Wieneke ’t Hoen+
Met de hand op het hart
Elsschot en zijn uitgever Van Kampen
Bij het verschijnen van Kaas in 1933 had Elsschot al even zovele uitgevers als boeken achter zich:
C.A.J. van Dishoeck (Villa des Roses en De verlossing), Lectura (Een ontgoocheling), L.J. Janssens en Zonen (Lijmen) en De Wereldbibliotheek (herdruk Lijmen). Erg trouw aan en tevreden over zijn uitgevers was hij niet. Zijn ervaringen met Lectura en Janssens, beide gevestigd in Antwerpen, waren niet positief, omdat zijn boeken naar zijn idee amper de grens over gingen. En aan Van Dishoeck had hij de auteursrechten van Villa des Roses en De verlossing verkocht, een overeenkomst waar hij later spijt van had. Bovendien wist hij als uitgever van gelegenheidsboeken en tijdschriften maar al te goed waarmee een uitgever hem zou kúnnen bedonderen.
Ten tijde van de voltooiing van Kaas kreeg Elsschot aanbiedingen van Nijgh & Van Ditmar, De Wereldbibliotheek en P.N. van Kampen, zeker niet de minsten. P.N. van Kampen & Zoon legde zich al bijna een eeuw toe op geschiedenis, staatswetenschap en literatuur.1 De uitgeverij bracht onder meer De Gids en werk van Boutens, Couperus, Hélène Swarth en Ina Boudier-Bakker. In de jaren dertig waren Jan Wijnand van Kampen en diens zoon Bob directeur. Het fonds omvatte toen watersport, vaderlandse cultuurgeschiedenis en op literair gebied Greshoffs Verzameld werk, de Holland-bibliotheek en werk van onder anderen Top Naeff en Felix Timmermans.
En van Willem Elsschot. Die koos uiteindelijk Van Kampen als uitgever voor
Kaas, omdat Bob van Kampen aanwezig was geweest bij de voorlezing van het manuscript, op 2 maart 1933 in Ary Delens werkkamer te Antwerpen. Later beschreef Van Kampen die avond als onvergetelijk. Ook na de publicatie van Kaas bleef Elsschot bij deze uitgever. In 1939 werd na lange en moeizame onderhandelingen zelfs zijn volledige oeuvre bij Van Kampen ondergebracht. Naast de onvermijdelijke zakelijke conflicten, was er wel degelijk ook sprake van vriendschap tussen Bob van Kampen en Elsschot. Regelmatig ontmoetten ze elkaar in Antwerpen. Dan gingen ze ‘samen op toer, hetgeen betekende dat we controleerden of het bier in deze kroeg nog beter getapt werd dan in een andere. Dan waren zijn prachtige verhalen niet van de lucht.’ Aldus Van Kampen, die hun relatie als een goede beschouwde: ‘Ik heb hem dus gekend in het zakelijke vlak en als vriend en aan beide heb ik de beste herinneringen. Elsschot lezen is een voorrecht. Alfons De Ridder gekend hebben eveneens.’
Gedurende die bijna dertig jaar werden er ook vele brieven over en weer geschreven, namens de uitgeverij zowel door Bob van Kampen als diens vader. In de Brieven-uitgave (1993) werd de toen bekende correspondentie Van Kampen-Elsschot opgenomen. Onlangs werden echter nog eens ongeveer driehonderdvijftig brieven gevonden, lopend vanaf 1939. Ze gaan bijna allemaal over zakelijke aangelegenheden. En hoe goed de relatie ook was, soms waren er natuurlijk ‘kwesties’. Het is de moeite waard enkele opmerkelijke zaken uit de brieven te lichten. Ze verscherpen het beeld van Elsschots omgang met zijn werk en met zijn uitgever.
Het Duitsche woud
Na Het been (1938) schreef Elsschot De leeuwentemmer, het vervolg op Tsjip. In januari 1940 leverde hij zijn kopij in bij Van Holkema & Warendorf, de uitgever van het literair tijdschrift Groot Nederland. Daarin verscheen De leeuwentemmer in augustus en september 1940, na de Duitse invasie. Tegelijkertijd werd de boekuitgave geproduceerd door Van Kampen. Elsschot was geschokt toen hij het resultaat onder ogen kreeg.
Mijnheeren,
Ik ontving de 20 present-exemplaren van de leeuwentemmer en constateer tot mijn verstomming dat op pag. 115 een woord ontbreekt en wel ‘Duitsche’. In de proef die U mij ter correctie gezonden hebt kwam dat woord wél voor, evenals trouwens in Groot-Nederland. Mijn tekst luidt ‘de verhongerde wolf is uit het Duitsche woud gebroken’ terwijl U drukt ‘de verhongerde wolf is uit het woud gebroken’, wat geen zin heeft. De verhongerde ‘Duitsche’ wolf houdt direkt verband met het Gouden Kalf op zijn rots in de Noordzee, waarmede Engeland bedoeld wordt. Ik verzoek U dus aan alle exemplaren een speciaal velletje toe te voegen met een ‘Errata’. Het weglaten verwondert mij te meer omdat uit de tegenstelling verhongerde Duitsche wolf eenerzijds en Gouden Kalf anderzijds juist zoo goed blijkt dat ik de oorzaak van dezen oorlog volkomen begrepen heb.
