Niels Bokhove+
‘Kafka is een allergoedste jongen’
Jacob Mees’ ontmoetingen met Kafka
Begin 1996 stuitte ik in de Haagse Gemeentebibliotheek in de knipselmap ‘Kafka, Franz’ tot mijn verrassing op een merkwaardige bijdrage uit De Groene Amsterdammer van 29 januari 1966. Het betrof een onopvallende en titelloze bijdrage van toneelmedewerkster Jeanne van Schaik-Willing, waarin werd gemeld dat een zekere Jacob Mees in 1907-’08 diverse malen de beroemde Tsjechische schrijver Franz Kafka zou hebben ontmoet. Als bewijs daarvoor werd een brief van Mees aan zijn moeder in facsimile afgedrukt. Aangezien ik al lang geïnteresseerd ben in contacten tussen Nederlanders en Kafka, was ik wel gedwongen dit verder uit te zoeken. Al snel bleek mij dat Jacob Mees lid was geweest van het bekende bankiersgeslacht. Met hulp van nog levende leden van deze familie was ik in staat om de gebeurtenissen te reconstrueren en te verifiëren.
Brieven aan zijn moeder
Jacob Mees (*1885 Rotterdam) ging na zijn middelbare school niet studeren, maar vertrok in 1906 ten behoeve van de firma van zijn vader, R. Mees & Zoonen, op een praktijk- en studiereis, die uiteindelijk vier jaar zou duren. Zijn eerste standplaats was het hoofdkantoor van de Assicurazioni Generali in Triëst1, een firma die, in de woorden van Kafka, de mogelijkheid bood ‘selbst auf den Sesseln sehr entfernter Länder einmal zu sitzen, aus den Bureaufenstern Zuckerrohrfelder oder mohammedanische Friedhöfe zu sehn’.2 Van daar verhuisde hij via Wenen naar het filiaal in Praag, waar hij waarschijnlijk in 1907 aankwam. Hier werd Mees tewerkgesteld in de ‘Erste Österreichische’, een branche van de Generali. Tevens werd hij lid van de rond 1860 opgerichte, pro-Oostenrijkse studentenvereniging Austria3. Blijkens een brief van hem
aan zijn moeder van 29 november 1907 maakte hij in deze vereniging een zekere Kafka als medelid mee: ‘… In Café Arco sprak ik nog even met Kafka en Mifka, 2 studenten van onze Verbindung (de Austria). De namen zouden die van 2 poesjes kunnen zijn…’4 In de paar maanden daarna moet Mees zijn moeder per brief verteld hebben dat Kafka een keukentafel had uitgevonden en daarop een patent had genomen. Hiernaar verwees hij in elk geval in een latere brief aan zijn moeder, waarvan de passage over Kafka is gefacsimileerd in Van Schaik-Willings artikel in De Groene5:
[Praag, 23-2-1908]6
[…] Als ik nadenk wat ik U het eerst zou willen schrijven, gaan mijn gedachten onwillekeurig terug naar gisteren avond, toen ik weer een vriend dieper heb leeren kennen en nog steeds eenigszins stupéfait ben. Het is Kafka van wien ik al eens schreef dat hij een keukentafel had uitgevonden en gepatenteerd. Kafka is een allergoedste jongen, dat zie je direct aan z’n oogen, hoor je aan z’n stem. Hij heeft iets van het genre lobbes, maar is toch ‘tall’ en ‘treu’; hij heeft een slappe mosgroene fluweelen oostenrijksche of tirolsche hoed op, kan uitstekend Witze vertellen, kan soms opspelen en uitbarsten, is erg getapt, heeft een lorgnet, een klein knabbelsnorretje, praat met mij soms fransch, heeft niet afgestudeerd en tegenwoordig een betrekking op een kantoor waar hij miniem verdient & woont bij zijn moeder. Tot zoover had ik Kafka altijd gekend – en nu weet ik: dat hij soms tot drie uur ’s nachts aan zijn tooneelstuk pent, dat hij al zijn zakken vol heeft met kladjes van scènes die hem invallen, dat hij feuilletons schrijft om geld te verdienen, dat zijn eerste tooneelstuk niet Bühnen-reif verklaard werd maar zeer waardeerend beoordeeld werd door de directeur hier van de comedie, die hem schreef dat hij ongetwijfeld dramatisch talent heeft en zeker door moet gaan. Gisterenavond was ik eerst bij ‘Just’, een gezellig Wirtshaus waar veel Austria-studenten komen, gisteren alle in reservisten-uniform. Daar nacht-maalde ik en ging toen vroeger dan de anderen met Kafka naar een café waar hij mij de 2 eerste akten van zijn tooneelstuk ‘die Brücke’ voorlas: heusch heel veel goeds erin. Je begrijpt niet dat zoo iemand zulke idees heeft; ’t is een openbaring. Genoeg over Kafka. Als ’t U interesseert later meer over hem. […]
Mees moet reeds kort na zijn ontmoeting met Kafka Praag hebben verlaten, want volgens zijn dochter keerde hij na een kort verblijf in Zürich al in voorjaar 1908 in Rotterdam terug. Inmiddels had hij van zijn vriend Kafka een manuscript cadeau gekregen.
