Nogmaals terug naar Oegstgeest

De Blauwe Tram in Leiden

Jan Paul Hinrichs

In De Parelduiker (nrs. 1 t/m 3, 2013) stond van mijn hand een reeks over Oegstgeest als rijk en meer dan lokaal thema in onze literatuur. Compleet was dit thema niet afgedekt: Oegstgeest komt alleen al in het werk van Jan Wolkers en F.B. Hotz zo vaak voor dat niet alles aan bod kon komen. Ondertussen blijkt het thema nog ruimer te zijn dan ik wist: aanvullingen met betrekking tot andere auteurs duiken op. Maar allereerst is er een correctie. De derde aflevering (2013/3) gaat in op het verblijf van Hella Haasse in Oegstgeest van oudejaarsdag 1944 tot vlak na de bevrijding in mei 1945. Ik opper dat het huis van haar schoonouders, waarin ze met haar man en dochtertje woonde, lag aan de Rijnzichtweg. In een reactie in het lokale blad Over Oegstgeest (2013/ nr. 2) bewijst José Niekus dat dit niet juist is: Haasse woonde op Rhijngeesterstraatweg 149. In die tijd heeft ze Jan Wolkers overigens niet bewust ontmoet. Het blad citeert een interview van Haasse met Wolkers uit 1996 waarin ze verklaart: ‘Het kan niet anders of ik ben je wel eens tegengekomen. Ik heb daar vaak aan moeten denken, wanneer ik je verhalen las.’
     Niet eerder werd vermeld dat Emmy van Lokhorst (1891-1970) een jaar of twee in Oegstgeest heeft gewoond. Zij was niet minder beroemd door haar vele huwelijken en verhoudingen met prominente Nederlanders dan door haar romans en verhalen. Uit de correspondentie met Menno Ter Braak weten we alleen dat Van Lokhorst eind jaren dertig woonde op het adres Louise de Colignylaan 5.
     Meer weten we over het Oegstgeester verblijf van de arts en dichter Johann Wilhelm Schotman (1892-1976) wiens naam vooral opduikt via zijn contacten met collega-arts J. Slauerhoff. In de jaren 1917-1921 woonde hij achtereenvolgens op Geversstraat 15, Julianalaan 2 en Julianalaan 11 (nu 15). In 1919 publiceerde hij de dichtbundel Van de wankele morgen. Verzen die gedateerd zijn ‘Leiden 1911-Oegstgeest 1919’. Oegstgeester motieven bevatten deze gedichten niet. Tijdens een specialisatie in de psychiatrische inrichting Endegeest heeft Schotman te maken gehad met de verdachten van de ‘Katwijkse gekkenlogger’. Over deze roemruchte moordzaak uit 1915 schreef hij later het dichtwerk Hellevaart (Bussum 1946). Na een echtscheiding verliet Schotman Oegstgeest. Dit gegeven en de genoemde adressen zijn ontleend aan de formidabel gedocumenteerde studie van A.H. Huussen jr., Johann Wilhelm Schotman (1892-1976): psychiater, dichter, filosoof, schilder, imker. Een schets van zijn leven en werk, met speciale aandacht voor zijn  verblijf in China en voor zijn letterkundige bewerking van het gegeven ‘De Katwijkse gekkenlogger’ (2011). Hierin vinden we ook een autobiografische tekst waarin Schotman over zichzelf in de derde persoon verklaart: ‘In 1919 had hij zich als apotheekhoudend arts te Oegstgeest gevestigd, de praktijk ontwikkelde zich zeer behoorlijk. Maar het werk bevredigde hem niet, de debacle van zijn huwelijk, zijn gevoelens voor Mevr. …. En zijn intensief verlangen, meer van de wereld te zien en niet in de dorpssfeer  gevangen te blijven, dreef hem, los te breken. Voorjaar 1921 werd de echtscheiding uitgesproken […].’ Ook noemt Schotman hier zijn werk uit de Oegstgeester tijd: ‘In Oegstgeest had hij twee epische gedichten geschreven: Higo en Baishu, naar Japansche motieven, in 1919 reeds waren bij Van Kampen te Amsterdam verschenen de dichtbundel Van de Wankele Morgen en een boekje met wijsgerige essays: Ons Brandend Leven.’ Schotman scheepte zich in maart 1921 in op een schip naar China, net als Slauerhoff later, en keerde niet naar Oegstgeest terug. Overigens is de studie van Huussen in Oegstgeest gepubliceerd, als deel 26 van de in eigen beheer uitgegeven reeks Cahiers uit het Noorden.
     Het bos van Endegeest, bekend uit leven van Jan Arends en J.M.A. Biesheuvel, komt voor in een gedicht van Luc Tournier, pseudoniem van Christiaan Joseph Hendrikus Engels (1907-1980). Tournier woonde een groot deel van zijn leven op Curaçao, waar hij werkzaam was als arts. In de jaren 1927-1937 studeerde hij medicijnen in Leiden. Vermoedelijk uit deze tijd stamt de inspiratie voor het korte gedicht ‘Rond Endegeest’ (Geen droom, maar eeuwige verte. Gedichten 1948-1977, Amsterdam 1977, p. 39):

Ik wandel langs wegen, waar de zon op staat,
terwijl een boomblad opwipt, telkens voor me gaat.
Een boerekar chargeert behoedzaam bij het nader komen.
Ik ga en wandel zonder einde onder herfstbomen. 

