Vic van de Reijt+
‘Hoe vindt gij mijn koerspeerd’
Nalezing op de Brieven van Willem Elsschot
Op 15 februari 1993 kreeg ik officieus het eerste exemplaar in handen van de Brieven van Willem Elsschot, 1237 bladzijden dundruk in een prachtige boekverzorging van Querido’s meestertypografen Harry Sierman en Jaap Meijer. ‘Het resultaat van elf jaar zoeken, vinden, lijmen, lenen, kopen, zeuren en onderhandelen,’ schreef ik in de inleiding van deze door mij in samenwerking met Lidewijde Paris bezorgde uitgave.
De euforie duurde één dag. Toen belde Johan Anthierens mij op. Hij had op slinkse wijze ook al een exemplaar bemachtigd en vroeg zich af hoe het toch mogelijk was dat ik op de eerste de beste pagina de beginzin van Elsschots gedicht ‘Brief’ verkeerd geciteerd had. ‘Lange smeerlap, met je baard’ stond er, in plaats van ‘Lamme smeerlap’. Ai! (Behalve Anthierens heeft niemand dit ooit opgemerkt.)
Nog vóór de presentatie op vrijdag 5 maart 1993 in het Delbekehuis te Antwerpen kwamen er recensies los, van de hoogleraren Nederlandse letterkunde te Nijmegen en te Leiden. Dat was een hele eer, want gedurende die elf jaar zoeken, zeiken en zeuren had ik nooit iets gemerkt van enige academische interesse voor dit wereldproject. De stemming onder de professoren bleek nogal bedrukt. Nijmegen had er meer van verwacht, Leiden vond het veel te dik; bovendien had hij Elsschot nergens op geestigheid kunnen betrappen (!).
Massaal keerden de studenten zich af van de neerlandistiek, hele faculteiten werden samengevoegd of opgeheven. Gretige lezers wierpen zich op Elsschots Brieven en bezorgden het boek een plaats op de Nederlandse en Vlaamse bestsellerlijsten.
Nu, vier jaar later, is het tijd voor de eerste nalezing. Mijn grootste angst – de vondst, daags na de publicatie, van 47 authentieke brieven van Elsschot aan de weduwe Lauwereyssen – is gelukkig niet bewaarheid. Wel kwamen dankzij Siem Bakker, Clem Bittremieux, Jan J. van Herpen, Jan Maniewski, H.J. Pabbruwe, Marc Reynebeau, Ida De Ridder, Jean Surmont, Mare Somers en Cyriel van Tilborgh nog ruim twintig brieven boven water. De hierna volgende collectie omspant de periode 1934-1960. In 1933 heeft de 51-jarige Elsschot met Kaas zijn schrijverscarrière
hervat, op 31 mei 1960 sterft hij. Het zijn Elsschots meest vruchtbare jaren als briefschrijver.
We zien hier Elsschot in zijn vertrouwde rol van dankbare schrijver tegenover zijn critici, in dit geval P.H. Ritter jr., H.G. Cannegieter en Clem Bittremieux. We zien hem als manipulator om zijn beste vriend Frans Claessens bij een diner ter ere van Jan van Nijlen te laten aanschuiven. En Elsschot presenteert zich weer als beleefd afwijzer van allerlei uitnodigingen die hem te ver van zijn geliefde Antwerpen zouden voeren. ‘Mooie brieven zijn het,’ oordeelde zijn dochter Ida De Ridder, ‘waarin Elsschot zijn nederigheid dik in de verf zet – of is het gecamoufleerde gemakzucht? Ja, ja, Elsschot en zijn brieven! Steeds te lezen met een korreltje zout, en alleen maar te begrijpen door hen die hem echt goed hebben gekend!’
Prachtig is de brief van 15 juni 1939 aan zijn vrouw Fine, die op dat moment naar Parijs is uitgeweken en daar bij haar zuster de kleine Tsjip (‘de leeuwentemmer’) verborgen houdt, nadat die terug uit Polen ontvoerd is. Brieven aan Fine zijn zeldzaam, en zeldzaam was ook de lof die hij in deze brief zijn dochter Ida toezwaait – zo blijkt wel uit haar memoires Willem Elsschot, mijn vader (1994).
