Ed Schilders+
De darmen van de laatste priester
Het testament van Jean Meslier
Denis Diderot
Testamenten worden gevonden in vergrendelde kisten, dichtgemetselde nissen in muren van kerkers, of onder een plank van een vloer die altijd kraakt. Dat weet iedere lezer. Ik had dus niet verbaasd mogen zijn, toen ik de eerste aanwijzing op het spoor naar het testament van de ketter Jean Meslier aantrof in het boek van een aartsbisschop. Maar ik was het wel.
Die eerste aanwijzing bestond uit twee regels van een gedicht van de Franse filosoof Denis Diderot. Ik las ze echter niet bij Diderot zelf maar in een boekje van een Spaanse aartsbisschop, Antolin Pelàez1. Pelàez blijkt beslist geen vriend te zijn van de Franse filosofen uit de achttiende eeuw in het algemeen, noch van Diderot in het bijzonder. Integendeel, de twee versregels die hij citeert, zijn bedoeld om de lezer te overtuigen van Diderots morele doortraptheid. Ze luiden als volgt:
In het Nederlands is dat:
Zo, schrijft bisschop Pelàez, heeft Diderot zijn lezers aangezet tot een combinatie van papenhaat en koningsmoord, zo organiseer je met poëzie een Franse Revolutie.
Je moet een bisschop nooit geloven, zeker niet als hij over literatuur schrijft. Nader onderzoek in citatenboeken3 leerde me dat de regels inderdaad van Diderots hand zijn4, maar ook dat ze, net als de darmen, enigszins uit hun verband zijn gerukt. In oorsprong zijn ze niet van Diderot zelf, maar van een pastoor. Dat wilde die bisschop er natuurlijk niet bij zeggen. In een van mijn citatenboeken vond ik de volgende variant:
Ofwel:
Franse onderzoekers hebben ook deze laatste twee versregels aan Diderot toegeschreven, maar ook in dat geval blijft het duidelijk dat Diderot ze niet zelfbedacht, maar een oudere bron citeerde. Een van de onderzoekers, Robert Carlier, is van mening dat Diderot ‘hier het testament van pastoor Meslier’ interpreteert of citeert.
Jean Meslier
Van pastoor Jean Meslier had ik nog nooit gehoord, laat staan van zijn testament, maar wie zulke propagandapoëzie schrijft, verdient gekend te worden. Ter introductie van deze bijzondere pastoor citeer ik een deel van zijn lemma in De Fellers (katholiek georiënteerde) biografisch woordenboek:
Meslier (Jean), pastoor van het dorpje Etrepigny in Champagne, geboren in 1664 in het dorp Mazerni […] Helaas is hij beroemd door een ongodsdienstig geschrift, dat door Voltaire gepubliceerd werd onder de titel Testament de Jean Meslier. Het betreft hier slechts een deel van een enorm manuscript dat na zijn dood gevonden werd, in drie exemplaren. Het is een botte tirade tegen alle christelijke dogma’s. De stijl is uiterst weerzinwekkend, zoals te verwachten valt van een weinig onderlegde dorpspastoor […] Meslier, ongelukkig geworden door zijn treurige ongodsdienstigheid, en hard werkend om anderen daarin mee te sleuren, stierf in 1733. Men neemt aan dat hij zichzelf liet verhongeren.5
Wie was Jean Meslier? Waar kwam zijn haat vandaan? En vooral: wat is er van zijn manuscript geworden? Dat zijn de vragen van de onderzoeker. Dat zijn ook de valse voorwendselen van de lezer. Die wil eigenlijk maar één ding: iets lezen waardoor de 263 jaren die hem van Meslier scheiden niet meer bestaan, liefst dat testament zelf.