Kort na zijn terugkeer uit Zürich, op 13 juni 1908, reisde hij per boot naar Montreal voor een opleiding. Na afloop hiervan keerde hij via Japan, Indochina en Nederlands Oost-Indië in 1909 terug naar Nederland, vanwaar hij in 1911 voor een korte stage bij Barings Brothers nog naar Londen ging. Het jaar daarop trouwde Mees,
inmiddels assistent-kassier bij de firma R. Mees & Zoonen en drie jaar later firmant, met Emmy van Stolk. Uit dit huwelijk werden vijf kinderen geboren: de al na enkele maanden overleden Rudolf P. (*1918), Jacob G. (1921-1994), David C.A.P. (1925-1945), en de nog levende Éléonore F. (*1919) en Pieter R. (*1927).
Mees liet zijn kinderen een keer het manuscript zien dat hij van Kafka had gekregen. Zijn dochter – haar broer kan zich niet herinneren het ooit gezien te hebben – beschrijft het nu als volgt: het manuscript bestond uit circa tien vellen wit, ongelinieerd papier van het huidige a4-formaat zonder briefhoofd, in de lengte opgerold, waarschijnlijk enkelzijdig betypt met een doorlopende tekst – dus geen toneeltekst – in de Duitse taal en met een korte titel erboven. Het werd bewaard onderin een grote kast met glazen deuren, waarin Mees’ boekencollectie over Rotterdam stond. In een In memoriam schreef de dochter:
Jaren later bij een opruiming of verhuizing heeft mijn vader het zonder zich te realiseren dat ‘zijn’ Kafka dezelfde was als de grote schrijver en met ’t gevoel van: je kunt toch niet alles bewaren, weggedaan… Tot zijn – nog later – overgrote spijt! Hij zwelgde in zelfverwijt – ook om ons te plagen – en mat breed uit hoe verschrikkelijk jammer en dom dat geweest was: ‘Stel je voor dat wij een onuitgegeven manuscript van Kafka gehad hadden!’ Wij probeerden hem dan weer te troosten, en zeiden dat het toch niet zó erg was. (Maar inderdaad: stel je voor…).7
Deze opruiming moet volgens haar omstreeks 1935 hebben plaatsgevonden. In die tijd woonde de familie aan de Rotterdamse Westzeedijk 140, waarheen zij in 1928 was verhuisd.8 Gegeven het feit dat Kafka in de jaren dertig nog niet een algemeen bekend schrijver was – pas rond 1935 verschenen zijn Gesammelte Schriften -, is het niet zo verwonderlijk dat Mees niet besefte wat hij bezat.
In 1965 verhuisde het echtpaar Mees naar de Westzeedijk 250. Waarschijnlijk bij die gelegenheid stuitte Mees op de brieven die hij vanuit Praag aan zijn moeder (overleden in 1917) had geschreven. Vooral de brieven over Kafka leken hem interessant en daarom stuurde hij ze aan Jeanne van Schaik-Willing, die van 1952 tot 1966 toneelrecensente bij De Groene was en die hij mogelijk persoonlijk kende via een van zijn bestuursfuncties in de culturele wereld, waaronder het Nederlandsch Tooneelverbond, afd. Rotterdam.9 Het resultaat was de afdruk van bovenstaand groot brieffragment in facsimile met transcriptie in De Groene Amsterdammer.
Omdat hij dacht dat zijn zuster Willemina Mees (*1887) wel geïnteresseerd zou zijn in deze brieven aan hun beider moeder, bracht Jacob Mees ze waarschijnlijk al in 1966 naar haar toe. Zij woonde toen in het tuinhuis achter Wallandlaan 5 in Blaricum. De brieven lagen op haar bureautje op de dag dat zij ging verhuizen naar een rusthuis aan de Hilversumse Heuvellaan. Enkele verhuishulpen – schoonmakers – dachten met papierrommel te maken te hebben en gooiden de brieven zonder toestemming weg. Dit moet in of kort na 1966 zijn gebeurd. Toen hij hiervan hoorde, was Mees des duivels, maar er was niets meer aan te doen. Bovenstaande brieffragmenten zijn dus de enige die bewaard zijn gebleven. Op 16 november 1970 overleed Jacob Mees.
Het enthousiasme van Mees over zijn ontmoetingen met Kafka verbaast niet, want in zijn hart heeft deze bankier in spe altijd meer belangstelling voor cultuur dan voor de zakenwereld gehad. Hij bewonderde de Amerikaanse filosoof Ralph Waldo Emerson, bracht tijdens zijn verblijf in Montreal in 1908-’09 een bezoek aan diens zoon en geboortehuis, en publiceerde in 1911 een eigen vertaling van Representative Men, waarin Emerson o.a. aan Goethe aandacht besteedt.10 Veel later, in de jaren 1955-’58, deed Jacob Mees naspeuringen naar zijn – Mees’ – afstamming van Goethe. Ongeveer in deze periode correspondeerde hij met literaire figuren als Willem Wagener en Dirk Coster.11
Lorgnet en knabbelsnorretje
Hoe verging het Franz Kafka in die tijd? Nadat hij medio 1906 zijn rechtenstudie aan de Duitse universiteit in Praag had afgerond en stage had gelopen bij een advocatenkantoor en bij het Landeszivilgericht en – strafgericht, verwierf Kafka (*1883) per 1 oktober 1907 een betrekking als ‘Aushilfskraft’ in de ‘Lebensversicherungs-Abteilung’ van het Praagse filiaal van de Triëster verzekeringsmaatschappij Assicurazioni Generali. Het salaris en de werkomstandigheden bevielen hem zo slecht dat hij al op 15 juli 1908 ontslag nam.
Aangezien het aantal bekende (of beweerde!) ontmoetingen van Nederlanders
met Kafka op de vingers van één hand te tellen zijn12, zou Mees’ verhaal weleens heel belangrijk kunnen zijn. En omdat de details over Kafka in deze brieven voor een flink deel nieuw en bovendien opmerkelijk zijn, loont het de moeite ze te verifiëren door ze stap voor stap te vergelijken met wat we tot nu toe van Kafka weten.