De passage met het al dan niet Duitsche woud staat aan het slot van De leeuwentemmer. Jan Wijnand van Kampen legde per omgaande uit dat hij had gevreesd voor de censuur. Daarom had hij gemeend het woord ‘Duitsche’ te moeten schrappen. Een erratum zou de zaak juist verergeren, redeneerde hij. Elsschot was niet overtuigd, maar bond enigszins in.
Mijnheeren,
Ik ontving Uw brief van 8 dezer.
Er staat niet ‘een verhongerde Duitsche wolf’ maar wel ‘de verhongerde wolf is uit het Duitsche woud gebroken’ en dat is héél anders. Ik herhaal trouwens dat die passage een voor de Duitschers gunstige beteekenis heeft, in verband met het daarop volgend ‘Gouden Kalf dat, op zijn rots in de Noordzee, zijn aandeelhouders ten strijde oproept’. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de Duitsche censuur het woord niet geschrapt zou hebben. Integendeel, werd dat lichaam geconsulteerd, het zou zeker aandringen op inlassching van het woord in kwestie.
Van het erratum zie ik af. Er mag echter geen tweede druk verschijnen of het woord moet er weer in. Ook begrijp ik niet dat U op eigen initiatief, zonder mij te raadplegen, iets aan mijn tekst verandert. Ik heb aan die mogelijkheid nooit gedacht en ik verlang uitdrukkelijk dat zulks geen tweede maal gebeurt.
Van Kampen had wel degelijk willen overleggen. Elsschot was echter onbereikbaar geweest. Hij was voor de bezettingsmacht uit naar zijn huis aan zee gevlucht.
Beiden wisten blijkbaar niet dat de censuur in de tekst van Groot Nederland veel verder ging. Ook daarin was ‘Duitsche’ geschrapt, al beweerde Elsschot van niet. Daarnaast ontbraken complete zinnen: ‘Mevrouw Landau kent poolsch en zou dus hulp kunnen bieden maar het is, helaas, een jodin’; en: ‘Hij begrijpt dus net zoo goed als ik dat vooral met het groteske moet opgepast worden. En dat hij beter doet niet te gewagen van de demokraten die in ons cirkus de mindere rollen spelen.’. Men wilde blijkbaar geen enkel risico lopen. Waar in het boek (en de kopij en de drukproef) stond: ‘een Pool die als zoodanig moet oppassen niet voor duitschgezind door te gaan’, stond in Groot Nederland alleen ‘een Pool’. En ‘het gewezen pruisisch Polen waar de zweep wordt gebruikt’ werd hier ‘een streek’.
Van Kampen had overigens ook de zin ‘Hij neemt wel een kleine mof voor zijn rekening’ in zijn geheel geschrapt. Opmerkelijk genoeg heeft Elsschot noch Van Kampen de wijzigingen in de tekst ooit teruggedraaid, ook na de oorlog niet.2
Bloemlezingen en pockets
Een steeds terugkerend verschil van mening tussen auteur en uitgever betrof de verkrijgbaarheid en toegankelijkheid van Elsschots boeken. Elsschot had niets tegen bloemlezingen en goedkope edities bij andere uitgeverijen. Van Kampen daarentegen hield alles liever in eigen hand. Querido bijvoorbeeld vroeg meermaals om toestemming voor het opnemen van een van
dat al uw boeken in één hand kwamen. Wij hebben toen, en niet geheel van harte alles opgekocht.’ Zelf had Van Kampen de kosten van die transactie nog lang niet terugverdiend. Bovendien resteerden er van Kaas nog dertienhonderd exemplaren. Voor een herdruk, en zeker door een andere uitgeverij, voelde hij niets. Na een paar brieven over en weer gaf Elsschot zich gewonnen. Pas in 1959 gaf Querido in samenwerking met Van Kampen een Elsschot-Salamander uit – Lijmen, Het been – in een oplage van twintigduizend exemplaren. De aanhouder wint.
Ook inzake bloemlezingen of schooluitgaven was Elsschot meestal voor, Van Kampen tegen. Zo wilde Manteau in 1941 een ‘bloemlezing voor schoolgebruik’ uitgeven. Elsschot vond het een goed plan. Het zou de verkoop van zijn boeken bevorderen. ‘Ik herinner mij als jongen Max Havelaar pas gekocht te hebben nadat ik in een schoolboek het verhaal van Saïdja en zijn buffel gelezen had.’ Van Kampen hield evenwel vast aan zijn alleenrecht. Manteau zou zelfs rechtsmaatregelen kunnen verwachten. Maar Elsschot bleef bij zijn standpunt. Op de achtergrond speelden waarschijnlijk ook persoonlijke relaties en verplichtingen mee. Zijn achterneef en vriend Frans Smits zou de bloemlezing samenstellen; die familieband verzweeg hij trouwens tegenover Van Kampen. Zelfs een drukker had hij al op het oog: Van Dieren in Antwerpen, die zijn eigen uitgaven drukte (‘Zij zijn goedkoop en hebben een mooie letter.’). Hij had ook horen vertellen dat toestemming van schrijver noch uitgever nodig was voor een dergelijke uitgave. Daarom stelde hij voor dat Van Kampen deze maar beter in samenwerking met Manteau of Smits kon verzorgen, dan dat Manteau een dergelijke uitgave buiten hen om zou uit-
brengen. ‘Kunt U het niet doen dan zal ik het met M[anteau]. wel moeten doen,’ dreigde hij Van Kampen. Die was niet onder de indruk en bleef tegen.