Die kans leek aanvankelijk heel klein, maar ik besloot verder te speuren in de richting van Voltaire, en dat bleek een gelukkige keuze. Voltaire blijkt in veel van zijn brieven over Meslier te hebben geschreven. Het volgende citeer ik, als tegenwicht tegen De Feller, uit Voltaires Lettres au prince de Brunswick:
Deze man van onbesproken gedrag [Jean Meslier] en toegewijd tot al zijn plichten, gaf ieder jaar aan de armen van zijn parochie wat hij overhield van zijn toelage.6
In dezelfde brief laat Voltaire de pastoor zelf aan het woord:
Ik heb de dwalingen gezien en herkend, het misbruik, de ijdelheid, de gekte, de gemeenheden van de mensen. Ik haat en verafschuw ze. Tijdens mijn leven heb ik ze niet durven noemen; maar ik zal er ten minste over spreken nu ik sterven ga. En opdat men dit alles zal weten, schrijf ik deze herinneringen, om te getuigen van de waarheid…7
Het was deze Jean Meslier die in zijn Testament als eerste de beruchte regels formuleerde, nog niet als poëzie maar daarom niet minder beeldend:
Ik zou willen, en dit is zowel mijn laatste als mijn vurigste wens, ik zou willen dat de laatste koning geworgd werd met de darmen van de laatste priester.8
Hoe Voltaire precies aan het manuscript gekomen is, is nooit opgehelderd, en dat hij zijn
uiterste best heeft gedaan om het uitgegeven te krijgen, is pas lang na zijn dood door Voltaire-vorsers ontdekt. De door hem verzorgde bewerking verscheen in 1762.
De caylus
Vóór die tijd blijkt het Testament echter ook niet geheel onbekend te zijn gebleven. Een van de drie exemplaren van het manuscript kwam in handen van de hertog De Caylus, archeoloog, schrijver en levensgenieter. En ‘binnen de kortste keren circuleerden er in Parijs meer dan honderd exemplaren die men voor tien louis per stuk verkocht’.9
Voltaire
Voltaires uitgave was dus niet compleet maar heeft pastoor Meslier voorlopig wel voor de vergetelheid behoed. ‘Ik rilde van afschuw toen ik het las,’ schrijft Voltaire in een van zijn brieven, en in Rome blijken ze meegerild te hebben, want op 8 juli 1765 werd het Testament de Jean Meslier op de Index van verboden boeken geplaatst. Ook dat is een vorm van erkenning.10 Robert Darntons lijst van boeken die tussen 1769 en 1789 verboden werden in Frankrijk signaleert één inbeslagname van het Testament, en wel in 1769 bij een boekhandelaar in de stad Troyes.11
H.S. Ashbee
Terwijl ik de geschiedenis van de gewraakte regels en Mesliers testament naspeurde door de kolommen van het tijdschrift Intermédiaire des chercheurs, leek het erop dat ik voor lezing van het testament aangewezen zou zijn op Voltaires verkorte editie. Totdat een Engelsman, H.S. Ashbee, in 1899 de lezers van de Intermédiaire, en mij, kwam geruststellen. Ik citeer Ashbees mededeling volledig:
De beste editie van het werk van Meslier, de enige complete ook, geloof ik, is: Le Testament de Jean Meslier, curé d’Etrepigny et de But-en-Champagne, décédé en 1733. Ouvrage inédit précédé d’une préface, d’une étude biographique, etc. door Rudolf Charles. Amsterdam, bij de boekhandel van R.C. Meijer, Kalverstraat E. 246; 1864. Een grote octavo, 3 delen, goed gedrukt op goed papier. Het voorwoord van de heer R.C. d’Ablaing Van Giessenburg, een bekend vrijdenker met opmerkelijke talenten, resumeert vrijwel alles wat men over Meslier en zijn Testament weet.12
Multatuli
Een Amsterdam-connection dus, die bovendien bijzonder is omdat Rudolf Charles d’Ablaing van Giessenburg (1826-1904; Meijer was zijn geboortenaam en later zijn firmanaam13) bekend is gebleven als de uitgever van een belangrijk deel van Multatuli’s werk.