Café Arco – Dit is het toentertijd populaire schrijverscafé aan de Hybernergasse (nu Hybernská) 16, waar Kafka blijkens zijn dagboek en brieven zeker al sinds eind 1908 af en toe kwam.13 Overigens zouden Kafka en Mees elkaar ook getroffen hebben in het ‘Repre-Haus’, het Jugendstil Repräsentationshaus (nu Obecní dům) bij de Pulverturm14, maar dit is onmogelijk, aangezien het in 1907-’08 nog in aanbouw en pas in 1911 voltooid was.
Kafka en Mifka – Over Mifka en Mees zelf kon in het Triëster archief van de Assicurazioni Generali geen nadere informatie gevonden worden.15 Alleen van Franz Kafka werd lang geleden het personeelsdossier apart bewaard. Daaruit blijkt dat bij zijn vertrek in 1908 zijn personeelsdossier van Triëst naar Praag teruggestuurd moest worden (wat kennelijk maar ten dele is gebeurd).l6 Overigens is ‘Mifka’ vermoedelijk een verkleinvorm of zoiets van de achternaam Miffek. Onder deze naam woonden in Praag blijkens het adresboek van 1910 twee mensen: de keldermeester Josef Miffek (Táborská 46) en de bij boekhandel E. Weinfurter werkzame Karel Miffek.17 De tweede zou de hierbedoelde kunnen zijn, aangezien in zijn straat een café was met dezelfde naam als het door Mees bezochte café (zie onder).
Austria – Het gaat hier om de in 1859/’60 in Praag opgerichte vereniging van Oostenrijkse studenten Prager deutsches Corps Austria. In de biografische literatuur is niets bekend over een lidmaatschap van Kafka. Dat hij eind 1907 al bijna anderhalf jaar afgestudeerd was, staat echter op zich een lidmaatschap niet in de weg, aangezien Austria, naast een afdeling voor studerenden, er ook een kende voor afgestudeerden, de Deutsche akademische Verbindung ‘Austria’, waarvan bijvoorbeeld Kafka’s hoogleraar filosofiegeschiedenis Emil Arleth in 1906 bestuurslid was.18 Het lijkt alleen vanuit politiek oogpunt niet zo plausibel dat Kafka lid is geweest van een nationalistische en bovendien ‘schlagende’ studentenvereniging. En ook het volgen van een cursus ‘Arbeiter-Versicherung’ aan de Praagse Handelsakademie van begin februari tot mei 1908, dus juist in de tijd van Mees’ tweede brief, lijkt geen goede reden om lid te worden.19 Maar uit te sluiten is het niet, aangezien er niet zo erg veel over Kafka’s vroege jaren bekend is.
Keukentafel – Over eventuele meubelmakersactiviteiten van Kafka in deze jaren is niets bekend. Wel uit later jaren, met name rond voorjaar 1913, toen hij bij een meubelmaker lessen ‘Tischlerei’ nam, zo blijkt uit enkele dagboekaantekeningen.20 Los van Kafka’s eventuele uitvindersactiviteit rijst de vraag, wat er zo bijzonder is geweest aan deze keukentafel – op zich toch een al eeuwen bestaand meubelstuk -, dat een patentaanvraag zinvol was. Vaststaat echter dat Kafka al in die tijd geïnteresseerd was in uitvindingen en techniek. Zo maakte hij tijdens een vakantie in 1909, weliswaar op aanmoediging van Brod, een verslag van een Italiaanse vliegshow, dat verscheen in de Praagse krant Bohemia. In zijn werk als verzekeringsjurist had hij te maken met de houtverwerkingsindustrie, waarin arbeidsongevallen zich immers gemakkelijk voordoen.21
Allergoedste jongen / ogen/ stem / lobbes / ‘tall’ / ‘treu’ – De typering ‘allergoedste jongen’ en ook ‘lobbes’ en ‘“treu”’, maar dan inclusief Mees’ correctie met het Engelse ‘“tall”’, dat immers bij uitstek lengte én magerte combineert, lijkt te sporen met Kafka’s lichaamsbouw eind 1907: 1,82 m lang, 61 kilo zwaar en ‘schlank, gracil’, leptosoom zouden we met Kretschmer zeggen.22 Kafka-onderzoeker Hartmut Binder heeft ooit alle uitspraken over Kafka’s uiterlijk bijeengebracht en daaronder bevinden zich elementen die bij benadering een lobbes-indruk bevestigen: een ‘klarer, fester, blitzender und doch warmer Blick’ in zijn ogen, een zachte stem, een vriendelijke, opmerkzame, ongewoon hulpvaardige, zelfs sterk empathische, maar ook schuwe, gesloten en gedistantieerde houding.23
Hoed – Kafka droeg rond 1907-’08 meestal een bolhoed, waarmee hij ook vaak gefotografeerd werd. Op een foto uit september 1909, genomen tijdens een vakantie met Brod in Riva (bij Tirol!), is hij echter te zien met een hoed met slappe rand, zoals Mees die beschrijft.24 ‘Einen breiten, schwarzen Filzhut, wie ihn damals die italienischen Carbo–
nari trugen’ zou hij volgens een kennis ook nog in 1910 gedragen hebben, iets wat door Max Brod voor onmogelijk werd gehouden, terwijl de vermelde foto uit Riva nota bene voor het eerst in zijn eigen Kafka-biografie werd gepubliceerd.25 Dit gegeven kan dus kloppen.
