Monica Soeting+
De deemoed voorbij
Cissy van Marxveldt en haar rebellenclub
De dichter Willem Bierman stuurt een mailtje. Hij wil in een gedicht een ‘Joop ter Heul-woord’ gebruiken, en vraagt of ‘mieters’ typisch ‘Joop’ is. Het antwoord is: nee. Joop en alle andere personages uit de boeken van Cissy van Marxveldt hebben het over ‘daverend’, over ‘zwemmen in zaligheid’ en zelfs over ‘onwijs-verrukt’. Maar mieters komt van ‘sodemieter’ en zulke ordinaire woorden nemen de Van Marxveldt-heldinnen niet in hun mond, hoe ‘kerelachtig’ sommigen van hen ook willen zijn. Dat past niet bij hun stand.
Tweede misverstand. Hans Vervoort publiceerde in 2007 een sleutelroman over de Weekbladpers. Achterin het boek is een namenlijst van personages opgenomen. Over Cisca Dresselhuys, hoofdredacteur van Opzij, schrijft Vervoort: ‘Haar manier van praten deed Hans sterk aan Joop ter Heul denken, wat vreemd was omdat hij Cissy van Marxveldts boeken nooit gelezen had. Cisca zei niet: “Ik was naar je op zoek,” Ciska zei: “Ik was naarstig naar je op zoek.”’ Maar als Joop (of Marijke, Puck, Nan of Carry) al ‘naarstig’ zegt, dan zegt ze dat meestal op een ironische manier, om saaie, van zichzelf overtuigde oude mannen na te doen.
Er zijn meer mensen die nooit Joop ter Heul hebben gelezen, en toch denken te weten wat Joop ter Heul-woorden zijn, of, erger nog, ‘Joop ter Heul-meisjes’. Mannen zijn daarbij in de meerderheid. Dat is niet verwonderlijk, want jongens lezen over het algemeen geen meisjesboeken. Omgekeerd komt dat wel voor: veel vrouwen hebben de boeken van Karl May gelezen, of rekenen De Artapappa’s en De Katjangs van J.B. Schuil tot hun lievelingsboeken. Het is jammer dat zo weinig mannen de boeken van Van Marxveldt hebben gelezen. En soms is het domweg onverstandig. Niet alleen wat algemene idioomkennis betreft, maar ook als het gaat om het herkennen van Van Marxveldts invloed op de literatuur. Zoals in het geval van het dagboek van Anne Frank.
Anne Frank en Joop ter Heul
In 2003 verscheen De vele gezichten van Anne Frank, een bundel essays over het dagboek
van Anne Frank. Een van die essays werd geschreven door de historica Berteke Waaldijk. In ‘Anne Frank lezen als een vrouw’ laat zij zien dat de meeste mensen het dagboek van Anne Frank óf als een symbool van een onschuldig slachtoffer van de nazi-vervolging zien, óf als de literaire uitdrukking van haar ervaringen en gedachten in de tijd dat ze zat ondergedoken. De twee opvattingen sluiten elkaar bijna altijd uit. Maar Waaldijk pleit ervoor het dagboek van Anne Frank zowel als een literaire tekst als een document te beschouwen. Om haar betoog te onderbouwen laat ze zien hoe belangrijk het is niet alleen de ontstaansgeschiedenis van het gepubliceerde dagboek onder de loep te nemen, maar Annes werk ook te vergelijken met literaire teksten uit de tijd waarin Anne leefde.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw besloot het niod (dat toen nog riod heette) een kritische uitgave van de drie versies van het dagboek van Anne Frank te publiceren. Die drie versies zijn: de oorspronkelijke dagboekaantekeningen, een door Anne zelf geredigeerde versie daarvan, en een door haar vader en zijn redacteuren geredigeerde tekst op basis van de eerste twee versies. Waaldijk laat zien dat Otto Frank in het gepubliceerde dagboek opmerkingen die Anne zelf in de tweede versie had weggelaten weer heeft ingevoegd, en dat hij sommige zinnen veranderde. Andere passages, vooral die over Annes lichaam, haar seksualiteit en haar relatie met haar moeder, liet hij weg. Ook een kritische passage over de ondergeschikte positie van vrouwen door de eeuwen heen is niet in het gepubliceerde dagboek op-
genomen. Dat is net zo jammer, schrijft Waaldijk, als de verwijdering van Annes kritische opmerkingen over haar moeder. Want die verwijzen duidelijk naar Annes ambitie om schrijfster te worden: ‘Annes verlangen een leven als schrijfster te leiden valt samen met haar verlangen een beter leven te leiden dan haar moeder.’ Ook het omwerken van haar allereerste dagboekaantekeningen tot een tweede versie getuigt van dat verlangen, want die tweede versie wilde Anne na de oorlog als boek laten uitgeven.