Daarmee leidde het spoor naar Multatuli, die juist in de jaren rond de uitgave van het Testament nauwe contacten onderhield met D’Ablaing van Giessenburg; Multatuli woonde enige tijd boven de winkel Kalverstraat E. 246. En inderdaad, ook Multatuli kende het Testament. Hij schrijft erover in een voetnoot (1872) bij Idee 482, dat een prachtige, zo niet hartstochtelijke parabel bevat en een eerbetoon is aan Spinoza, Montaigne, Descartes, Diderot, en alle andere geestverwanten van Multatuli (om het maar eens in de door Dekker gewenste volgorde te zeggen). Over Jean Meslier schrijft Multatuli:
De pastoor van Estrépigny en But is minder bekend dan hij verdient. Ik beveel de lezing
van zyn Testament du curé Meslier, dat naar het honderdjarig handschrift voor ’t eerst werd uitgegeven door de firma R.C. Meijer te Amsterdam, ten-zeerste aan. ’t Is een litterarische en antitheologische curiositeit. Men zal daaruit onder andere ontwaren hoe Voltaire dien man geplunderd heeft. Ook als historische bydrage is dat Testament belangryk, wyl daaruit blyken kan wat er in sommige gemoederen omging, vóór ’t uitbreken der Fransche Revolutie. O, wanneer eens al onze dominees zo’n uitersten wil nalieten!
R.C. Meijer
D’Ablaing van Giessenburgs uitgave van Mesliers Testament was, Ashbee schreef het al, goed verzorgd. Vandaar waarschijnlijk de zeer hoge prijs: drie delen voor f 10,50. (Een uitgave van Victor Hugo’s Napoleon le petit kostte bijvoorbeeld f 1,-) Ik ontleen die verkoopprijzen aan een fondslijst van de firma Meijer, afgedrukt in het boek Rudolf Charles d’Ablaing van Giessenburg – Persoonlijke herinneringen, in 1904 uitgegeven door F. van Rossen. Het is een prettig samenraapsel van herinneringen, de briefwisseling met Multatuli, en een aantal documenten van en over de uitgever. Met als aardigste verrassing: de tekst die Meijer (in het Frans) schreef voor zijn prospectus bij de uitgave van het testament. Daaruit blijkt dat D’Ablaing waarlijk zeer goed ingevoerd was in de geschiedenis van het Testament, beter dan zijn Franse geestverwanten in de Intermédiaire. Ik citeer uit Meijers folder:
Er was eens een nederige en goede pastoor, een pastoor zoals je ze slechts weinig ontmoet, eenvoudig in voorkomen, tegemoetkomend bij alle bezwaarlijkheden, een hulpen raadgever bij alle ongemakken waardoor zijn parochianen getroffen werden. Hij preekte verdraagzaamheid, broederschap, en rechtvaardigheid […] Hij leefde sober omdat hij aan alle ellende wilde tegemoetkomen, en omdat hij alleen oog had voor de noden van anderen. Deze pastoor werd dan ook geliefd als een weldoener en geëerd als een wijs man door alle inwoners van Etrepigny en But (in de Champagnestreek) waar hij parochie hield. Maar in de midst van een zo nobele loopbaan kwam de dood aankloppen aan de deur van Jean Meslier […] Hij stierf in 1733 op de leeftijd van 55 jaar en ‘in de geur van heiligheid’, zoals dat heet. Zijn testament zette de kroon op zijn levenswerk. De goede pastoor liet zijn weinige goederen na aan zijn parochianen, en aan de mensheid liet hij zijn onuitputtelijke schat aan nuchtere en bedachtzame wijsheid. Deze laatste nalatenschap lag vervat in een manuscript waarvan men drie kopieën in zijn handschrift vond, gesigneerd en met als titel op het omslag: ‘Mijn Testament’. De auteur had alle maatregelen genomen om te voorkomen dat het manuscript verduisterd zou worden, en het lijdt geen twijfel dat hij erop gerekend heeft dat het snel in druk gegeven zou worden door zijn erfgenamen. Daar kwam niets van terecht, en