Zeer belangwekkend is de vondst van het Borms-dossier van het Nieuw Vlaams Tijdschrift. Op 1 maart 1947, zo weten wij nu met zekerheid, stuurde hij aan Herman Teirlinck zijn ‘versje’, zoals hij het politiek beladen Borms-gedicht wat al te eufemistisch noemt. Hij blijft aan het gedicht schaven, maar met elke nieuwe variant vervreemdt hij zich verder van de lieden die hij als zijn literaire bondgenoten beschouwde. Op 17 maart trekt hij het gedicht terug. De ‘lawaaierige’ reacties hebben uiteindelijk tot gevolg dat Elsschot zijn schrijverschap voor gezien houdt en zich uitsluitend toelegt op een carrière ‘in zaken’.
Deze nieuwe collectie brieven zal het beeld van Elsschot niet veranderen, maar de ware liefhebber zal ze niet willen missen. De nummering sluit aan bij de Brieven-editie, die overigens nog steeds bij de goede boekhandel verkrijgbaar is.
131a
Antwerpen, 12·3·1934 Aan P.H. Ritter jr.
Geachte Heer,
Ik kan niet nalaten U mijn dank te betuigen voor de gunstige recensie1 die U in het Utrechts Dagblad van mijn roman ‘Kaas’ geschreven hebt.
Met hartelijke groeten
A. De Ridder
167a
Antwerpen, 17·1·1935 ……… Aan Gust Defré
Waarde heer Defré,
Ons beider vriend Louis Eyckmans1 stelde mij uw brief van 14 dezer2 ter hand, mij verzoekend in zijne plaats te antwoorden. Inkt zoeken en pennen is bij ons thuis een heele operatie zegt hij.
Alles wat gij uit het verleden opdelft: Schrale, Boy, Delen, Frits De Mont enz. klopt volkomen. Ja, met die maten zat ik in het Athenee. Ik bracht het echter slechts tot het einde van den eersten trimester van de vierde en werd toen van school gezonden wegens baldadigheid. En daar hadden zij groot gelijk in. Het is dus zeer waarschijnlijk dat wij samen in dezelfde klas zaten. Als wij elkander aanstaande vacantie in St. Idesbaldus ontmoeten zal een van ons den ander misschien herkennen? En anders doen wij maar alsof, dat is even plezierig. Waart gij nu nog een visscher, dan zou het dubbel gezellig zijn, want rond Veurne zit veel visch en alleen is toch maar alleen.
In afwachting van een spoedige kennismaking groet ik u van harte.
A. De Ridder
167b
[Antwerpen ±1935] Aan Gust Defré [Visitekaartje]
Beste Gust,
Van mijn kant wensch ik u en uw vrouw van ganscher harte een gelukkig nieuwjaar.
176a
Antwerpen, 26·11·1935 Aan Hendrik Prijs [Briefkaart]
–eenzamen–
Geachte Heer,
Ik bericht u de goede ontvangst van uw boek.
Na grondige lezing zal ik opnieuw schrijven.1
Hartelijke groeten
A. De Ridder
(W. Elsschot)
249a
Antwerpen, 30·11·1937 Aan P.H. Ritter jr.
Geachte Heer,
Sta mij toe dat ik U mijn dank betuig voor uw waardeerende beschouwingen over mijn romannetje ‘Pensioen’1. Uw appreciatie heeft mij zeer veel genoegen gedaan.
Hoogachtend
A. De Ridder
(Willem Elsschot)
251a
10·12·1937 Aan xxx
Mijnheeren,
Ik dank U voor de toezending van de aardige foto die een levendig souvenir zal blijven van mijn bezoek aan Oostende1.