In 1951 kwam Van Kampen zelf met het voorstel een geannoteerde Belgische schooluitgave te maken van een van Elsschots boeken. Maar na een gesprek met Jan Vercammen, een van de beoogde annoteurs, zag Elsschot daar niets in. Drie jaar later verscheen alsnog een dergelijke uitgave: Kaas, met annotaties van J.-B. Janssens. Tot groot ongenoegen van Van Kampen verscheen die bij uitgeverij Ontwikkeling. Elsschot had ‘zekere verplichtingen’ tegenover deze uitgeverij gevoeld in verband met zijn werk als publiciteitsagent. Het bleek een zeer succesvolle uitgave, die meermaals werd herdrukt. En in 1960 stemde Elsschot toe in de publicatie van een pocket met Pensioen en Het tankschip bij de Hasseltse uitgeverij Heideland. Ook dat was een goede zakenrelatie tegen wie hij geen nee kon zeggen.
Manteau
Faalde Elsschots poging in 1941 nog, een jaar later vond hij alsnog een mogelijkheid om bij Manteau te publiceren.
Gedurende de oorlog waren Elsschots inkomsten uit de reclame vrijwel nihil. Hij had de opbrengst van zijn literaire werk plots daadwerkelijk nodig. Hij wees zijn uitgever erop dat zijn boeken in België echter amper te koop waren. In Nederland heerste grote papierschaarste en was het moeilijk boeken naar België te exporteren. Daarom trad Van Kampen in gesprek met een niet bij name genoemde Belgische uitgeverij. ‘Ik verzoek U wel, deze mededeeling als vertrouwelijk te betrachten,’ schreef hij Elsschot. ‘Als het lukt ben ik mijn collega’s eenige slagen vóór!’ Maar Elsschot had op dat moment zelf al het initiatief genomen. Toen het Van Kampen niet (snel genoeg) lukte zijn zaak rond te krijgen, schreef Elsschot hem:
Zooals het nu gaat ontvang ik slechts een nietig honorarium, terwijl de meeste van mijn collegas belangrijke sommen verdienen. Walschap kreeg van Manteau sedert de oorlog meer dan 200.000 frank honorarium. Claes en Timmermans verdienden nog veel meer. Ook Baekelmans zegde mij reeds ongeveer 50.000 frank ontvangen te hebben.
U zult moeten toegeven dat deze toestand niet langer houdbaar is, te meer daar mijn eigenlijke zaken stil liggen en mijn reserves uitgeput zijn.
Ik verzoek U dus mij mede te deelen of U bereid zijt met een Belgische of in België gevestigde firma samen te werken en van al mijn boeken voor België een nieuwe uitgave te laten verschijnen. Tschip en De Leeuwentemmer zouden ook geschikt zijn voor een volksuitgave.
In afwachting teeken ik
Hoogachtend,
Die ‘Belgische of in België gevestigde firma’ was datzelfde Manteau. Angèle Manteau’s uitgeverij adverteerde in de door Elsschot/De Ridder uitgebate almanakken
van Snoeck-Ducaju en eerder dat jaar had zij hem gevraagd zitting te nemen in de jury van de literaire Leo J. Krynprijs. Elsschot had dit contact nu verder uitgebuit en zich ook als auteur tot Angèle Manteau gewend. Bob van Kampen voelde zich gepasseerd, maar had verder niet veel keus:
Geachte Heer de Ridder,
Het moet mij allereerst van het hart, dat Uw brandbrief aan de firma Manteau mij niet prettig aangedaan heeft. Waarom zulks niet aan ons medegedeeld?! Bovendien is een en ander wel wat gechargeerd. Ik weet zeker en heb hiervan de bewijzen, dat wij één van de weinige uitgevers in Holland zijn, die nog regelmatig naar België leveren, ondanks alle moeilijkheden. Wij proberen en hebben steeds geprobeerd Uw belangen, die natuurlijk ook de onze zijn naar beste weten te behartigen, en zijn hier m.i., gezien de resultaten sinds wíj Uw boeken uitgaven, wel in geslaagd. Ik kan niet in bijzonderheden treden, doch de vergunning tot het herdrukken van ‘Lijmen’ en ‘Het Been’ heeft veel strategie en moeite gekost, dat kan ik U verzekeren. Maar genoeg over onze kwaliteiten!
Ik ken Mevrouw Closset [Angèle Closset-Manteau] al jaren en haar firma heeft mijn sympathie. Ik heb met haar gesproken en mij principieel accoord verklaard met haar voorstellen. Begin December, wanneer ze weer in Amsterdam komt, zullen wij nadere besprekingen voeren.
De zaken waren snel geregeld, want al op 4 december zond Elsschot het contract ondertekend terug naar Manteau. Zo, door toedoen van Elsschot zelf, verschenen zijn populairste boeken tijdens de oorlog bij Manteau: Lijmen en Het been (1943), de eerste gezamenlijke uitgave Tsjip, gevolgd door De leeuwentemmer (1943, in een oplage van vijfendertigduizend exemplaren), Verzen (1943), Villa des Roses (1944) en Kaas (1944).3
Wantrouwen
‘Er is tussen auteur en uitgever, na Kaas een blijvende vriendschap ontstaan, waarbij Elsschot zich – zakelijk- wispelturig gedroeg. Er waren momenten dat hij van ieder contract niet wilde weten, omdat we vrienden waren, maar plotseling sloeg hij dan om en ontwierp een overeenkomst die onmogelijk ingewikkeld was. Hij scheen dan ineens er plezier in te hebben alles gecompliceerd te maken,’ schreef Bob van Kampen terugblikkend op hun relatie. Hij overdreef niet.