het heeft er alle schijn van dat het werk voor altijd verloren ware gegaan als niet Voltaire, deze geniale Kolossus die indertijd Frankrijk verlichtte, het niet aan de vergetelheid ontrukt had, nee, aan de bek zelve van de vernietiger.14
Hier aanbeland citeert D’Ablaing een brief van Voltaire, geschreven in februari 1762 aan D’Alembert, de filosoof en toeverlaat van Diderot; uit de brief blijkt dat Voltaire op de hoogte is van wat de oer-editie moet zijn van Mesliers Testament:
Men heeft in Nederland Le Testament de Jean Meslier gedrukt. Toen ik het las rilde ik van afschuw. De getuigenis van een pastoor die, op zijn sterfbed, aan God vergiffenis vroeg dat hij het christendom heeft verkondigd, kan heel wat gewicht in de schaal leggen van de Libertijnen.15
Waarbij opgemerkt moet worden dat in Voltaires tijd ‘libertijn’ nog niet de exclusief-seksuele connotatie had die er later aan gegeven is, maar ‘vrijdenker’ betekent. Voltaire zag dus van meet af aan het belang in – voor de filosofen, de Verlichting, het rationalisme, de vrijdenkers, de atheïsten – van Mesliers testament. De door Voltaire gelezen Nederlandse druk vond ik echter nergens vermeld, en in geen enkele bibliotheek. ‘In Nederland gedrukt’ wil waarschijnlijk zeggen dat de oplage Frankrijk binnengesmokkeld moest worden. Of blufte Voltaire?
D’Holbach
D’Ablaing blijft de lezer verbazen met zijn kennis van bibliografische zaken. Na de uitgave door Voltaire, schrijft hij in zijn prospectus, is er een tweede uittreksel verschenen en wel op instigatie van de baron d’Holbach, ook al een voorman van de filosofen, en medewerker van Diderots Encyclopedie: Le Bon sens du curé de Meslier. En ook dat blijkt juist te zijn. De uitgave is in 1772 verschenen, en in 1791 en 1792 herdrukt in één band met Voltaires uitgave. In de negentiende eeuw is de uitgave herhaaldelijk verboden:
· | in 1824; (geen nadere gegevens) |
· | in 1835; Jean Artigues, colporteur, een jaar gevangenisstraf |
· | in 1837; Eslon Spony, colporteur, een jaar gevangenisstraf |
· | in 1838; Henri Clouzot, boekhandelaar, 10 francs boete.16 |
R.C. Meijer
Het overgrote deel van de rest van D’Ablaings prospectus is een beginselverklaring die zeer bijzonder is, en die ik graag de ruimte geef die zij verdient. D’Ablaing wijst op de onvolledigheid van Voltaires en D’Holbachs uitgaven, op de zeldzaamheid van het manuscript en de gedrukte varianten:
En daarom schenk ik vergiffenis aan allen die een kopie van het manuscript hebben gehad en die het niet hebben durven publiceren; maar ik zou het mezelf nooit vergeven hebben als ik, met een manuscript in de hand, en levend in een vrij land, als uitgever die boven de markt staat, ik zo laf geweest zou zijn het niet te publiceren. Dus publiceer ik het, en ik zal het in zijn geheel publiceren, al verkocht ik er geen enkel exemplaar van […] Ik weet bij voorbaat dat duizenden gelovigen ‘schandaal’ zullen roepen zodra zij deze nieuwe stoutmoedigheid van mij vernemen, maar wat deert mij de minachting van deze wereld als ik voortga op het pad dat is uitgestippeld door
mijn voorliefde voor recht en waarheid? Ik erken het recht dat iedereen heeft op vrije meningsuiting, ik respecteer alle overtuigingen, en daarom vraag ik een stem in het kapittel voor de oprechte pastoor van d’Etrepigny. Ik zal mijn auteur niet ophemelen als goddelijke scheidsrechter van de waarheid, verre van dat, ik vraag voor hem niets anders dan de respectvolle aandacht waarop iedere serieuze denker recht heeft. Als hij ongelijk heeft: men weerlegge hem – ik heb zelf in zijn werk plaatsen aangetroffen die ik meen te kunnen weerleggen; maar als hij gelijk heeft… wat ook de helderheid van zijn licht moge zijn, voortkomend uit zijn geschriften, laten we daarom niet bevreesd zijn hem gelijk te geven en tegen de keer van een vijandige maatschappij te erkennen dat dit licht – het licht van de waarheid is.17