Witze vertellen – Een studievriend herinnert zich dat Kafka in gezelschap ‘lustig und witzig’ kon zijn, ‘immer mit einem Wortwitz bei der Hand’. Hij hield van een soort humor op de ‘Grenzlinie zwischen Ernst und Scherz’; vooral samen met jeugdvriend Felix Weltsch en Brods vrouw kon hij ‘mit Virtuosität auf dem Instrument des Humors’ spelen. Zijn voorkeur gold moppen die ‘kindlich einfach […], ohne Unanständigkeit’ waren. Schuine moppen wees hij scherp af, met alleen maar een ‘Abscheulich’. Wel lachte hij hartelijk om moppen als deze: ‘Ein Millionär, dem ein Bettler klagt, er habe seit drei Tagen nichts gegessen, erwidert freundlich: “Man zwingt sich”.’26
Opspelen en uitbarsten – Een tweede bron die deze karaktertrek bevestigt, heb ik niet kunnen vinden. Het dichtst in de buurt komt nog Janouchs uit ca. 1920 daterende – dus veel latere en helaas onbetrouwbare – getuigenis dat Kafka ‘sehr scharf und hart’ kon reageren op een, in de ogen van anderen onbelangrijke, aanleiding.27
Erg getapt – Wat Mees beschrijft, wijkt wat af van het beeld dat van Kafka bestaat. Niet zozeer ‘getapt’ als wel ‘geliefd’ zou een betere typering zijn, en misschien bedoelde Mees dat ook wel. Zeker in de jaren kort na zijn studie was Kafka, zoals hieronder nader zal blijken, een fervent cafébezoeker en zeker niet ‘der scheue zurückgezogene junge Mann’ die hij later werd. Een jeugdvriend bericht dat hij bij zijn collega’s ‘beliebt’ was en door collega-schrijvers ‘verehrt’ werd.28
Lorgnet/knabbelsnorretje – Een bevestiging van deze uitmonstering heb ik elders niet aangetroffen, maar ze valt gezien de schaarste aan gegevens niet uit te sluiten. Bekend is immers dat Kafka juist in die jaren regelmatig aan carnavalsfeesten en maskerades deelnam. Maar foto’s uit die tijd laten Kafka in ieder geval zonder snor of bril zien.29 Een carnavalsverkleding – als Kafka daaraan überhaupt al meedeed! – is hier niet zo waarschijnlijk, aangezien in 1908 Aswoensdag op 4 maart viel (Pasen op 19 en 20 april) en carnaval dus op 1 t/m 3 maart, pas een week na Mees’ ontmoeting met Kafka. En bovendien kende Mees Kafka al van ontmoetingen sinds herfst 1907, aangenomen dat Kafka niet permanent een carnavalsvermomming zou hebben gedragen.
Fransch – Kafka had in zijn jonge jaren van zijn gouvernante Frans geleerd. Op het sollicitatieformulier voor de Assicurazioni Generali van 2 oktober 1907 noteerde hij over zijn vreemde-talenkennis: ‘böhmisch, außerdem französisch und englisch, doch bin ich in den beiden letzten Sprachen außer Übung’.30 In de periode rond 1908 koesterde hij het plan naast Frans en Engels ook Spaans te leren en las hij samen met anderen Franse literatuur, o.a. Flauberts L’Éducation sentimentale. De Franse taal wordt in zijn brieven uit 1907-08 vaak genoemd.31 Dit gegeven in Mees’ brief klopt dus, maar we moeten tegelijk bedenken dat de Tsjechische cultuur (en politiek) in die tijd überhaupt sterk op de Franse georiënteerd was – en niet alleen doordat Paul Claudel in 1909-’11 Frans consul in Praag was.
Niet afgestudeerd – Dit is vreemd, want Kafka had halverwege 1906 zijn studie afgerond. Wel is het zo dat Kafka juist in het voorjaar van 1908, zoals gezegd, de kortdurende cursus ‘Arbeiter-Versicherung’ volgde. Het is denkbaar dat Mees door het cafégedruis Kafka verkeerd heeft begrepen.
Betrekking op een kantoor – Een opvallende mededeling, aangezien Mees en Kafka bij dezelfde werkgever, zij op het verschillende afdelingen, werkten. Kafka was van 1 oktober 1907 tot 15 juli 1908 als ‘Aushilfskraft’ bij de Praagse vestiging van de Assicurazioni Generali aangesteld en wel ‘mit winzigem 80 K Gehalt und unermeßlichen 8-9 Arbeitsstunden’. ‘Man muß sich sein Grab verdienen,’ schreef hij bitter.32
Bij zijn moeder – Op zich vreemd, want Kafka woonde in 1908 bij zijn beide ouders, aan het eind van de Niklasstraße met uitzicht op de Moldau-brug. Het kan zijn dat voor hem en/of Mees de uitdrukking ‘bij moeder wonen’ een pars pro toto was en zoiets als ‘bij moeders pappot’, dus ‘bij de ouders thuis wonen’ betekende. Kafka was toen 24 jaar, een leeftijd waarop je ook in die tijd normaliter als volwassen man niet meer thuis woonde. ‘Bij moeders pappot’ kan overigens in dit geval bijna letterlijk genomen worden, want een gouvernante uit 1901/’02 herinnerde zich dat Kafka, na thuiskomst ’s middags, ‘am liebsten erst mit der Mutter’ at.33
Tot drie uur ’s nachts pennen – Van Kafka is bekend dat hij in later jaren een ‘Manöverleben’ leidde, waarbij hij uit eigen behoefte het natuurlijk dag- en nachtritme doorbrak en ‘bis 1, 2, 3 Uhr, einmal [voor Das Urteil] auch schon bis 6 Uhr früh’ doorschreef.34 Maar deze min of meer romantische tijdsindeling is niet uit deze periode van Kafka’s schrijverschap bekend.