Hartelijke groeten
A. De Ridder
Zeg a.u.b. eens aan den heer Jonckheere dat ik nog steeds op antwoord wacht. Ik schreef hem over een week om hem een inlichting te vragen2. Hij is toch niet dood, hoop ik?
253a
Antwerpen, 24·12·1937 Aan H.G. Cannegieter
Geachte Heer,
Met groote belangstelling las ik uwe studie over mijn werk in De Soc. Gids1.
Dat heeft mij deugd gedaan en opgewarmd. Bereik ik de massa niet, dan vind ik toch weerklank bij eenige van de meest interessante enkelingen en dát vooral stel ik op prijs.
Neen, die mijnheer Veldhuis heeft niet als model gediend voor Boorman. Deze is geboetseerd naar een vriend en deelgenoot van mij die nu ook al sedert een drietal jaren dood is2. Het tijdschrift in kwestie verscheen in Brussel in 1912, 13 en 14 tot de oorlog hem dwong een publicatie te staken.
Toch komt die Veldmuis mij niet onbekend voor. Dat ‘Holland Huis’ roept een vage herinnering in mij wakker maar ik kan er geen vorm aan geven.
Met hartelijke groeten en u nogmaals dankend
Uw toegenegen
A. De Ridder
367a
Antwerpen, 15·6·1939 Aan Joséphine De Ridder-Scheurwegen
Liefste Fine1,
Het zal je zeker genoegen doen te vernemen dat ida door haar examen is. Zij is er niet eenvoudig door, maar zij is de eerste van hare klas. Zij had 86 percent van de punten. Felicitaties van bestuurster en van al hare vriendinnen die blij waren dat zij de eerste was en niet die ander die de tweede is en die bijna 85% had maar een valsche teef is. Ida zelf had er zich absoluut niet aan verwacht zegt zij. Ik wel, dat is aardig hé. Zij was natuurlijk gelukkig en Dolf2 was, geloof ik, veel fierder dan zij zelf. Hij stond daar als een manager die zou zeggen ‘hoe vindt gij mijn koerspeerd’.
Zooals ik je reeds schreef is Jo3 genezen, maar zoo lastig als zij vroeger wijs was. Het is een kwade ros geworden.
Verder is hier geen nieuws. Ik hoop dat er met den Tchip geen complicaties zijn wat de gezondheid betreft.
Ida begint dan 1en Juli dienst te doen in de jeugdherberg van Westende. En na eenige weken gaat zij naar Luxemburg in een preventorium4. Op hare school is een vriendin van adele. Ida wist dat niet, al zitten zij in dezelfde klas en dat meisje kwam niet op het gedacht dat zij een zuster van Adele was. Ida bracht haar mede naar huis en toen zag zij Adele zitten en herkende haar direkt. Na 10 jaar is die opnieuw gaan studeeren op de school van Ida.
Hartelijk omhelsd,
Fons
Tante: de coupons hebben fr. 267,30 opgebracht en er is weer een lotje uit. Hierbij een bordereau5.
652a
Antwerpen, 10·1·1946 Aan H.J. Pabbruwe
Zeer geachte Heer,
Ik voel mij ten zeerste gevleid door uw vereerende uitnoodiging.
Sta mij echter toe er u opmerkzaam op te maken dat ik nog nooit een eigenlijke ‘Voordracht’ gehouden heb en mij niet bevoegd acht om zulks te doen op een wijze die aan een corps van intellectueelen, zooals de Groninger studenten ongetwijfeld zijn, voldoening zou kunnen geven. Zij moeten uit een voordracht toch iets leeren niet waar? En ik zou slechts uit eigen werk kunnen voorlezen, zonder commenteeren noch interpreteeren. Maar dát is niet wat uw hoogstudenten verwachten van iemand die van zoo ver komt.
Om u, als organisator, een desillusie te besparen, geloof ik dus wijselijk te handelen wanneer ik u den raad geef op een anderen schrijver een beroep te doen.