Het testament
Jean Mesliers Testament is niet zozeer het product van een filosoof die de strijd aanbindt met de christelijke exegeten, als wel het verslag van een kritische lezer. Erg ‘gestudeerd’ lijkt de pastoor van Etrepigny niet geweest te zijn. Voltaire schrijft dat Meslier slechts een handvol boeken bezat: de Bijbel, het werk van Montaigne, de Dictionaire van Moréri, de verhandelingen van Fénelon, en enige kerkvaders. Zeer bonafide lectuur dus, maar Voltaire heeft tegelijk in de lectuur van die boeken de oorzaak gevonden van Mesliers afvalligheid:
Hij las ze met een aandacht die hem fataal werd; hij was niet onderdanig genoeg, hij, die zijn kudde onderdanigheid had moeten onderwijzen.18
In hoofdzaak is het Testament één lange toetsing van de bijbelboeken aan de logica, de waarschijnlijkheid, en de realiteit. In meer algemenere zin staaft Meslier de onbetrouwbaarheid van de bijbelboeken door zich te beroepen op de inzichten van een groot aantal ketterse (niet-christelijke) sekten zoals de manicheeën, de farizeeërs, de ebionieten, en de alogi. Maar het is toch vooral de lezer die spreekt in het eindoordeel over de Bijbel:
Allereerst zal men zien dat zij geen enkele eruditie bevat, geen enkele sublieme gedachte, en geen enkel resultaat dat de doorsnee krachten van de menselijke geest overstijgt. Integendeel, men treft er, enerzijds, slechts fabeltjes zoals over de schepping van de vrouw uit een rib van de man, over het zogenaamde aardsparadijs, over een slang die praat […] en anderzijds een mengelmoes van wetten en voorschriften, of van bijgelovige praktijken […] simpele verhaaltjes, waar of vals, over enige koningen, een aantal prinsen of personen die goed of slecht geleefd hebben […] En ten slotte vindt men in deze boeken slechts de woorden en de daden van die beroemde profeten die zeiden dat ze door God geïnspireerd waren. Men zal er hun manier van praten en handelen aantreffen, hun dromen, hun illusies, hun visioenen; en het zal gemakkelijk zijn te oordelen dat zij veel meer op zieners en dwepers lijken dan op wijze of verlichte personen […] Trouwens, de werken van auteurs die men ‘werelds’ noemt, zoals Xenofon, Plato, Cicero, keizer Julianus, Vergilius, enzovoort, staan op een veel hoger plan dan de boeken waarvan men ons vertelt dat ze door God geïnspireerd zijn! Ik meen te kunnen zeggen dat de Fabels van Esopus zonder enige twijfel vernuftiger en leerzamer zijn dan alle ruwe en lage parabels die in de Evangeliën verteld worden.19
Voltaire
Voltaire heeft vaak over Meslier geschreven, in zijn werken en in zijn brieven. We mogen ook aannemen dat met name door zijn inspanningen het Testament op grotere schaal openbaar geworden is en bekend is gebleven totdat in 1860 de Meijer-editie verschijnt (in Frankrijk werd de integrale editie pas in 1970 gepubliceerd). Het is daarom uiterst merkwaardig dat Voltaire zich op een aantal plaatsen in zijn werk zeer negatief uitlaat over het Testament. Ik geef enige voorbeelden:
Mesliers onbeschofte en goddeloze sarcasme. Hij gaat zelfs zover (en wij herhalen het met afschuw) dat…20
Deze onwaardige pastoor spot met de bron die God doet ontspringen uit een maaltand, zoals met al het overige.21
Deze schertsen van pastoor Meslier snijden geen hout.22