Dat Anne schrijfster – en liefst een beroemde schrijfster – wilde worden, blijkt nog meer uit de literaire verwijzingen die in alledrie de versies voorkomen. Die moet je natuurlijk wel kunnen herkennen. De redacteuren van de kritische versie, allemaal mannen, konden dat niet. Hun viel het niet als bijzonder op dat Anne schreef dat ze niet ‘zo maar gewoon als ieder ander’ over feiten wilde schrijven, maar dat ze het dagboek de hartsvriendin wilde laten zijn, die ze in het dagelijkse leven miste, en dat die vriendin Kitty zou gaan heten. De tweede versie van de aantekeningen die Anne op 20 juni 1942 maakte, begint dan ook met de aanhef ‘Lieve Kitty’. Wat de redacteuren ook niet opviel, was dat Anne in haar eerste aantekeningen vooral over haar vriendinnen Jacqueline, Susanne, Hanneli en Ilse schreef, maar dat er, nadat het gezin Frank op 9 juli 1942 in onderduik was gegaan, andere namen in het dagboek opduiken: Kitty, Pop, Pien en Connie, en de familie Van Dil. Dat laatste werd lastig toen de redacteuren alle namen uit het dagboek probeerden te identificeren. Dat lukte met Jacqueline, Susanne, Hanneli en Ilse. Maar het lukte niet met Kitty, Pop, Pien, Conny en de familie Van Dil. De oplossing van dat raadsel werd aangedragen door de Duitse vertaler van de kritische uitgave, een vrouw: Kitty, Pop, Pien, Conny en de familie Van Dil hebben nooit bestaan. Ze zijn de hoofdpersonen uit de Joop ter Heul-serie van Cissy van Marxveldt, Annes lievelingsschrijver.
Omdat de samenstellers van de kritische uitgave van Annes dagboek het als jongens waarschijnlijk onzinnig hadden gevonden zich met meisjesboeken in te laten, ontgingen hun meer aanwijzingen naar Joop ter Heul. Joop begint haar dagboek met brieven aan haar vriendin Netty, maar moet daarmee op last van haar vader ophouden. Hij vindt dat ze haar tijd beter aan haar huiswerk kan besteden dan aan het schrijven van brieven. Maar omdat Joop ernaar snakt haar dagelijkse ervaringen en haar gedachten op te schrijven, begint ze een dagboek. Ook Anne, schrijft Waaldijk, ‘werd ervan weerhouden aan haar vriendinnen te schrijven’. Uiteraard niet door haar vader, maar omdat ze was ondergedoken.
Dan zijn er de inhoudelijke overeenkomsten en verwijzingen tussen het dagboek van Joop ter Heul en dat van Anne Frank. De eerste zin uit het eerste boek van de Joop ter Heul-serie, De H.B.S. tijd van Joop ter Heul, begint zo: ‘Ik heb verschrikkelijk lang zitten piekeren, voor ik werkelijk van stapel geloopen ben met dit epistel, want Julie zei, dat je nooit een brief met ik mag beginnen.’ De brief die Anne op 19 januari 1944 aan ‘Kitty’ schrijft begint met ‘Ik (alweer die fout!)’. En dan is er het idi-
oom. Anne gebruikt uitdrukkingen als ‘knal-zaak’ (Joop heeft het over een ‘knal-effect)’, en ze ‘suist’ een trap af, zoals Joop zich op een stoelleuning ‘slingert’ of ergens naartoe ‘hopst’. Naast het gebruik van deze woorden delen Anne en Joop een afkeer van typische meisjesnormen en -waarden. ‘Ik geef meer om herinneringen dan om jurken’, schrijft Anne als ze spullen uitkiest om mee te nemen naar het Achterhuis. Joop zou het niet anders hebben uitgedrukt.