De gang van zaken tijdens de oorlog had Elsschot doen beseffen dat hij zijn literaire werk te gelde kon maken. Na de oorlog stelde hij Van Kampen dan ook een nieuw contract voor, mede met het oog op de verschijning van Het dwaallicht. Hij bedacht allerlei voorwaarden om zich geheel in te dekken.
Mijn doel hierbij is:
1) dat alle belanghebbende derde personen (mijn gezin, de belastingen enz.) een werkelijke controle over de productie zouden hebben.
2) ik wensch dat, bij mijn dood, mijn erfgenamen geheel vrij zouden zijn van iedere verbintenis tegenover wie ook, om mijn auteursrechten publiek en globaal te kunnen verkoopen, indien zij zulks mochten verlangen.
3) ik wensch dat de N.V. Van Kampen hare rechten niet aan een andere firma zou kunnen verkoopen of afstaan, met andere woorden wensch ik met N.V. Van Kampen slechts te handelen omdat de heer P.N. van Kampen en/of diens zoon de heer B. Van Kampen er deel van maken
4) ik wensch een uniform percentage, zonder complicaties.
Ik ben dus bereid mij opnieuw jegens U te verbinden en wel tot 1 Januari 1950. Misschien is het correcter den verkoop van villa des roses, waarvan de editie door geen overeenkomst gedekt is, uit te stellen tot dit nieuwe contract geteekend is.4
Het gewenste ‘uniform percentage’ was twintig. De hoogte van het honorarium en Elsschots behoefte alles tot in detail vast te leggen waren een struikelblok, zo antwoordde J.W. van Kampen namens de uitgeverij in een twee pagina’s lange brief:
Zeer Geachte Heer de Ridder,
In antwoord op uw brief d.d. 19 Januari het volgende:
Nieuw Contract.
1. Contrôle over de productie willen wij gaarne geven, ofschoon wij wel meenen dat ons woord van fatsoenlijke uitgevers als voldoende kan worden beschouwd. Belastingen hebben in deze geen contrôle te oefenen.
2. Onze contractueele verplichtingen gaan na uw dood over op uw erfgenamen. Zij behouden dus volkomen hun rechten en de inkomsten ervan. Is het dan billijk dat, waar wij jarenlang uw (en natuurlijk onze ook) belangen naar beste (en, naar wij aannemen ook U bevredigende) wijze behartigen, wij plotseling aan den dijk gezet zouden kunnen worden? Traditie? In elk geval zou dat toch pas kunnen gebeuren voor elk boek afzonderlijk en eerst nadat een oplage bij ons uitverkocht is. Daarin voorziet het artikel in onze bestaande contracten, beginnende met: ‘Wanneer na 5 jaren’, enz.
3. Dat U voorloopig slechts met J.W. en B. van Kampen te maken wilt hebben is voor dezen een pluim, maar waarom al deze verre voorzieningen? Is U niet wat al te secuur?
4. Het uniforme percentage: dat willen ook wij graag, maar nogmaals geven wij U de herhaalde verzekering dat 20% te hoog is. Òf wij stellen een normalen winkelprijs vast en dan blijft er, na 20% uitkeering aan U, voor onze kosten en een normaal winstgedeelte niet genoeg over, òf wij moeten den prijs abnormaal hoog stellen (abnormaal omdat wij weer rekenen moeten met de 20% van dien verhoogden prijs aan U af te dragen), en dan wordt de verkoop belemmerd. Wij verzoeken U dus dringend, in dit voor ons voornaamste punt van het con-
cept, ook in het belang van den verkoop, het percentage van alle boeken op 15% te stellen. Wij zijn overtuigd dat de omzet daardoor grooter en uw inkomsten zeker niet kleiner worden zullen. De zéér verhoogde druk- en papierprijzen zullen ons toch al tot hooge winkelprijzen noodzaken.
Summa summarum het concept: […]
Art. 11 deze lugubere bepaling in verband met opmerking Art. 9 te wijzigen zóó dat de rechten en verplichtingen overgaan op de erven van den auteur, maar (als U dan erop staat) dat wanneer de 2 Van Kampens beiden dit aardsche tranendal verlaten hebben, dat dan ook hun rechten morsdood zijn, behoudens recht op uitverkoop der dan nog voorhanden boeken. Poeh, wat ingewikkeld!
Art. 12 onzerzijds accoord.
Wij gelooven dat U te veel vrees hebt voor moeilijkheden, die U met ons, naar wij meenen fatsoenlijke uitgevers, zoudt kunnen krijgen, waarbij U dan vergeet dat een vlotte verhouding, zonder allerlei ingewikkelde bepalingen, ook haar voordeden heeft. Onderling vertrouwen tusschen goed-willende menschen, dát moet het o.i. zijn.5
De voorgestelde 20% royalty’s kreeg Elsschot niet; het werd 17,5 %. En hij kreeg van de drukkers voortaan een schriftelijk bewijs van het aantal gedrukte exemplaren. Blijkbaar wilde of kon hij niet op Van Kampens ‘woord van fatsoenlijke uitgevers’ vertrouwen.