Voltaire ontkent in de Dictionnaire philosophique indirect zelfs zijn betrokkenheid bij de uitgave van (de verkorte) uitgave van het Testament:
Het uittreksel van dit testament is meer dan eens gedrukt, en dat is een wreed schandaal.23
In het lemma ‘Mirades’ van dezelfde dictionaire noemt Voltaire Meslier:
Een man die zo door de misdaden waarvan hij getuige was, is verkankerd, dat hij de hele christelijke godsdienst verantwoordelijk houdt, en vergeet dat die godsdienst die misdaden veroordeelt. […] Hij gaat zelfs zover dat hij Jezus vergelijkt met Don Quichote en Petrus met Sancho Panza.
In Lettre sur les Français schrijft Voltaire over de exemplaren die De Caylus in Parijs verkocht voor tien louis:
Heel veel liefhebbers van curiosa bewaren dit trieste en gevaarlijke monument nog steeds. Een priester die het zich op zijn sterfbed kwalijk nam dat hij de christelijke leer beleden en onderwezen heeft, maakte op de geestesgesteldheid een sterkere indruk dan de Pensées van Pascal.
In Voltaires brieven vinden we echter zonder uitzondering een zeer positieve berichtgeving. Nogmaals over de ‘editie’ van De Caylus:
Men weet niet wie het uittreksel gemaakt heeft, maar het is geheel, woord voor woord, afkomstig uit het origineel. Er zijn nog veel mensen die pastoor Meslier gekend hebben; het zou zeer nuttig zijn als men in Parijs een nieuwe druk van dit werkje maakte.24
Uit een brief aan D’Argental:
U zult wel enige vrienden hebben die dit boek [de tweede druk van het Testament] met plezier in hun geheime kabinet zullen willen hebben; het is overigens zeer geschikt voor de vorming van de jeugd […] laten we God bidden dat hij zijn zegen geeft aan deze nuttige lectuur.25
Aan de filosoof Helvétius:
Men heeft me de twee uittreksels gestuurd van Jean Meslier; het is waar dat ze geschreven zijn in de stijl van een koetspaard, maar hij trapt nog prima achteruit! en wat een bekentenis, zo’n priester die excuus vraagt, op zijn sterfbed, dat hij absurdi-
teiten en gruwelen heeft onderwezen! wat een antwoord op het oude liedje van de fanatici die het lef hebben te beweren dat de filosofie slecht de vrucht is van het vrijdenkend!26
In een brief aan D’Alembert componeerde Voltaire zelfs een vleiend en humoristisch grafschrift voor Meslier:
Hier rust een waarlijk oprechte priester, pastoor van een dorpje in Champagne, die, stervend, God vergiffenis heeft gevraagd dat hij christen geweest is, en die daardoor heeft bewezen dat 99 schapen en een pastoor uit de Champagnestreek nog geen honderd stommelingen zijn.27
Voltaire is over het testament dus negatief in zijn gepubliceerde werken, positief in zijn brieven. Een conclusie is ondanks de tegenstrijdigheid niet moeilijk te trekken. Pas veel later is ontdekt dat Voltaire de ijveraar is geweest achter de publicatie van de uittreksels van het Testament. In zijn brieven doet hij het voorkomen alsof hij slechts belangstellende is. In zijn gepubliceerde geschriften veroordeelt hij de pastoor voortdurend, maar op een wijze die niets te gissen overlaat en die de denkbeelden van Meslier ten volle recht doet. De reden is duidelijk: in zijn brieven genoot Voltaire enige bescherming en de discretie van zijn correspondenten, in zijn gepubliceerde werk kon hij rekenen op de aandacht van al zijn tegenstanders. In zijn afkeuringen bediende Voltaire zich van een eeuwenoude truc waartegen de katholieke moraalbewakers voortdurend waarschuwden: via de omweg van de moraliteit worden alle zonden en ketterijen onder de aandacht van de lezer gebracht.