Dat alles wil niet zeggen dat de twee dagboeken identiek zijn. Waaldijk benadrukt terecht dat de verschillen tussen Joop en Anne groter zijn dan de overeenkomsten. Annes verhaal is vele malen indrukwekkender en diepzinniger dan de fictieve ontboezemingen van Joop. Maar waar het hier om gaat, is dat het dagboek van Anne Frank zowel als document als literair werk gelezen kan worden, omdat Anne zich bij het kiezen van een vorm door De H.B.S. tijd van Joop ter Heul, haar lievelingsroman, liet leiden, net zo zeer als door alle andere boeken die ze in het Achterhuis las. In de woorden van Waaldijk: ‘Ze creëerde een dagboek dat persoonlijke en publieke observaties vervlocht en “grote literatuur” vermengde met schoolmeisjesromantiek. Op die wijze wist Anne Frank tegelijkertijd een verhaal over jodenvervolging door de nazi’s te produceren en een verhaal over een jong meisje dat uitgroeit tot een schrijfster.’
Gezelschapsdame
Natuurlijk zijn er ook mannen die de Joop ter Heul-serie hebben gelezen. Ze lazen ze als jongens, om erachter te komen hoe meisjes dachten, zoals Flip Zwaan, de 93-jarige vroegere uitgever van de boeken van Van Marxveldt, onlangs in een interview verklaarde. Of ze lazen, net als hun zusjes of nichtjes, de boeken omdat die zo geestig waren. Eigenlijk is het merkwaardig dat niet veel meer jongens de Joop ter Heul-serie hebben gelezen. Toen De H.B.S. tijd van Joop ter Heul in 1918 verscheen, had het boek onmiddellijk groot succes, en tot in de jaren tachtig werden er per jaar meer dan 50.000 exemplaren van de Joop ter Heul-omnibus verkocht. Ook nu nog zijn de boeken populair – de nieuwste uitgave van de omnibus verschijnt dit jaar. Van Marxveldt was tot de Tweede Wereldoorlog een van de bekendste en bestbetaalde Nederlandse schrijvers, met een jaarinkomen van fl 50.000. Een groot deel van Van Marxveldts boeken werd al direct na publicatie tot toneelstukken omgewerkt. Die werden niet alleen door professionele gezelschappen opgevoerd, maar ook door scholieren – tijdens de jaren twintig en dertig was er bijna geen hbs die niet tijdens een bonte avond een van die stukken speelde. Jongens, zoals Zwaan, speelden graag de rol van Leo van Dil, de stoere, knappe aanbidder en latere echtgenoot van Joop. Van Marxveldt was als schrijfster zeer productief. Ze publiceerde meer dan vijfentwintig romans en verhalenbundels. Ze werkte mee aan het Meisjesjaarboek dat van 1926 tot en met 1930 verscheen, en publiceerde in het tijdschrift Meisjesleven
(1933-1940) zowel als in Panorama en Praten en breien, een tijdschrift over handwerken.
Maar het begon, net als bij Joop ter Heul en Anne Frank, allemaal met een dagboek. Dat dagboek – het enige dat is overgeleverd – is in het bezit van Leo Beek, een van de twee zoons van Van Marxveldt. Ook de nog bestaande brieven van Van Marxveldt zijn in het bezit van de familie Beek of van de familie van de geadresseerden. Opvallend genoeg heeft het Letterkundig Museum in Den Haag geen enkel archiefstuk betreffende Cissy van Marxveldt. Eind jaren zestig mocht de volkenkundige Tjaard de Haan het dagboek gebruiken voor een biografische schets van Van Marxveldt. Daarna zijn de paar citaten die hij gebruikt in artikelen van anderen opgedoken, met fouten en al. Dankzij de vriendelijke toestemming van Leo Beek – die zelf ook een aantal verhalen over zijn moeder heeft geschreven – was het mogelijk de originele tekst te bestuderen en te vergelijken met de schets van De Haan. De Haan zelf vergelijkt Van Marxveldts dagboekaantekeningen met haar romans. Daarmee had hij geen ongelijk. Er zijn duidelijk overeenkomsten tussen het leven van Van Maxveldt en de belevenissen van haar heldinnen. Maar ook hier zijn de verschillen tussen dagboek en romans groter, en zelfs belangrijker, dan de overeenkomsten.