Was de toon van Van Kampen hier nog wat jolig (‘Poeh, wat ingewikkeld!’), een jaar later nam de spanning toe. Elsschot uitte zijn ongenoegen over de hoogte van zijn honorarium over 1946 en de onbegrijpelijk lage verkoop van Kaas en Tsjip. ‘Interesseeren Kaas, Pensioen, Tsjip en De Verlossing U niet meer? Dan zou ik die elders willen laten uitgeven.’ J.W. van Kampen deed zijn best dit beeld te corrigeren. Eind november 1948 begon Elsschots klaagzang over Van Kampens afrekening en inzet evenwel opnieuw: ‘Mijn boeken zijn bijna onvindbaar, al schijnt er veel vraag naar te zijn.’ Daarbij had hij problemen met de belastingen. Om die op te lossen stelde hij, niet voor het eerst,6 een constructie voor met een geantedateerd bewijsstuk:
U weet dat ik bij de belastingen aangegeven heb dat ik einde Dec. 1938 mijn auteursrechten voor f. 20.000,- aan U heb afgestaan. U hebt mij echter tot op heden reeds f. 24.595,15 overgemaakt (zie eens na) wat niet logis schijnt.
Ik verzoek U mij derhalve een briefte schrijven gedateerd 10 Sept. 1947 (als dat geen Zondag was) en met aniline geteekend, als volgt:
Wij lazen met de grootste belangstelling Uw nieuw boek het dwaallicht. Hoe interessant het werkje ook is, toch verwondert het ons dat U ons mondeling voorstel om het voor f 15.000,- van U te kopen, niet geaccepteerd hebt. Wij kunnen U nochtans verzekeren dat geen enkele andere uitgever U ook
maar de helft bieden zou. Wij konden zulks doen omdat wij Uw andere boeken in handen hebben en het op de ma[r]kt brengen van het Dwaallicht, door onze firma, de verkoop van Uw vorig werk in gunstigen zin zou bëinvloeden.
Wij doen U dus een ander voorstel: Wij staan de auteursrechten van Uw werk opnieuw aan U af op voorwaarde dat U ons met de uitgave van het dwaallicht belast.
Op alle verkochte exemplaren bieden wij U 20% van de winkelprijs.
Indien U dit nieuwe voorstel accepteert, dan zullen wij de volgende week het U nog verschuldigde saldo ad. 2.592,84 (f. 20.000,- min de reeds betaalde f. 17.407,16) remiteren, plus een flink voorschot.
In afwachting enz.
U bij voorbaat dankend teeken ik
Hoogachtend,7
Bob van Kampen schreef de gevraagde brief Elsschots opmerking over de verkrijgbaarheid van zijn boeken wimpelde hij koeltjes af. Dat was volgens hem ‘de klacht van iedere auteur bij iedere uitgever’.
‘Ik eisch mijn deel’
De onvrede in de briefwisseling zwol al snel daarna aan, toen Elsschot het honorarium ontving voor Tsjip, gevolgd door De leeuwentemmer. Van Kampen had daarvan achtenzeventighonderd exemplaren van Manteau overgenomen. Omdat hij vervolgens de prijs had verhoogd, meende Elsschot dat zijn honorarium evenredig moest stijgen. Bovendien kon hij een – lucratievere – herdruk door Van Kampen zelf ondertussen wel vergeten. Een heftige discussie ontstond. ‘U schrijft mij dat U de prijs op fr 28,- moest brengen omdat de prijs die U aan Manteau betaald hebt, U daartoe noodzaakte. Die prijs bedroeg… fr 4,- per exemplaar. Het zat mooi in elkaar, maar ik eisch mijn deel. En ik twijfel er niet aan of U zult het redelijk vinden. Ik zou onze betrekkingen, ook na 1950, gaarne voortzetten.’ J.W. van Kampen rekende Elsschot voor hoe volgens hem de vork in de steel zat, maar was bereid toe te geven. Elsschot bleef bij zijn standpunt:
Wat nu het verkopen aan een anderen uitgever betreft, Manteau had dat recht niet. Ik ken Manteau niet eens, heb met Manteau als uitgever geen overeenkomst maar wel met Van Kampen en met niemand anders. Van mijn standpunt hebt U de boekjes eigenlijk niet eens gekocht. U hebt eenvoudig de verkoopprijs, in strijd met wat overeengekomen was, van fr 8,- op fr 28,- gebracht zonder mij te kennen. Het kopen door U betekent eenvoudig het vergoeden door U aan Manteau van de drukkosten omdat Manteau die betaald had. Trouwens ik zou er nooit aan denken van U een centime te vorderen of te vragen buiten het
honorarium dat mij toe komt. En ik vind het zo verrassend als spijtig dat U onze zo aangename betrekkingen met dergelijke procédés vertroebelt.