Het oudste gedicht over Oegstgeest – dat van Pieter Langendijk uit 1717 over het Groene Kerkje – werd al gesignaleerd. Nu is ook het waarschijnlijk kortste gedicht over het dorp opgedoken. Het komt ook uit de pen van Luc Tournier. In zijn bundel Corpulent en minuscuul (Willemstad, Curaçao 1972, [p. 21]) staat een eenregelig gedicht dat terugverwijst naar de tijd dat hij in Leiden medicijnen studeerde en kennelijk nogal alleen in Oegstgeest op kamers zat: 

KAMER IN OEGSTGEEST
 
Jawel, ik ben mijn buur.

In het kielzog van Schotman en Tournier die door hun studie medicijnen in Oegstgeest verzeild raakten, komt men bij M. Vasalis (1909-1998). Zij woonde in de jaren 1927-1934 als medisch studente op het adres Lijsterstraat 36 in de aan Oegstgeest grenzende Leidse Vogelwijk. Een dagboekaantekening van Vasalis van 15 juni 1932 herinnert aan de situatie dat deze wijk nog niet afgebouwd was, de koeien voor de deur stonden en uitzicht was tot aan het Oegstgeester bos van Endegeest. Ze noemt ook de befaamde, inmiddels afgebroken Anna Kliniek voor orthopedie (1929-1977) die een schakel vormde in de reeks medische gebouwen die van het Leidse Academische Ziekenhuis met zijn vele paviljoenen naar Endegeest en Rhijngeest in Oegstgeest voerde: ‘De bovenste rij ramen van de Annakliniek zijn nog verlicht. Er is een gave maan, azaleageel, de lucht boven de kliniek is donkerder blauw dan boven de rode huizen in de Merelstraat. De bomen naast de kliniek zijn losgewoeld door de wind en waaien nu licht en vreugdevol. De koeien staan op het weiland, dicht bij elkaar, het ruikt zoals in Savoie, naar warm gras en koele lucht’ (Maaike Meijer, M. Vasalis. Een biografie, Amsterdam 2011, p. 111). Warm gras en koele lucht – dat is wat het weiland voor Endegeest nog altijd biedt. Dit natuurgevoel scheidt Oegstgeest ook van Leiden.
     Ook in een zojuist uitgegeven dagboek van Jan Wolkers komt Endegeest terug. Op 22 maart 1971 noteert hij dat hij door Biesheuvel is gebeld: ‘Om tien uur belt Maarten Biesheuvel. Hij is hier vroeger eens geweest. Deed pogingen om te schrijven. Later, bij een bezoek aan Oegstgeest, zagen we hem in de Endegeesterstraatweg lopen met een rol biscuits. Hij zei heel opgewekt dat hij op Endegeest zat’ (Dagboek 1971, Amsterdam 2014, p. 45). Het bijzondere van deze aantekening is dat die stamt uit de tijd dat Biesheuvel niet bekend was. Zijn debuutboek In de bovenkooi verscheen in 1972.
     Langs het weiland voor Endegeest, lokaal het Land van Bremmer genoemd, reed tot 1960 de Blauwe Tram naar Leiden. De rijtuigen naar Oegstgeest vielen op door de unieke typografie van de bestemming die aan de voorkant oplichtte: ‘OEGstGEEst’. Deze typografie trok de aandacht van Willem Frederik Hermans (1921-1995). In zijn roman De donkere kamer van Damocles (Amsterdam, 21ste druk 1978, p. 276) rijdt de marechaussee Osewoudt naar Leiden. Hij komt de stad binnen via de Rijndijk en ziet, kennelijk op de Plantage, een tram: ‘Verrek, daar heb je ook dat gekke trammetje nog. OEGstGEEst staat erop. Hoe krijgt iemand het in zijn hoofd, met die kleine lettertjes erbij.’

     Uiteindelijk heeft Jan Wolkers met Terug naar Oegstgeest het meeste voor de naamsbekendheid van het dorp gedaan. Geen enkele plaatsnaam lijkt zo suggestief in een Nederlandse romantitel gebruikt als Oegstgeest.  Kees Fens (1929-2008) heeft de kracht van Wolkers’ titel onderkend in een essay over Vestdijk (in Vestdijkkroniek 1975, p. 50). Hij legt uit waarom hij nooit de aanvechting had naar Doorn te gaan toen Vestdijk – die met Terug tot Ina Damman de dynamiek van Wolkers’ bijwoord al eerder demonstreerde – daar nog woonde. Een literaire pelgrim wilde Fens naar eigen zeggen niet zijn: bij literatuur gaat het om verbeelding en die kon je beter niet verstoren door literaire plaatsen te bezoeken. Hoe sterk de roman Terug naar Oegstgeest in deze sfeer doorwerkt, blijkt als Fens een opsomming geeft van plaatsen in Nederland die hij, behalve Doorn, dan ook niet zou kunnen bezoeken. Oegstgeest komt op de eerste plaats: ‘Wie mij van dogmatisme verdenkt, zou kunnen veronderstellen, dat ik door veel te lezen mijn reismogelijkheden in Nederland wel erg beperk: de verboden gebieden van de literaire enclaves liggen overal: je kunt niet naar Oegstgeest heen, laat staan terug, de Noordzee behoort aan A. Roland Holst en zelfs het gebied achter de horizon daarvan […]’.

Met dank aan Klaas de Groot