Eind juli 1908 verliet Setske de Haan (de echte naam van Cissy van Marxveldt) haar geboortedorp Oranjewoud, om een jaar lang gezelschapsdame te worden van Mrs Ellis, de vrouw van een huisarts in de Engelse stad Coventry. Ze was toen bijna negentien jaar (ze was geboren op 24 november 1889) en had in Heerenveen de driejarige hbs bezocht. Haar vader was hoofdonderwijzer van de openbare lagere school in Oranjewoud en gaf les aan avondscholen in Heerenveen. Bij haar vertrek kreeg Setske van haar ouders een leeg cahier mee. Voorin kopieerde haar vader een Fries gedicht, en Janna Laverman, een lerares die Setske bijles had gegeven, schreef op het voorblad de bemoedigende woorden: ‘Lieve Sets, breng je hart weer mee!’
Setskes verblijf in Coventry, waar ze zo naar had uitgekeken, werd een ramp. Het dagboek begint met de mededeling dat de eerste bladzij eruit geknipt is, omdat die ‘sprak van te veel verdriet, van een zoo groot verlangen naar huis, dat ik die woorden niet elke dag onder oogen kan hebben, omdat me dan telkens weer dat verlangen overmeesteren zal’. Mrs Ellis bleek helemaal niet op zoek te zijn geweest naar een gezelschapsdame, maar naar een goedkoop kindermeisje. Van de beloofde Franse en Duitse conversaties kwam niets terecht. Setske – die in Engeland Céline werd genoemd en niet Cissy, zoals De Haan en in navolging van hem Henk van Gelder melden – moest boodschappen doen, zo nodig helpen met afwassen en de tuin verzorgen. Maar ze moest vooral op het vierjarige, verwende dochtertje Molly passen. Ze had geen vrije tijd – heel af en toe mocht ze met Mrs Ellis uit of met een inwonende neef van de familie en de dienstmeisjes naar een voorstelling in de schouwburg. De dagen volgden elkaar in een bijna ondraaglijke sleur op. Ze leerde nauwelijks mensen kennen. En hoewel ze met grote regelmaat aan haar ouders en
juffrouw Laverman schreef, vertrouwde ze vooral aan haar dagboek haar Heimweh en haar woede op Mrs Ellis toe. ‘Mijn lief dagboek’, schreef ze op 17 augustus 1908, ‘ge zult mijn trouwe kameraad worden hier in de vreemde. U zal ik alles toevertrouwen, het prettige en het verdrietige zullen uw witte bladzijden vullen, dat ik nooit iets moet neerschrijven, waarvoor ik me hoef te schamen, dan zult ge u gewillig lenen voor mijn gepeins, is het niet?’
Maar zoveel prettigs heeft Setske in Coventry niet te melden. Ze windt zich niet alleen op over de slechte behandeling door Mrs Ellis, diens voortdurende kritische opmerkingen en dédain voor het in haar ogen boerse meisje, ze klaagt ook over het feit dat ze geen tijd krijgt om te studeren. Op 8 september raapt ze haar al haar moed bijeen en zegt ze Mrs Ellis de waarheid. Mrs Ellis reageert onverwacht op een
redelijke manier. ‘En toen opeens zei ze: Je kunt niet studeeren hè? wanneer je Baby ’s middags meeneemt in de velden.” Ik zei: “Nee dat kan ik niet.” Nou Céline kwam er toen opeens, “weet je wat het beste voor je is, dat je op de kostschool in Bath komt voor een paar maanden, want ik weet het wel, dat je hier niet studeeren kan.”’
Kostschool
De directrice van die betreffende kostschool was Mary Ellis, een zuster van dokter Ellis. Na enig overleg tussen Miss Ellis en Setskes ouders werd besloten dat Setske eind september 1908 haar intrek zou nemen in de Oldfield Lodge School for girls, die in een negentiende-eeuwse villa in Bath was ondergebracht. Uit het dagboek valt af te leiden dat Setske de school al in augustus had bezocht. ‘Daar zit ik nou weer in Bath – in dezelfde schoolkamer waar we zoo dikwijls ons dinner en supper gebruikt hebben 1 ½ maand zoowat geleden’, schrijft ze op 27 september. Maar hoe anders voelt ze zich nu! ‘Daar is nu geen schelle papagaaienstem, die elk kwartier gilt: Céline; geen blèrig Mollygeluid, daar is nu alleen vroolijk gesnap, Engelsche bedrijvigheid, hartelijk gelach!’ Hoewel ze last heeft van hoofdpijn verheugt ze zich op haar studie: ‘Ik ben gelukkig ik voel me ofschoon dikwijls hoofdpijn hebbend, vroolijk, en ik verheug me al weer op de volgende week dat we weer kunnen studeeren. Want ik houd nou van werken, misschien heb ik er nooit van gehouden, maar nu doe ik het!’