R.C. Meijer
Rudolf Charles d’Ablaing van Giessenburg, beter bekend als R.C. Meijer, heeft ook getracht zijn uitgave op de markt te plaatsen waarop het Testament recht had: Frankrijk. Vijftien jaar lang schreef hij brieven aan de Franse overheid om het recht op import naar Frankrijk te verwerven. Pas in 1878 kreeg hij toestemming van de Franse minister van binnenlandse zaken dat te doen. En zo werd Frankrijk voorzien van het complete Testament: 250 exemplaren.
D’Ablaing van Giessenburg liet er geen twijfel over bestaan: hij had een van de drie manuscripten die Jean Meslier had nagelaten. Waar dat bijzondere manuscript gebleven is, heb ik tot nu toe niet kunnen achterhalen.
D’Ablaing van Giessenburg is een belangwekkende figuur geweest in de geschiedenis van de Nederlandse uitgeverij. Uitgever van Multatuli, zeker, maar ook schrijver tegen de dienstplicht, voor de rechten van de vrouw, groot historicus, dichter. ‘Hij hield niet van verzen – maar hij was des ondanks een dichter [..] Hij was een dichter en droomer, en een denker.’28
Dat schrijft Chr. Nuijs in zijn voorwoord bij de verzameling teksten van D’Ablaing waaruit ik citeer. En het tekent misschien het belang van D’Ablaing als Nuijs in dat voorwoord de geschiedenis zo goed als verdubbelt door te pleiten voor een uitgave van een van D’Ablaings nagelaten geschriften:
In afwachting daarvan hebt gij een goed werk gedaan door zijn leven en zijn werk in ruimer kring bekend te maken. Wellicht is onder de vele lezers […] er een die belang
genoeg stelt in den uitgever van Le Testament du curé de Meslier, om de uitgave van zijn werk De l’évolution des idées religieuses mogelijk te maken.29
Die uitgave is er nooit gekomen. Maar wat niet is, kan nog komen. Ook Jean Meslier heeft meer dan een eeuw moeten wachten op zijn uitgave, zijnde ‘Alle de werken’.
- +
- Ed Schilders (1951) verzorgt de wekelijkse boekenrubriek ‘Circonflexe’ in de Volkskrant. Hij schreef o.a. De voorhuid van Jezus (1985) en Vergeten boeken (1986).
- 1
- Antolin Lopez Pelàez, Erzbischof von Tarragona, Die Gefahr des Buches; Freiburg im Breisgau, 1915, p. 35.
- 2
- Het werkwoord ‘ourdir’, dat ik vertaald heb met ‘uitrukken’ verdient enige toelichting. Het betekent in oorsprong ‘scheren’ en wel zoals wevers dat met hun stoffen doen. Een tweede betekenis is ‘op touw zetten’ in de zin van ‘beramen’. Hier hebben we echter te maken met de oervorm van ‘op touw zetten’, namelijk draden op het weefgetouw zetten. In verband met darmen heeft de dichter voor dit beeld gekozen in samenhang met de wijze waarop een slachter de darmen van dieren ‘op touw zet’: hij rolt ze op op een lier om ze later te kunnen gebruiken (vullen met gehakt bijvoorbeeld). Dit motief zien we met enige regelmaat op schilderijen die de marteldood van katholieke heiligen voorstellen: de buik van de martelaar is opengesneden, zijn darmen worden uitgerukt, vastgeknoopt aan een lier, en opgewonden. Zie bijvoorbeeld ‘Het martelen van Sint Erasmus’ van Poussin, of van Dirk Bouts. Zie voor dit soort motieven mijn De voorhuid van Jezus, Groningen, 1985.