Met de meeste hoogachting,
Uw toegenegen
A. De Ridder
(Willem Elsschot)
720a
Antwerpen, 17·12·1946 Aan Clem Bittremieux
Geachte Heer,
Ik kan niet nalaten u even te bedanken voor uw sympathiseerende en zoo helder geschreven kritiek op ‘Het Dwaallicht’ in De Spectator van 15 dezer.
Met de meeste achting
Uw dw.
A. De Ridder
(Willem Elsschot)
737a
Antwerpen, 1·3·1947 Aan Herman Teirlinck
Waarde heer en vriend,
Hierbij een gedichtje.
Mocht het niet passen in het kader van het N.Vl. Tijdschrift, stuur het mij dan terug.
Met hartelijke groeten,
A. De Ridder
[Bijlage aan borms, versie 1 Maart 1947, zie Brieven, pp.648-649]
738a
Antwerpen, 5·3·1947 Aan Herman Teirlinck
Waarde Heer en Vriend,
In het u gezonden gedicht dienen de volgende wijzigingen aangebracht te worden:
1. Eerste strophe, eerste regel:
Ik heb u niet gekend
vervangen door:
Gij zijt mij vreemd geweest,
De reden hiervan is dat de eerste regel van de 6e strophe eindigt op ‘ik heb hem niet gekend’. En ik vind dat in een gedicht van die lengte nooit twee dezelfde uitdrukkingen mogen voorkomen.
2. Laatste strophe, 2e regel:
Eeuwig
vervangen door:
immer
Dus: der oude tyrannie voor immer is voorbij.
Indien niet geschikt, dan reken ik op spoedige terugzending.
Met hartelijke groeten,
A. De Ridder
p.s. Ik verzoek u bovendien rechts onder den titel cursief te drukken: Aan Camiel Huysmans.
Eindelijk, om tweemaal aan te voorkomen, verzoek ik U aan borms te wijzigen in het eenvoudige borms.
742 [vult bestaande brief 742 aan met gewijzigd briefhoofd]
Antwerpen, 14 en 15·3·1947 Aan Hubert Lampo
Geachte Heer Lampo,
Bij nadere overweging vind ik beter het gedicht dat ik u zond, niet aan Camiel Huysmans op te dragen maar aan den zoon van Borms. Verander dus de opdracht in:
Aan zijn zoon.
Ik had het gedicht eerst aan c.h. opgedragen omdat mij de herinnering aan een heldhaftige manifestatie van c.h. is bijgebleven. Het is echter niet zeker dat hij met een dergelijke opdracht gediend zou zijn. En eigenlijk heeft niemand meer recht op die opdracht dan de zoon van Borms, dunkt mij.
Met hartelijke groeten,
A. De Ridder
Ik zou van het gedicht een proef willen ontvangen, want het is mogelijk dat ik op het laatste moment nog een of andere wijziging aanbreng.
[Bijlage ‘Definitieve tekst’, versie 15.3.1947, zie Brieven, pp. 652-653]
744a
Antwerpen, 17·3·1947 Aan Hubert Lampo
Geachte Heer en Vriend,
Om het Nieuw Vlaamsch Tijdschrift onaangenaamheden en misschien ernstige moeilijkheden te besparen en ook om persoonlijke redenen die u niet interesseeren, heb ik besloten de publicatie van het gedicht borms uit te stellen tot Van Kampen mijn bundeltje gedichten nog eens uitgeeft. Zoodoende zal het op een minder lawaaierige manier het licht zien.
Stuur mij de copieën dus terug, tenzij de particulier Hubert Lampo er genoegen in mocht vinden ze te bewaren onder zijn curiosa.
Met hartelijke groeten,
A. De Ridder
775a
Antwerpen, 9·10·1947 Aan H.J. Pabbruwe
Zeer geachte Heer,
Ik ontving uw geacht schrijven van 20 Dec. j.l.