Toneelstuk – Er is niets expliciets bekend uit Kafka’s vroege tijd over een wens om toneelschrijver te worden. Dat neemt niet weg dat een aantal verwijzingen naar toneel e.d. uit die jaren is overgeleverd. Opmerkelijk is ook een verwijzing in een brief aan Brod uit de tijd van Mees’ brief (ca. maart-april 1908): ‘Ich war beim “Vice
admiral” [een operette van Karl Millöcker] und ich behaupte, daß man, wenn ein Stück geschrieben werden muß, nur bei Operetten lernen kann.’ Maar dit was veeleer een advies aan Brod, die in die tijd samen met Franz Blei aan een operette werkte.35
Kladjes/idees – Over een dergelijke werkwijze bij Kafka is vrijwel niets bekend, maar het is goed mogelijk, want veel schrijvers werken immers zo. Het enige wat ik hierover heb kunnen vinden, is een notitie uit 1911 van Brod, opgetekend uit Kafka’s mond, in verband met een gezamenlijk plan voor een reisroman.36 De vorm waarin zijn vroege manuscripten bewaard zijn gebleven, levert geen enkele aanwijzing op.
Feuilletons – Voor zover bekend, had Kafka rond 1908 en ook in de jaren vlak daarna geen aspiraties om te leven van zijn schrijfsels. Wel zou hij omstreeks 1906 hebben deelgenomen aan een literaire prijsvraag van de Weense krant Die Zeit. Verder verscheen kort na Mees’ brief, begin maart, van hem een achttal verhalen onder de titel Betrachtung in Hyperion, maar het is de vraag of hem dat een honorarium opleverde. Begin 1909 was er een plan voor een recensie in Bohemia, maar pas in september van datzelfde jaar verscheen zijn eerste krantenbijdrage. Aan een journalistieke carrière dacht Kafka serieus in 1914, in verband met een mogelijk huwelijk met Felice Bauer.37 Directeur comedie – Met deze ‘comedie’ wordt waarschijnlijk de toen belangrijkste en grootste schouwburg in Praag bedoeld, het Neues Deutsches Theater aan het Stadtpark (nu: Smetanovo divadlo, Wilsonova 8), dat sinds de opening in 1888 werd geleid door de beroemde theatervernieuwer en Wagner-vriend Angelo Neumann (1838-1910).38 Kafka ging in de jaren rond 1908 vaak naar het toneel, ook in het Tsjechische Nationale Theater.39 Aangezien de archieven van het Neues Deutsches Theater aan het eind van de Tweede Wereldoorlog zijn vernietigd, is het niet meer mogelijk een eventuele briefwisseling tussen Neumann en Kafka te achterhalen.40
Wirtshaus ‘Just’ – Het staat vast dat Kafka in de jaren na zijn afstuderen een kroegloper was. Hijzelf bekende immers in een brief aan zijn verloofde Felice ‘auch früher (besonders in dem Jahr, in dem ich in einer privaten Versicherungsgesellschaft war) ein Bummler’ te zijn geweest. Het was de ‘Bummelzeit, in der ich viele Nächte in Weinstuben versessen habe, ohne zu trinken. Nach den Namen zu schließen, waren es wunderbare örtlichkeiten: Trocadero, Eldorado und in dieser Art.’41 Een café Just noemt hij hier echter niet en ook elders in zijn brieven en dagboeken komt dat niet voor. In Kafka’s tijd waren er inderdaad twee cafés U Justu in Praag: die van FrantiÅ¡ek Maletinsky, Kralovká tÅ . 15 in Karolinenthal (Karlín, Praag-Noord), en die van Jan Bleka, Vinohradská tÅ . 15 in Kgl. Weinberge (Vinohrady).42 Vlak bij dit laatste lag het Grand Restaurant Heine, waar Austria in 1905 zijn ledenvergadering hield.43
Reservisten-uniform – Zoals gezegd, zwierf Kafka in de jaren na zijn afstuderen vaak langs de Praagse horeca. In een van zijn brieven meldde hij de aanwezigheid van
militairen: ‘ich bin jetzt ganz plötzlich unter eine Menge Leute gekommen. Offiziere, Berliner, Franzosen, Maler, Coupletsänger, una die haben mir die paar Abendstunden nun ganz lustig weggenommen, freilich nicht nur die Abendstunden, gestern in der Nacht z.B. habe ich dem Kapellmeister eines Orchesters, für das ich keinen Kreuzer Trinkgeld hatte, statt dessen ein Buch geborgt.’ En in een brief aan Brod van 29 maart 1908 beschrijft hij een soort van kroegentocht tot in de ochtend.44
‘Die Brücke’ / voorlezen eigen werk – Juist in deze tijd werd de Niklasbrücke over de Moldau gebouwd, aan het eind van de Niklasstraße waar Kafka woonde. Deze straat, met onvoltooide brug, noemde Kafka toen een ‘Anlaufstraße für Selbstmörder’.45 Een toneelstuk uit deze tijd is niet bekend, wél uit eind 1916 het korte – niet door hem zo betitelde – verhaal ‘Die Brücke’. In tegenstelling tot wat Brod indertijd meende, gaf Kafka in deze tijd ook anderen inzage in zijn werk, dus voorleessessies zijn zonder meer mogelijk geweest.46
Ten slotte nog iets over Mees’ eigen reacties op zijn gesprekspartner. Hij vertelde zijn moeder dat hij bij het schrijven van zijn brief ‘nog steeds enigszins stupéfait’ was van de ontmoeting met Kafka. ‘Je begrijpt niet dat zoo iemand zulke idees heeft; ’t is een openbaring,’ besluit hij. Een dergelijke reactie treft men ook aan bij anderen die Kafka ooit ontmoet hebben.