- 3
- Zie met name: Othon Guerlac, Les citations françaises; Parijs, 1931, p. 218.
- 4
- Ze vormen een onderdeel van Diderots Eleuthéromanes, 1772.
- 5
- F.-X. de Feller, Biographie universelle ou dictionnaire historique; Parijs, 1847.
- 6
- Geciteerd in Intermédiaire des chercheurs et curieux 1899 ii, kolom 360. Ik citeer niet rechtstreeks uit Voltaire, omdat ik graag wil aangeven hoe mijn speurtocht precies verliep. De jaargangen van de Intermédiaire, vergelijkbaar met de Nederlandse Navorscher, heb ik onder handbereik, de volledige werken van Voltaire niet.
- 7
- Intermédiaire 1899 ii, kolom 360.
- 8
- Intermédiaire 1876, kolom 240.
- 9
- Intermédiaire 1899 ii, kolom 361.
- 10
- Het boek is op de Index gebleven tot en met de (voorlopig?) laatste uitgave in 1948.
- 11
- Robert Darnton, The Corpus of Clandestine Literature in France 1769-1789; Londen, 1995; zie onder ‘Testament’.
- 12
- Intermédiaire 1899 ii, kolom 450. H.S. Ashbee is uiteraard de Engelse bibliograaf die bekend is gebleven door zijn driedelige bibliografie van erotische en anti-godsdienstige boeken: Index, Catena, en Centuria. Zie over Ashbee en zijn levenswerk mijn Vergeten boeken, Amsterdam, 1987.
- 13
- Zijn geboortenaam was R.C. Meijer; dit was ook zijn firmanaam. D’Ablaing van Giessenburg is de naam waarop Meijer recht had, nadat zijn vader hem erkend had; Meijer was een buitenechtelijk kind.
- 14
- De volledige titel luidt: Rudolf Charles d’Ablaing van Giessenburg (Firma R.C. Meijer, Amsterdam, Damrak 97) 1895-1904; de bundel bevat, volgens de titelpagina: ‘Persoonlijke herinneringen’ door M., en ‘D’Ablaings omgang met Multatuli in de jaren 1860-1866, geschetst uit beider brieven en bescheiden’; ‘met een voorwoord van Chr. Nuijs’; Amsterdam, F. van Rossen, 1904; pag. xl-xli; Meijer schreef in het Frans.
- 15
- D’Ablaing, pag. xli-xlii.
- 16
- De gegevens ontleen ik aan Fernand Drujons onontbeerlijke naslagwerk Catalogue des ouvrages, écrits et dessins de toute nature, pousuivis, &ct; Parijs, 1879.
- 17
- D’Ablaing, pag. xliv-xlv; Amsterdam 1 september 1860; getekend R.C. Meijer.
- 18
- Voltaire, Dictionnaire philosophique, lemma Contradictions.
- 19
- Uit: Extrait des sentiments de Jean Meslier; in: Voltaire, Mélanges; Parijs, Pléiade, 1965; p. 455 e.v.
- 20
- Voltaire, in: La bible enfin expliquée (lbee); diverse uitgaven van Voltaires Oeuvres Complètes.
- 21
- lbee.
- 22
- lbee.
- 23
- lemma Contradictions.
- 24
- Brief aan Damilaville; 8-2-1762.
- 25
- 31-5-1762.
- 26
- 1-5-1763.
- 27
- 31-3-1762
- 28
- D’Ablaing; voorwoord van Chr. Nuijs.
- 29
- Idem.