Dat u den naam Laarmans gedragen hebt doet mij meer genoegen dan alle ont-
vangen, of nog te ontvangen, uitnoodigingen. Vreeselijk aardig vind ik het.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik om u er op te wijzen dat ik ‘in zaken’ ben en daar ik alleen sta is het mij zéér moeilijk – om niet te zeggen onmoogelijk – naar Holland of Friesland te komen om er een lezing te geven. Laat die zaak – indien dat kan – rusten.1
Van mijn kant wensch ik u een geslaagd eindexamen en een schitterende carrière.
Uw toegenegen
A. De Ridder (W.E.)
920a1
Antwerpen, 4·12·1951 Aan Kitty de Josselin de Jong2
Zeer geachte Mevrouw,
Ik dank hartelijk voor uw vriendelijke brief al doet de beleefdheid u wel wat overdrijven. Het verheugt mij zeer dat u zo blij zijt met uw nieuwe woning. Dat moet wel iets uitzonderlijks zijn.
Is het nu niet jammer dat ik nog niet zeker ben op 18 dezer in den Haag aanwezig te kunnen zijn?3 Ik lijd aan een lichte ontsteking van appendice en dikke
darm. De dokters denken dat ik, zonder operatie, over een week genezen zal zijn. In dat geval is alles in orde. Maar ik sta nog al sceptisch tegenover dokters.
Laten wij hopen dat hun voorspelling uitkomt, dan zien wij elkaar weer eens terug.
Met hartelijke groeten,
Uw toegenegen,
A. De Ridder
(W.E.)
929a
Antwerpen, 29·2·1952 Aan Kitty de Josselin de Jong
Geachte Mevrouw,
Ik heb uw ‘Vader en Zoon’1 gelezen en voel behoefte u te zeggen dat ik dit werkje in hoge mate apprecieer.
De tegenstelling tussen de twee hoofdpersonnages is meesterlijk in het licht gesteld. De door u in het leven geroepen spanning is zoo sterk dat de lezer – ik tenminste – het volkomen waar vindt ‘dat de kamer ademhaalde’ (pag. 89). Als u nu maar productief blijft, dan is alles goed.
Uw toegenegen
Willem Elsschot
953a [Antwerpen ± 1952]
Aan Kristin van Cauwelaert1 [Ansichtkaart: foto van Elsschot met opdracht]
Lieve Kristin,
Wenst u details over mijn leven dan raad ik u het boek ‘Willem Elsschot’ te kopen door Frans Smits. Wordt u per post toegezonden door de Nederlandse Boekhandel, Sint Jacobsmarkt 7, Antwerpen of door de uitgever A. Manteau, Nerviërsstraat 63 Brussel. Inhoud: mijn levensgeschiedenis en kritieken. Het boek is helaas niet goedkoop. ± 125 fr.
Een verhaaltje (mijn laatste) dat ik u aanraad te kopen is ‘Het Dwaallicht’. Dat kan hoogstens 50 fr. kosten denk ik. Te koop Ned. Boekhandel (adres boven) Ik zelf
bezit geen enkel boek van mij anders zond ik het u.
Wegens ziekte kon ik u niet eerder antwoorden.
1032a
Antwerpen, 10·11·1954 Aan Clem Bittremieux
Geachte Heer Bittremieux,
Iemand die spijt zal hebben niet uitgenodigd te zijn bij de hulde aan Jan v. Nylen1 is zijn beste vriend, beeldhouwer Frans Claessens, Haant 13, Tel. 38.31.28 Antwerpen. Indien U hem morgen vroeg omstreeks 9 uur of op het middaguur telefoneert kunt U dat nog in orde brengen. Misschien schrikt hij terug voor de onkosten maar de invitatie zal hem zeker veel plezier doen.
Met vriendelijke groeten,
A. De Ridder
In het restaurant van de Grote Markt beschikt men over een zéér mooi en gezellig zaaltje op de eerste verdieping met zicht op Stadhuis en Grote Markt.2 Dat zaaltje zal prima zijn indien U het tijdig bespreekt. Denk ook aan de vrouw van Jan, want zonder haar krijgt u hem niet mee, vrees ik.