Vanaf dat moment worden de dagboekaantekeningen schaarser. In Coventry
stortte Setske elke dag en soms twee keer per dag haar hart uit aan haar ‘trouwe kameraad’. Maar in Bath schrijft ze bijna alleen op zondag in haar dagboek en dan meestal in haast. Over haar vriendschappen met de Engelse meisjes op de school gaat het nu; over de toneelstukken en concerten waar ze met de school naartoe gaat, over kerkdiensten die ze graag bezoekt en vooral over haar schoolprestaties – ze wedijvert met een ander meisje om de plaats als beste leerling, en wint een paar keer van haar rivaal.
Met Mrs Ellis is afgesproken dat Setske de kerstvakantie weer in Coventry zal doorbrengen. Maar daar ziet ze zo tegenop, dat ze begin december naar Oranjewoud teruggaat. Het dagboek besluit met een gedetailleerd verslag van haar reis van Bath naar Friesland. Vier weken later keerde ze terug naar Bath, waar ze het schooljaar afmaakte. Maar in haar dagboek schreef ze niet meer. Haar aantekeningen van de eerste vier maanden beschouwde ze inmiddels als te triviaal.
Wraak
Afgaande op haar dagboek was Setske de Haan tijdens haar jaar in Engeland leergierig, zelfstandig, moedig en vasthoudend. Heel anders dan Joop, die zich als hbs’er niet kan concentreren en het liefst de hele dag kattenkwaad uithaalt. Pas als Joop bijles krijgt van juffrouw Wijers, lukt het haar met veel pijn en moeite haar diploma te halen. Het jaar daarna brengt ze door als een veredeld soort gezelschapsdame van haar moeder, wat haar deprimeert. Ze heeft geen enkel idee over haar toekomst. Een mo-akte halen, zoals haar vader voorstelt, wil ze niet. Het leven lijkt pas weer zin te krijgen als ze trouwt. Maar ook als echtgenoot en huisvrouw faalt ze. Ze dwaalt verveeld door het grote huis dat haar man in het Gooi heeft laten bouwen, terwijl ze door het dienstmeisje en haar kompanen wordt bedrogen en bestolen. Dat leidt tot een crisis in haar huwelijk, die pas wordt opgeheven als Joop en Leo hun eerste zoontje krijgen.
Setske blonk evenmin uit op de middelbare school. Ze bezocht de hbs in Heerenveen, maar deed geen eindexamen. Ook zij wist volgens de overlevering daarna niet goed wat ze verder wilde doen. Maar volgens het dagboek had ze wel degelijk een toekomstvisie. Op 22 november 1908 schreef ze in Bath in haar dagboek: ‘En nou dinsdag word ik al 19 en elke dag wordt mijn wensch vuriger en inniger, dat ik toch eens een boek mag schrijven. O een boek schrijven – ik kan er me in verdiepen en me indenken, hoe heerlijk het wezen moet een boek te kunnen schrijven en ik voel, dat ik het misschien eens kan.’ Een maand eerder had ze briesend teruggekeken op de manier waarop Mrs Ellis haar in Coventry had behandeld en misbruikt. Ze nam zich voor ooit in een roman wraak te nemen. ‘O Mevrouw Ellis’, schreef ze op 25 oktober 1908, ‘hoe heb je me vaak gekwetst en beleedigd en onrechtvaardig behandeld. Denk je dat ik het vergeet? Nooit!!! […] Ik hoop nog eens een boek te schrijven, en misschien naar waarheid mijn leven te vertellen, mijn leven van twee maanden met jou en je lieve spruit en ’t zal een heel boek vullen en je zult er niet
zoo’n heele mooie rol in spelen, Mevrouw Ellis.’ Dat boek is er gekomen, in 1931. In Puck van Holten staan passages die soms bijna letterlijk uit het dagboek zijn overgenomen. Een paar jaar later verscheen De enige weg, het vervolg op Puck van Holten, waarin mevrouw Ellis een bijrol speelt.