Maar de lezer is misschien al langzamerhand nattigheid gaan voelen. Op grond van nauwkeurige verificatie van het overgeleverde materiaal moet ik namelijk tot de conclusie komen dat het toch wel erg onwaarschijnlijk, om niet te zeggen: onmogelijk is dat de persoon met wie Mees in Praag verkeerde, dé Kafka was. Weliswaar lijken vele details te wijzen in de richting van Franz Kafka, maar hiertegen bestaan twee doorslaggevende argumenten. Ten eerste, de overweging dat Mees niet zou hebben geschreven dat zijn kennis ‘op een kantoor’ werkte als het – zoals bij Franz Kafka – om een en hetzelfde kantoor zou gaan, en ten tweede, het lorgnet en het ‘knabbelsnorretje’, die op geen enkele manier met de schrijver Kafka in verband te brengen zijn. De Kafka met wie Jacob Mees bevriend is geweest, was niet de later wereldberoemd geworden schrijver.
Deze conclusie impliceert dat allerlei belangwekkende details die een nieuw licht op Franz Kafka zouden werpen – de meubelmakershobby, de werkwijze, de pogingen om toneelschrijver te worden, het manuscript – alleen betrekking hebben op die andere Kafka. Jeanne van Schaik-Willing heeft zich dus vergist en het is zonde van de haren die Mees zich uit het hoofd heeft getrokken. Gezien de stand van het Kafka-onderzoek anno 1965 valt overigens geen van beiden iets te verwijten.
Blijft natuurlijk de vraag, welke Kafka Mees dan wél ontmoet heeft. Kafka was (en is) een courante naam in Bohemen, dus is het moeilijk een antwoord te vinden. Het feit dat de gezochte Kafka lid was van een studentenvereniging, doet vermoeden
dat hij ongeveer twintig jaar oud was en dus omstreeks 1888 geboren is. Laat ik een paar pogingen tot identificatie wagen:
• | In Kafka’s tijd doceerde aan de Praagse kunstacademie de bekende beeldhouwer Bohumil Kafka (1878-1942), die onder meer de entreehal van het Praagse Repräsentationshaus vervaardigde. Hij verbleef echter van 1904 tot 1908 in Parijs. |
• | Los van het geboortejaar zou – ook volgens Hartmut Binder – Kafka’s neef Bruno Kafka (1881-1931), corpulent van gestalte en tijdens zijn rechtenstudie literair actief, een goede kans maken. Maar hij studeerde in Praag al in 1904 af en werd daar drie jaar later universitair docent. Hij was bovendien later niet zozeer op Oostenrijk-Hongarije als wel op Duitsland georiënteerd. Ook de beschrijving van hem als ‘hochmütig, ironisch, mit spanischer Grandezza, dabei aber sarkastisch in seinem gefährlichen Witz, der den Gegner der Lächerlichkeit preisgab’ door Kafka’s vriend Max Brod is niet adequaat.47 |
• | Binder opperde ook de naam van de, oorspronkelijk Weense, schrijver Hans Kafka, die in 1940 naar Californië emigreerde en zich daar John noemde. Hij is echter in 1902 geboren en zou dus in 1908 te jong zijn geweest.48 |
• | In aanmerking komt misschien een zekere Rudolf Kafka, van wie in 1901 in Dresden de poëziebundel Vom ewigen Traum is verschenen. Meer heb ik over hem niet kunnen vinden. |
• | Dr. FrantiÅ¡ek Kafka, een Praagse archiefkenner, hielp Peter Stephan Jungk bij diens bekende Werfel-biografie, maar wanneer hij geboren is, weet ik niet.49 |
• | Nog het dichtst in de buurt van Mees’ beschrijving komt Josef Kafka (1878-1942), uit het Boheemse Schlaggenwald (nu Horní Slavkov), die na zijn studie in Praag stenograaf bij de Boheemse ‘Landtag’ en redacteur bij het Praagse dagblad Bohemia werd. Maar als ik de schaarse gegevens over hem goed begrijp, is hij al in 1906 naar Wenen verhuisd.50 |
De bronnen zijn echter nog niet uitgeput, want het Praagse adresboek van 1907 zou ook uitsluitsel kunnen geven. Als we ervan uitgaan dat de Kafka in kwestie een laaggeplaatste kantoorbediende was, die mogelijk in de buurt van het café ‘U Justu’ in de wijk Vinohrady woonde, komen van de vele Kaka’s in het adresboek – onder wie ook Franz’ vader Herrmann – slechts enkele in aanmerking: Bohumir (Moravská ul., controleur Fa. J. Novak), Jan (Åipská ul., hulp Fa. Milde & Rössler) en Karel (Baránova ul., bediende bij de posterijen). Maar wie van de drie het zou kunnen zijn, valt helaas niet uit te maken. Bovendien maakt het feit dat Mees’ Kafka bij zijn moeder woonde, de kans groot dat hij niet eens apart in het adresboek vermeld staat. Wie van de 21 daargenoemde Kafková’s zou in hemelsnaam die moeder dan zijn?51
Het meest waarschijnlijke is toch dat de gezochte Kafka in de vergetelheid is geraakt; diezelfde duisternis als waarin die andere Kafka hoopte te verzinken door herdrukken van zijn boeken en de publicatie van zijn ‘Nachlaß’ te verbieden.