1032b
Antwerpen, 12·11·1954 (12.34 u.] Aan Clem Bittremieux [Telegram]
claessens komt mede dus een man meer op het diner / verwittig restaurateur = deridder +
1032c
Antwerpen, 12·11·1954 (13.30 u.) Aan Clem Bittremieux [Telegram]
claessens komt niet mede = deridder +
1032d
Antwerpen, 12·11·1954 Aan Clem Bittremieux
Geachte Heer,
F. Claessens komt niet. Het aantal aanzittenden blijft dus ongewijzigd.1
Hartelijke groeten
A. De Ridder
1165a
Antwerpen, 28·11·1957 Aan xxx
Chère Madame,
C’est bien cela. Je suis un cousin d’Eugénie1 et votre lettre ne contient aucune erreur. Elle doit vraiment avoir pensé à moi de temps en temps pour avoir pu vous transmettre tant de souvenirs, tous conformes aux événements de mon passé. Je regrette amèrement de ne pas avoir su où elle vivait, sans quoi je lui aurais certainement rendu visite de temps à autre.2
Je vous remercie pour la sympathie que respira votre lettre et je vous félicite d’être courageusement à la tête d’une brigade de huit enfants, alors que nous n’en avons que six.
Remerciez votre fils de ma part pour l’intérêt qui’il porte à mon oeuvre et croyezmoi, chère Madame,
votre respectueux
Willem Elsschot
(A. De Ridder)
*1165a
Antwerpen, 28·11·1957 Aan xxx [Vertaling Marianne Kaas]
Geachte Mevrouw,
Inderdaad, ik ben een neef van Eugénie en uw brief behelst geen enkele onjuistheid. Zij moet werkelijk wel af en toe aan mij hebben gedacht om in staat te zijn geweest zovele herinneringen aan u door te geven die alle overeenstemmen met de gebeurtenissen uit mijn verleden. Ik betreur het bitter dat ik niet heb geweten waar ze woonde, anders zou ik haar beslist van tijd tot tijd eens hebben bezocht.
Ik dank u voor de sympathie die uit uw brief sprak en ik complimenteer u ermee dat u zo dapper een brigade van acht kinderen aanvoert, terwijl wij er maar zes hebben.
Wilt uw zoon namens mij danken voor het belang dat hij in mijn werk stelt, en weest overtuigd, geachte Mevrouw, dat ik ben
uw dienstwillige dienaar
Willem Elsschot
(A. De Ridder)
1281a
[Antwerpen, ±31·5·1960] Aan Clem Bittremieux [Visitekaartje]
Geachte Confrater,
Hartelijk dank voor uw zéér interessante bespiegelingen over mijn verzen. Uw bijdrage aan het Hollands Weekblad1 heeft mij ten zeerste verheugd, als komende van iemand die begrijpt.
Uw toegenegen
Willem Elsschot
- +
- Vic van de Reijt (1950) is uitgever bij Nijgh & Van Ditmar. Hij verzorgde, samen met Lidewijde Paris, de uitgave van Willem Elsschots Brieven (1993). Hij werkt aan een biografie van Elsschot.
- 1
- In Utrechtsch Dagblad, 10.2.1934.
- 1
- Ook wel ‘Boule’ of ‘Schattenboel’. Stiefvader van de schrijver Roger van de Velde. Werkte op het kantoor van A. De Ridder.
- 2
- Niet gevonden.
- 1
- Uit een brief van Bob van Kampen aan Hendrik Prijs d.d. 5.12.1935 blijkt dat Elsschot bij zijn uitgever voor Prijs bemiddeld heeft: ‘Bij A. De Ridder (Willem Elsschot) in Antwerpen vertoevend, hoorde ik dat U een bundel novellen had doen verschijnen, ik heb ze toen besteld en thans gelezen. Uw werk interesseert mij, daarom schrijf ik U om te vragen of U soms klaar hebt of bezig bent aan een roman.’ Ook later zou Elsschot zich voor Hendrik Prijs blijven inzetten.