Maar Setske wilde al veel eerder schrijfster worden. Op de lagere school schreef ze, zoals ze vertelt in Confetti (1930), verhalen in een schrift. Die waren echter zo slecht, dat ze die op advies van haar vader verbrandde. Tijdens haar hbs-tijd begon ze een verhaal over ene Lydia. Ook dat vernietigde ze, want juist in die tijd las ze Schoolidyllen van Top Naeff. Een vriendin had het na maanden wachten bij de bibliotheek uitgeleend. ‘We begonnen er meteen aan in het vrije kwartier,’ schrijft Van Marxveldt. ‘We stonden in de portiek van de school te lezen met de armen om elkaar heen en vergaten alles. Zaterdagavond nog las mijn vriendin het uit en Zondag verslond ik het. En toen ik het uit had, met nog de tranen om de dood van Jet van Marle biggelend over mijn wangen, verscheurde ik mijn eigen bloedelooze Lydia, terwijl ik me voornam om nooit meer een letter op papier te zetten.’
Toch schreef ze nog tijdens haar middelbareschooltijd een verhaal, dat in een plaatselijk blad werd geplaatst. Maar toen ze terugkwam uit Engeland wilde ze het liefst toneelspeelster worden. Het werd haar uit haar hoofd gepraat door haar vader – die graag zag dat ze haar mo-akte Engels zou halen – en juffrouw Wijers. Dankzij de broer van juffrouw Wijers kreeg ze een baantje als verslaggever bij de Drachtster Courant. Daar hield ze het niet lang uit, en na een opleiding als secretaresse vond ze een baan als typiste op een Duits handelskantoor in Amsterdam. Haar kantoortijd verwerkte ze onder het pseudoniem Betty Bierema in 1917 in de roman Het hoogfatsoen van Herr Feuer: herinneringen aan mijn Duitschen kantoortijd, en in 1922 in De Kingfordschool.
Haar eerste roman, Game en Set, was kort voor Het hoogfatsoen van Herr Feuer verschenen. Beide boeken waren voor een volwassen publiek bedoeld, maar hadden nauwelijks succes. Toen Van Marxveldt in 1917 of 1918 het manuscript van haar eerste roman voor meisjes, De H.B.S. tijd van Joop ter Heul, aanbood aan haar uitgever, A.W. Sijthoff, wees die het af. De corrector van Sijthoff bracht haar in contact met uitgeverij Valkhoff in Amersfoort, die tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog haar boeken uitgaf.
Aanpassing
De H.B.S. tijd van Joop ter Heul verscheen twee jaar na Setske de Haans huwelijk met Leo Beek in 1916. Zelf schrijft ze in Confetti over haar ontmoeting met Beek: ‘En toen… toen kwam Leo van Dil in mijn leven.’ Met die opmerking legt Van Marxveldt een verbinding tussen haar leven en dat van Joop. In een interview uit 1947 zegt ze dat ze zichzelf deels heeft geportretteerd in Joop, maar ook in diens nuffige zuster Julie. Natuurlijk zijn er legio overeenkomsten tussen het leven van Joop ter Heul en dat van Setske de Haan. Maar de verschillen zijn interessanter. Joop wordt
na haar huwelijk huisvrouw. Van Marxveldt werd een succesvolle schrijfster. Dankzij haar inkomen kon het gezin Beek-De Haan zich een leven veroorloven die het met het salaris van Leo alleen – die als personeelschef bij de Bijenkorf in Amsterdam fl 450 per maand verdiende – niet had kunnen leiden. Van Marxveldt woonde met haar man en twee zoons in een Hilversumse villa met tennisveld en bezat een huis in Wijk aan Zee. Anders dan Joop had ze zich met gemak zelf kunnen onderhouden. En hoewel ze volgens haar zoons een inschikkelijke en passieve indruk maakte, bepaalde zij de gang van zaken in huis.