- +
- Niels Bokhove (1946) is hoofdredacteur van het Kafka Katern, het kwartaalblad van de Nederlandse Franz Kafka-Kring.
- 1
- Van hieruit maakte Mees korte reizen door Italië en was ook op audiëntie bij de Paus. In zijn reisdagboek van een uitgebreidere reis door dit land (voorjaar 1914) verwijst hij enkele malen naar de reis van 1908. Op 17 april 1914 noteerde hij bij zijn bezoek aan de kerk S. Anastasia in Verona: ‘Hier vallen dadelijk op de wijwaterbakken door de twee Gobbo’s gedragen.’ Slechts een half jaar voor hem, op 20 september 1913, had Kafka deze marmerdwergen ook al bewonderd (Briefe an Felice. Hrsg. von E. Heller u.J. Born (Frankfurt/M, 1967), 466; Tagebücher – in der Fassung der Handschrift. Hrsg. von H.-G. Koch [e.a.] (Frankfurt/M, 1990), 770). (Met dank aan dhr. R.P. Mees voor het raadplegen van zijn vaders reisdagboek ‘Londen 1913 – Italië 1914 – Londen 1921’.)
- 2
- Kafka, Briefe 1902-1924. Hrsg. von M. Brod (Frankfurt/M, 1958), 49.
- 3
- Mees’ uniformpet of-muts is nog jarenlang in een kist met verkleedspullen bewaard gebleven (mededeling van zijn jongste dochter, mevr. L. Stakenburg-Mees, Rotterdam, 16 februari 1996).
- 4
- L. Stakenburg-Mees, ‘Jacob Mees, 11 juni 1885-16 november 1970’, Kroniek van de Stichting Geslacht Mees (1973) 22 (Jan.), 5. (Met dank aan dhr. Henk Mees, Rotterdam, die mij op dit In memoriam attenteerde.)
- 5
- Een bericht over deze brief, die volgens mevr. Stakenburg (o.c., 5) ook in de Paris-Match van 25 mei 1965 zou hebben gestaan, hebben ik en Paris-Match (brief van 9 juli 1996) niet kunnen vinden. De datum bleek in elk geval niet te kloppen.
- 6
- Een zondag. Mees beschrijft dus de zaterdagavond, een typische uitgaansavond.
- 7
- Stakenburg-Mees, o.c., 5.
- 8
- Stakenburg-Mees, o.c., 8.
- 9
- Zie bv. Who’s who in the Netherlands 1962/1963. Ed. by S.S. Taylor and M. Spruytenberg (Amsterdam, z.j.), 483.
- 10
- Stakenburg-Mees, o.c., 5.
- 11
- Archief Fam. Mees, Gemeentearchief Rotterdam, stuk 1105. (Met dank aan H. Mees voor zijn toestemming om dit archief te raadplegen.) Om precies te zijn: de broer van Jacob Mees’ grootmoeder van moederszijde was getrouwd met twee achterachternichten (na elkaar!) van Goethe via een broer van Goethe’s moeder; anders gezegd: een oudoom van Jacob Mees was getrouwd met twee achterkleinkinderen van Goethe’s oom! – Briefwisseling met Wagener en Coster in het Letterkundig Museum te Den Haag.
- 12
- In 1920 een – nog steeds – onbekende Rotterdammer in Wenen (volgens Godfried Bomans), in 1921 Bob en Frits Hanf in Spindelmühle (Reuzengebergte) en in 1923 Nico Rost in Berlijn. (Zie hoofdstuk ‘Kafka’s “Dutch connections”’ in mijn Reiziger in scheerapparaten: Kafka in Nederland en Vlaanderen […] (Amsterdam, 1984), 15-26.)
- 13
- M. Brod & F. Kafka, Eine Freundschaft, 11: Briefwechsel. Hrsg. von M. Pasley (Frankfurt/M, 1989), 57.
- 14
- Mondelinge informane van mevr. Stakenburg-Mees, Rotterdam, 16 februari 1996.
- 15
- Brief per e-mail van Giuliano Pavesi, hoofd pr- en persafdeling Assicurazioni Generali, Triëst, 26 juni 1996. Met dank aan Geerke Simons, pr-medewerkster Generali, Diemen, voor haar bemiddeling.
- l6
- In de Atti relativi al Sig. J.U. Dr. Franz Kafka zijn bewaard gebleven: Kafka’s ‘Anstellungsgesuch’ met cv en medisch attest, vergezeld van een brief van de Praagse directie, en het beticht van zijn vertrek. Van een archief in Praag is mij uit de Kafka-literatuur niets bekend.
- 17
- E-mail van A. Northey, 24 april 1997.
- 18
- Blijkens ‘Note’ van Austria aan de ‘k.k. Polizei Direction in Prag’, 26-10-1905, en ‘Bericht’ van Austria, 12-4-1906 (Austria-archief t/m 1906, Státní ústřední archiv [Centraal Staatsarchief], Praag; het archief vanaf 1906 stond vermeld in de catalogus van het Archiv hlavního města Prahy [Stadsarchief Praag], maar de verblijfplaats was onbekend).
- 19
- Zie E.E. Kisch, Die Abenteuer in Prag, 1 (Berlin, 1992), 122-28, waar ook de duellen van Austria beschreven worden. K. Wagenbach, Franz Kafka. Biographie seiner Jugend, 1883-1912 (Bern, 1958), 249; zie facs. van diploma in: id., Franz Kafka. Bilder aus seinem Leben. 2. erw. u. veränd. Neuausg. (Berlin, 1994), 128.