Van Kampen sloot daarop de discussie en betaalde, al zou er ‘nog wel het een en ander op te merken zijn’. Maar Elsschot nam nogmaals het woord: ‘Het niet herdrukken van Tsjip begrijp ik nu. U wilde eerst die ex. van Manteau verkopen want voor U was dat een goede zaak en ik zou er niets van weten. Ik deed dus geen goede maar wel een zeer slechte zaak. Ik druk hierop omdat ik in zaken veel belang hecht aan de morele kant.’ Dat schoot Bob van Kampen in het verkeerde keelgat. Het veronderstelde immers dat Van Kampen een streek had uitgehaald. ‘Ik kan met de hand op het hart verklaren dat U een van onze liefste auteurs bent […]. Wij hebben ons tenslotte bij Uw standpunt neergelegd, doch ik protesteer ertegen, dat U nu, ik mag wel zeggen: insinueert, dat wij ook al te weinig exemplaren zouden verantwoorden. Mijns inziens gaat dit te ver.’ Elsschots antwoord was kort en zakelijk.
Mijnheren,
Ik ontving Uw brief dato 16 dezer en haast mij U mede te delen dat de f. 1.741,39 over 1947 (Uw brief van 10 Nov. 1948) wel degelijk door mij op 7 December ontvangen zijn.
Hoogachtend,8
De kwestie was hiermee afgesloten. Binnen de relatie groeide echter de afstand. Bob van Kampen schreef Elsschot meermaals dat hij vergeefs had geprobeerd hem te ontmoeten in stamcafé Quinten Matsys. Hij wilde onder meer praten over hun contract, dat zou lopen tot 1950. Uiteindelijk kwam Elsschot daarop terug: ‘Ik ben niet van plan een nieuwe verbintenis aan te gaan, noch voor vijf jaar noch voor minder. Dat neemt niet weg dat ik nog niet naar een andere uitgever gezocht heb en er principieel geen enkele reden bestaat waarom ik door Uw firma niet meer zou laten uitgeven.’ Hartelijk is anders.
Verzameld werk
Het contract werd toch vernieuwd. Daarna schreven beiden nog maar weinig brieven. Begin jaren vijftig waren alle boeken leverbaar en was er dus weinig reden tot schrijven. Elsschots gezondheid liet te wensen over. Daardoor werd ook de vriendschap minder innig. Hij verzuimde regelmatig te antwoorden op Van Kampens brieven. ‘Het contact dat wij vroeger hadden is de laatste tijd wel geheel verbroken,’ verzuchtte Bob van Kampen begin 1956. ‘Doch er zijn nog altijd reminiscenties aan vroeger, die mij – behalve het zakelijke – veelal doen denken aan de tijd dat ik dikwijls naar Antwerpen kwam en wij elkaar zagen.’
Vanaf mei 1956 werd de correspondentie weer intensiever. Bob van Kampen kwam toen met het plan Elsschots werk in één band uit te geven, ter gelegenheid van diens vijfenzeventigste verjaardag in mei 1957. Waarschijnlijk reisde hij naar
Antwerpen om het te bespreken. Elsschot ging akkoord met de uitgave van zijn Verzameld werk, maar had nog wat aanmerkingen op de contractuele voorwaarden. Hij wenste een royalty van 12,5%, een voorschot én wilde alle vijfduizend exemplaren signeren. Blijkbaar was zijn wantrouwen in de loop der tijd niet afgenomen, eerder toegenomen: naast een verklaring van de drukker wilde hij nu ook persoonlijk controle komen uitoefenen. Van Kampen maakte geen bezwaar, maar raadde het Elsschot wel af vanwege de praktische onhaalbaarheid van het plan.
Over de hoogte van de eerste oplage ontstond onenigheid. Die zou niet de geplande vijfduizend maar vijfenveertighonderd exemplaren groot zijn. Elsschot rekende Van Kampen voor dat hij daardoor zevenhonderdvijftig gulden aan honorarium zou mislopen. ‘Daarentegen vermoed ik dat U, door het eventueel bijdrukken van nog 5000 exemplaren met het staande zetsel minstens f. 1,- per exemplaar méér verdienen zoudt, zijnde dus f 9.500,- extra. Ik ga met een verhoging van 5.500 exemplaren (en niet 5000) accoord, zodat de totaaloplage 10000 ex. bedragen zal, op voorwaarde dat mijn honorarium van 12,5% op 15% gebracht wordt op het totaal van deze 10000 exemplaren.’ Van Kampen verdedigde zich. Hij wees erop dat hij met zo’n hoge oplage al een risico liep. Uiteindelijk sloten ze een compromis: gedurende de eerste twee jaar kreeg Elsschot 15% over alle verkochte exemplaren, daarna 12,5%.
Elsschot sprak zijn voorkeuren uit betreffende zijn Verzameld werk. Hij gaf aanwijzingen voor dateringen, de te volgen druk en de spelling. Zijn wens de spelling van de oorspronkelijke uitgaven te volgen, werd overigens niet gehonoreerd. En hij corrigeerde zelfde proeven, hoewel hij als altijd ook vertrouwde op de precisie van Bob van Kampen en de uitgeverij. Van Van Kampen kwam het voorstel een voorwoord in het Verzameld werk op te nemen, liefst van Elsschot zelf Die vond een voorwoord ‘gebruikelijk en bovendien “chic”’, maar had liever dat Simon Carmiggelt het deed. Dat zou bovendien een ‘stimulans zijn voor de verkoop’. Carmiggelt wilde wel, maar had geen tijd. Daarop stelde Elsschot Greshoff voor. Van Kampen voelde meer voor Elsschots ‘autobiografie in briefvorm’, geschreven voor het Gemeentearchief Den Haag, maar zag daar bij nader inzien toch weer van af. Uiteindelijk verscheen het Verzameld werk zonder inleiding.
