon waar hij later veel profijt van heeft gehad. De brieveneditie bevat twee brieven uit Leiden gedateerd 8 april 1870, waaruit overigens niet blijkt wat hij er gedaan heeft. Begin december 1882 zien we hem weer in Den Haag en in Amsterdam, onder andere om financiële schulden te regelen. Eén brief staat in ieder geval al niet in de Russische uitgave: een kattebelletje van Mikloecho-Maklaj gericht aan de Leidse etnoloog Johannes Schmeltz (1839-1909], dat zich in de Leidse Universiteitsbibliotheek bevindt. Hij
meldt dat hij niet kan zeggen wanneer hij een bijdiage kan leveren; waarschijnlijk veiwijst hij naar het Internationales Archiv für Ethnografie, dat Schmeltz redigeerde. In een brief die hij dezelfde dag aan een grootvorst schreef en die wel in de brieveneditie is opgenomen, meldt Mikloecho-Maklaj dat hij op dat moment zijn woning in Sint-Petersburg al drie maanden niet had verlaten. Hij was toen zwaar ziek. Vier maanden later, op 2 (14) april 1888, was hij dood.
- +
- Jan Paul Hinrichs (1956) is vakreferent Slavische Letteren aan de Leidse Universiteitsbibliotheek. Hij publiceerde onlangs de studie In Search of Another St Petersburg. Venice in Russian Poetry (1823-1997) en de catalogus Valerij Perelešin (1913-1992). Catalogue of his Papers and Books in Leiden University Library.
- 1
- N.N. Mikloecho-Maklaj, Sobranije sotsjinenij [Verzameld werk], 5, Moskou 1996, p. 94.
- 2
- Zie noot 1, p. 101.
- 3
- Idem, Sobranije sotsjinenij, 1, Moskou 1990, pp. 267-344.
- 4
- Idem, ‘Odin den’ v poeti’, Sobranije sotsjinenij, 2, Moskou 1993, pp. 364-378.
- 5
- N. Mikloukho-Maklaï, Le Papou blanc. Naufrage volontaire chez les sauvages de Nouvelle-Guinée 1871-1883, Parijs 1994.
- 6
- Zie noot 1.
- 7
- Zie noot 1, p. 103.
- 8
- Zie noot 1, p. 287.
- 9
- Zie noot 1, p. 15.
- 10
- Zie noot 1, p. 39.
- 11
- Zie noot 1, p. 403.
- 12
- E.M. Webster, The Moon Man. A Biography of Nikolai Miklouho-Maclay, Berkeley 1984.
- 13
- O.A. Sjtsjerbatova, V strane voelkanov. Poetevyje zametki na Jave 1893 goda [In het land der vulkanen. Reisaantekeningen op Java uit 1893], Sint-Petersburg 1897.
- 14
- M.M. Bakoenin, Tropitsjeskaja Gollandija. Pjat’ let na ostrove Jave [Tropisch Holland. Vijf jaar op het eiland Java], Sint-Petersburg 1902.