- 20
- Tagebucher, 870, 887.
- 21
- M. Brod, Über Franz Kafka (Frankfurt/M, 1966), 93v; H. Binder, ‘Leben und Persönlichkeit Franz Kafkas’, id. (Hrsg.), Kafka-Handbuch, Bd. 1 (Stuttgart, 1979), 357v.
- 22
- Medisch attest voor Assicurazioni Generali, 2-10-1907 (Atti relativi al Sig. J.U. Dr. Franz Kafka, Assicurazioni Generali, Triëst); kh 1 303. Vgl. H.-G. Koch (Hrsg.), ‘Als Franz Kafka mir entgegenkam…’. Erinnerungen an Franz Kafka (Berlin, 1995), 56, 60, 73, 75, 81, 84, 87.
- 23
- Binder, ‘Leben und Persönlichkeit…’, 299-309, i.h.b. 302-04.
- 24
- Wagenbach, Franz Kafka. Bilder…, 57, 116.
- 25
- M. Mareš, ‘Kafka und die Anarchisten’ [1946], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 81; Brod, Über Franz Kafka…, 338; Wagenbach, Franz Kafka. Biographie…, 230.
- 26
- L.B. Kreitner, ‘Der junge Kafka’ [1970], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 45; Brod, Über Franz Kafka…, 103 & 107; id., Der Prager Kreis (Frankfurt/M, 1979), 140v; id., Streitbares Leben. Autobiographie (Munchen, z.j.), 168.
- 27
- G. Janouch, Gespräche mit Kafka. Erw. Ausg. (Frankfurt./M, 1968), 197.
- 28
- Kreitner, o.c., 51; F. Weltsch, ‘Kafka als Freund’ [1957], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 73.
- 29
- Wagenbach, Franz Kafka. Bilder…, 57 & 59.
- 30
- Atti relativi al Sig. J.U. Dr. Franz Kafka, Assicurazioni Generali, Triëst.
- 31
- Wagenbach, Franz Kafka. Biographie…, 26, 35; Brod & Kafka, Briefwechsel…, 32; Kafka, Briefe 1902-1924…, 44v, 46v, 50. Vgl. J. Born [e.a.], Kafkas Bibliothek [Frankfurt/M, 1990), 149, 153v.
- 32
- Briefe 1902-1924…, 48, 55.
- 33
- A. Pouzorová, ‘Als Erzicherin in der Familie Kafka’ [1964], Koch (Hrsg.), ‘Als Kafka…’, 58.
- 34
- Kafka, Briefe an Felice, 67; Tagebucher, 460v.
- 35
- Brod & Kafka, Briefwechsel, 42, 471.
- 36
- ‘Durch allzu fleißiges Notizenmachen kommt man um viele Notizen’ (Brod & Kafka, Eine Freundschaft, 1: Reisaufzeichnungen. Hrsg. von M. Pasley (Frankfurt/M, 1987), 87.
- 37
- Brod, Über Franz Kafka, 59; Brod & Kafka, Briefwechsel, 57v & 463; Briefe an Felice, 551, Tagebucher, 508.
- 38
- Binder, ‘Leben und Persönlichkeit’, 80v. – Op zich is het denkbaar dat niet Neumann maar diens toenmalige adjunct Heinrich Teweles (1856-1917), tevens hoofdredacteur van het Prager Tagblatt en Neumanns opvolger in 1910, de briefpartner was. Kafka kende hem mogelijk van een lezing voor een studentenclub begin 1904 (Wagenbach, Franz Kafka. Biographie, 221).
- 39
- Wagenbach, Franz Kafka. Biographie, 52.
- 40
- Brief van Dr. Tomáš Vrbka (Státní Opera Praha) aan mij, 27 mei 1996.
- 41
- Briefe an Felice, 178, 228.
- 42
- Volgens opgave van Anthony Northey in e-mails van Hartmut Binder aan mij, 13 & 28 juni 1996.
- 43
- Generalversammlung 10-5-1905, Austria-archief t/m 1906, Státní ústřední archiv [Centraal Staatsarchief], Praag
- 44
- Briefe 1902-1924, 51v; Brod & Kafka, Briefwechsel, 41v.
- 45
- Briefe 1902-1924, 55.
- 46
- Brod, Über Franz Kafka, 58vv; Briefe 1902-1924, 18, 20v, 50.
- 47
- Hartmut Binder in e-mail aan mij, 28 mei 1996; A. Northey, Kafka’s Relatives. Their Lives and His Writing (New Haven/London, 1991), 89v (daar ook een foto van later datum, mét bolhoed en zónder snor en lorgnet); E. Pawel, The Nightmare of Reason. A Life of Franz Kafka (New York, 1985), 107vv.; Brod, Streitbares Leben, 142.
- 48
- H. Zohn, ‘John Kafka’, J.M. Spalek [e.a.] (Hrsg.), Deutsche Exilliteratur seit 1933. Bd. I: Kalifornien, Tl. 1 (Bern/München, 1976), 423-32.
- 49
- P.S. Jungk, Franz Werfel. A life in Prague, Vienna, and Hollywood (New York, 1991), 11v.
- 50
- Österreichisches biographisches Lexikon. Hrsg. von […] L. Santifaller, bearb. von Eva Obermayer-Marnach. Bd. iii (Graz/Köln, 1965), 172.
- 51
- Adresář Prahy (Praha, 1907), 459.