Op 20 maart 1957 stuurde Bob van Kampen de eerste exemplaren naar Elsschot. Deze bleef de productie en het aantal vervaardigde exemplaren op de voet volgen.
Zo wilde hij, om fraude te voorkomen, dat het zetsel (het geheel van loden letters) losgehaald werd. Als dat nog niet gebeurd was, wilde hij daarbij ‘persoonlijk aanwezig zijn of iemand voor controle afvaardigen’. En hij protesteerde opnieuw tegen zijn honorarium: dat bleek te zijn gebaseerd op de prijs van een ingenaaid boek, terwijl de uitgave gebonden was. Volgens Van Kampen stond de prijs van het binden buiten het werk van de auteur. Maar Elsschot hield aan. Hij stelde voor de kwestie aan scheidsrechters voor te leggen. Bob van Kampen antwoordde per omgaande:
Zeer geachte Heer De Ridder,
Waarom dit enorme wantrouwen ineens? Heb ik in de loop der jaren hiertoe aanleiding gegeven? Dacht U dat een firma als de mijne honderdveertig jaar heeft kunnen bestaan wanneer zij zich opgehouden zou hebben met minderwaardige praktijken? Dat wij U, waarmede we toch prettig samengewerkt hebben, zouden gaan flessen?
Maar het zij zo, neemt U een door U aan te wijzen iemand (bij voorkeur een
accountant) en laat deze mijn boeken controleren. Ik verzoek U dringend dit te doen! Ja, ik vind dat U dit tegenover mij thans verplicht bent. Ik moet het recht hebben aan te kunnen tonen dat ik U niet bedrieg.
Ik verwacht binnenkort dus een controleur.
Uw
Bob
Elsschot antwoordde direct:
Waarde Vriend,
Ik ontving Uw schrijven dato 11 dezer.
Ik wantrouw U absoluut niet en ben niet in ’t minst van plan uw boekhouding te komen controleren. Het verwondert mij echter dat u niet gëantwoord hebt op mijn laatste brief. De rede[n] waarom ik 15% eis op de volle verkoopprijs van f. 14,90 heb ik U opgegeven. Dat in het contract spraak is van een per-
centage op de ingenaaide boeken komt door het feit dat U toen van plan was de boeken ingenaaid op de ma[r]kt te brengen. Aangezien U naderhand daar van afgezien hebt heeft die cl[a]usule geen reden van bestaan meer. Trouwens, in het Nieuwsblad voor de Boekhandel is alleen spraak van gebonden boeken ad. f 14,90. Bovendien geeft U aan de boekhandelaars 30% op deze gebonden boeken, terwijl U anders op de band slechts 20% geeft en 30% op de rest van de waarde. Tegenover de boekhandelaren neemt U dus de houding aan die ook moet slaan op mijn auteursrecht. Want waarom zoudt U mij benadelen en de boekhandelaren niet? Zij en ik dienen op dezelfde wijze behandeld te worden.
Ik ben ervan overtuigd dat U, bij nadere overweging, het billijke van mijn vordering zult inzien.
Uw decisie in deze tegemoet ziende teken ik, met hartelijke groeten,
Uw,
De aanhef en de afsluiting van deze brief waren uitzonderlijk. In andere brieven luidden die ‘Mijnheren’ en ‘Hoogachtend’. Elsschot zal geschrokken zijn van Van Kampens toon. Alhoewel enigszins gerustgesteld door Elsschots brief had Van Kampen voor de zekerheid raad gevraagd aan de Stichting tot Exploitatie en Bescherming van Auteursrechten, opgericht door de Vereniging van Letterkundigen. Die bevestigde dat het gebruikelijk was royalty’s te berekenen over de verkoopprijs van een ingenaaid exemplaar.
Elsschot zou echter geen klagen hebben over de opbrengst. Het Verzameld werk liep onverwachts goed, zo goed zelfs dat er eind juni een tweede oplage volgde (van circa zevenenzestighonderd exemplaren). Elsschot kwam op dat moment weer met zijn verzoek tot vernietiging van het zetwerk. Hij wilde zelfs afzien van een derde oplage. Maar Van Kampen drukte door om tot vijftienduizend exemplaren te komen en gaf nog geen opdracht het zetsel te vernietigen. Pas in december 1957 kreeg Elsschot een verklaring van de drukker dat dit zou gebeuren. Toen Elsschot dat hoorde, wilde hij van vernietiging juist niets meer weten omdat de verkoop zo goed liep. Hij verbaasde zich erover dat Van Kampen niet nog eens vijfduizend of zelfs tienduizend exemplaren wilde laten bijdrukken. ‘Mocht U daar niets voor voelen – en in de veronderstelling dat het zetwerk nog bestaat – zal ik aan een andere uitgever vragen of hij voor eigen rekening ex. wil laten bijdrukken, want het staken van de verkoop zou eenvoudig bespottelijk zijn wanneer er vraag is en het zetwerk nog beschikbaar.’ Maar er waren nog zo’n tweeënzestighonderd exemplaren in voorraad. Van Kampen verhoogde de oplage niet nogmaals, ondanks Elsschots overtuiging dat er spoedig een tekort zou ontstaan. De uitgever kreeg gelijk; Elsschots afrekening over 1957 en 1958 vermeldde 11.586 exemplaren van het Verzameld werk. Een vierde oplage zou te veel van het goede zijn geweest; die zou pas in 1960 na Elsschots dood worden gemaakt.