- 1
- In Utrechtsch Dagblad, 20.11.1937.
- 1
- Elsschot sprak daar over eigen werk tijdens de Vlaamsche Boekenweek 1937 op vrijdag 26 november in zaal Scala, Van Iseghemlaan.
- 2
- Brief aan Karel Jonckheere niet gevonden
- 1
- Jrg. 12 (1537), nr. 12 (december), pp.721-730. Zie hierover ook brief 256 van 20.12.1937 aan Andries Kaas (Brieven, pp.272-273).
- 2
- Elsschot doelt op zijn compagnon van La Revue Générale Illustrée, Jules Valenpint, overleden in 1930.
- 1
- Verblijvend bij haar zuster ‘Tante’ Ida Eastwick-Scheurwegen te Orgeval (bij Parijs), met de uit Polen ontvoerde ‘Tsjip’ onder haar hoede.
- 2
- Ida’s joodse vriend Rudolff (‘Rudi’) Lek.
- 3
- Joke, Adèle’s dochter uit haar tweede huwelijk.
- 4
- Beide stageplaatsen voor de School voor Maatschappelijk Dienstbetoon, waar Ida leerling was.
- 5
- Staat, overzicht.
- 1
- Met dezelfde argumentatie wees Elsschot op deze dag een uitnodiging van het Comité van Belgisch-Nederlandsch-Luxemburgsche Samenwerking af. En met vergelijkbare Boormaniaanse vleierij: ‘Uw Comité is wel de mooiste vlag waaronder een spreker kan optreden.’ Zie Brieven, p.691.
- 1
- Beide brieven aan Kitty de Josselin de Jong (zie ook nr. 929a) werden reeds eerder gepubliceerd door Sjoerd van Faassen, ‘Willem Elsschot aan Kitty de Josselin de Jong 1951-1952’, in: Jaarboek Letterkundig Museum 3 (1994), p. 175-176.
- 2
- De schrijfster Kitty de Josselin de Jong (1903-1991) was van 1945 tot 1949 secretaris van de pen–club Nederland.
- 3
- Aldaar zou Elsschot de Constantijn Huygensprijs 1951 ontvangen.
- 1
- Novelle, in 1951 verschenen bij de Wereldbibliotheek te Amsterdam en Antwerpen.
- 1
- Scholiere, achternichtje van Frans en August van Cauwelaert.
- 1
- Ter gelegenheid van diens zeventigste verjaardag.
- 2
- In Brussel. Elsschot tekende terwille van de organisatie ook nog een plattegrondje, dat overigens geen deel uitmaakt van deze brief. ‘Als ik het wel heb werd het me toegezonden door P.H. Dubois’ (C. Bittremieux, 21.12.1994).
- 1
- C. Bittremieux: ‘Er was nogal wat te doen over wie er zou zijn en wie niet. Ik herinner me dat JvN’s oudste vriend A.J.J. Delen niet kon of wilde komen omdat hij met Elsschot overhoop lag, ik meen ivm ‘Borms’. Van Vlaamse zijde was dan ook alleen E. aanwezig. Tijdens het diner gaf hij ostentatief uiting aan zijn bewondering voor de vervalser Van Meegeren. J.C. Bloem viel in slaap.’ (Brief 21. 12.1994).
- 1
- Eugénie Boeye.
- 2
- Eugénie Boeye schreef overigens zelf aan Elsschot op 15.10.1936 (vanuit Borgerhout) en 4.1.1953 (vanuit Antwerpen).
- 1
- ‘Kind van straat en kroeg’ verscheen in Hollands Weekblad, 18 mei 1960, pp. 13-15. Bittremieux zond het artikel, met een opdracht, op 23 mei aan Elsschot. Deze zond het weer door aan Jan C. Villerius, als bijlage bij zijn allerlaatste brief op de dag van zijn overlijden, 31 mei 1960. Bittremieux ontving Elsschots visitekaartje, gericht aan de redactie van het Hollands Weekblad, pas na diens dood.