Eindstreep
In mei 1958 verschenen nog aparte uitgaven van Kaas, Tsjip en Een ontgoocheling. Daarna kwam een einde aan een jarenlange, intensieve correspondentie. Elsschots gezondheidsproblemen namen toe. Hij liet zijn zaken steeds vaker behartigen door zijn zoon Walter en zijn schoonzoon Georges Kelner. Eind 1959 kwam Van Kampen nog eens terug op het vernietigde zetwerk van het Verzameld werk. Van dat zetsel zou ook een aparte herdruk van het bijna uitverkochte Kaas gemaakt worden. Doordat het op uitdrukkelijke wens van Elsschot niet meer voorhanden was, werd het maken van die herdruk een stuk duurder. Van Kampen stelde daarom een lager honorarium voor. Elsschot – ziek, oud en moegestreden – ging akkoord.
Een half jaar later overleed Elsschot. Bob van Kampen zou nog tot eind 1972 bij de uitgeverij werken, waarna het bedrijf werd overgenomen door Standaard Uitgeverij en Distributie nv te Etten-Leur.
Bronnen
Correspondentie A. De Ridder – Uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon nv, 1939-1960. Privé-collectie. |
Willem Elsschot, Brieven. (Ed.) Vic van de Reijt m.m.v. Lidewijde Paris. Amsterdam 1993. |
Bob van Kampen, ‘De uitgever over de auteur’. In: Bzzlletin 45 (1977), p. 37. |
Correspondentie en contracten Uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon betreffende Elsschot. Archief Standaard Uitgeverij, Antwerpen. |
Archief Uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon, Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak, Universiteitsbibliotheek Amsterdam. Mappen ppa 490:1-4. |
Correspondenties Uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon – Jan Greshoff 1917-1969; Jan Greshoff – Uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon 1935-1951; en Uitgeverij P.N. van Kampen & Zoon – A.E. van Rantwijk. Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag. |
- +
- Wieneke ’t Hoen (1967) is neerlandicus. Ze studeerde af op de gedichten van Willem Elsschot en deed onderzoek voor de nieuwe editie van het Volledig werk. Vorig jaar stelde ze de fototentoonstelling en het gelijknamige boekje Van De Ridder tot Elsschot samen. In diverse tijdschriften publiceerde ze artikelen over Elsschor. Met Vic van de Reijt bezorgde ze de briefwisseling Elsschot-Villetius, Elsschot leest voor (1999).
- 1
- Uitgeverij P.N. van Kampen te Amsterdam werd in 1841 gesticht door P.N. van Kampen (1818-1888). In 1873 kwam zoon N.G. van Kampen (1849-1915) inde zaak en werd de bedrijfsnaam veranderd in P.N. van Kampen & Zoon. Begin 1907 volgden N.G. van Kampens beide zoons: H.C.A. van Kampen (1881-1946) en Jan Wijnand van Kampen (1883-1968). H.C.A. van Kampen trok zich in 1927 echter terug. December 1931 werd het bedrijf een Naamloze Vennootschap. J.W. van Kampen haalde zijn zoon Bob van Kampen (1908-1977) in het bedrijf. Hij werd in 1935 mededirecteur.
- 2
- In de uitgave van 1944 heeft Van Kampen nog geprobeerd de zin te herstellen, maar het werd toen ten onrechte ‘de verhongerde Duitsche wolf’. In latere drukken werd ‘Duitsche’ niet toegevoegd. Dat geldt ook voor de geschrapte zin met het woord ‘mof’.
- 3
- Elsschot overwoog ook nog een uitgave in de Kunstsnoeckjes-reeks van Snoeck-Ducaju, waar grote oplagen van werden gedrukt. Die kwam er echter nier.
- 4
- Bij deze brief van 19.1.1946 voegde Elsschot het conceptcontract, dat niet werd aangetroffen. Niet P.N. van Kampen, zoals Elsschot schreef, maar J.W. van Kampen was directeur van P.N. van Kampen & Zoon. Villa des Roses was in december 1945 verschenen, vierde [= vijfde] druk.
- 5
- Van eind maart tot half juni 1945 was de uitgeverij zelfs gesloten geweest wegens gebrek aan voorraad en personeel. Een herdruk van Lijmen verscheen in augustus 1946. Uit nood nam Van Kampen van Querido, Inc. de voorraad Tsjip over en van Manteau Tsjip, Kaas en Villa des Roses.
- 6
- Zie voor zijn eerdere belastingenperikelen Brieven, p. 687-717.
- 7
- Elsschots brief is gedateerd 2.11.1948, brief 816 in Brieven van 5.11.1948 is Van Kampens antwoord.
- 8
- Gedateerd 25.2.1949. Van Kampens brief van 10.11. 1948 was de afrekening van de honoraria over 1947 (bijlage bij brief 817 in Brieven). In Van Kampens brief van 16.2.1949 onderstreepte Elsschot het bedrag van f. 1741,39 en schreef in de kantlijn ‘ontvangen’.