Joop onderwerpt zich, net al veel andere Van Marxveldt-heldinnen, aan de wensen van haar man. Geen wonder dat Ciska Dresselhuys (dezelfde die zich volgens Hans Vervoort in Joop ter Heul-termen uitdrukte) zich in een artikel in Opzij van 1980 opwindt over de vele onderdanige kindvrouwtjes die door de boeken van Van Marxveldt huppelen. ‘Geen feministe, die Joop ter Heul’, concludeert Dresselhuys. Daarmee heeft ze geen ongelijk. Feministes komen wel voor in de boeken van Van Marxveldt, maar dat zijn óf onsympathieke, bazige dames, zoals de moeder van Connie, een van Joops vriendinnen, óf onaantrekkelijke, ongetrouwde vrouwen, zoals de zuster van juffrouw Wijers. De verworvenheden van de emancipatie, zoals de mogelijkheid voor vrouwen om te studeren, werden vaak bespot, ook in de
boeken van Van Marxveldt. Anne Mankes-Zernicke, de eerste vrouwelijke predikant in Nederland, vertelt in haar memoires dat vrouwelijke studentes in 1906 al zo’n gewone verschijning aan de universiteit waren, dat zij niet opviel, ook al was ze de eerste studente theologie. Toen Zernicke in 1911 een beroep naar Bovenknijpe in Friesland aannam, had ze onder haar catechisanten een aantal meisjes die, net als Setske de Haan enige jaren daarvoor, op de hbs in het naburige Heerenveen zaten. Sommigen gingen daarna medicijnen studeren en werden arts. Een van hen, schrijft Zernicke, bleef dat zelfs na haar huwelijk. In De Stormers uit 1925 vertelt Van Marxveldt het verhaal van een hbs-meisje, dat naar eigen zeggen voor een groot deel autobiografisch is. Uitgerekend een van Juuts meest gehate klasgenoten, de overijverige, laffe en klikkende dochter van de plaatselijke wethouder, bereidt zich voor op de studie medicijnen. De hoofdpersoon houdt zich vooral met toneelspelen, flauwe streken en halve verliefdheden bezig. Wat de emancipatie van vrouwen betreft kun je de meisjesromans van Van Marxveldt niet slechts conventioneel, maar zelfs reactionair noemen. Het lijkt alsof Van Marxveldt zich tegen de emancipatie van vrouwen keert. In haar boeken is het de oudere generatie die de jonge heldinnen voorhoudt dat ze een vak moeten leren en dat ze op eigen benen moeten kunnen staan. De meisjes zelf vinden dat soort raad ouderwets.
Rebellie
De kwestie is echter ingewikkelder dan dat. Niet alle Van Marxveldt-heldinnen storten zich ongeschoold in het huwelijk. Neem Marijke, uit de Marijke-trilogie. Net als Joop haalt ze met de hakken over de sloot haar hbs-diploma. Haar oudste zus, de zure Gerda, houdt haar voor dat meisjes ‘tegenwoordig voor zichzelf moeten kunnen zorgen’. Marijke vindt dat een bespottelijk idee. Bovendien is ze verliefd geworden op de kleinzoon van haar rijke buren, een knappe, vlotte jongen, die niet van geleerde vrouwen houdt. Maar als Marijke toevallig hoort hoe Gerda klaagt dat zij, Marijke, teert op de inkomens van haar drie zusters – de vier meisjes zijn wees – besluit ze een baantje in een verzorgingstehuis aan te nemen. In dat werk vindt ze haar roeping. Ze breekt haar verloving met de mondaine Frits af. Even lijkt het erop of haar werk haar levensdoel gaat worden. Maar dan, letterlijk op de allerlaatste bladzij van het derde deel, krijgt ze een aanzoek van de zoon van een patiënte. Jan van Altenburg is net afgestudeerd en op zoek naar een baan als leraar in de provincie. Daar wil hij gaan wonen met Marijke én zijn moeder. Die zal, verklaart Jan, terwijl hij zijn aanstaande voor de eerste keer in zijn ‘sterke, beschermende armen’ neemt, altijd een beetje jaloers op Marijke blijven. En hoewel Marijke zegt dit te begrijpen, is het de vraag of we hier met een traditioneel happy end te maken hebben.
Dat geldt ook voor Kwikzilver (1926). Babs, de hoofdpersoon, neemt een baan als typiste nadat de zaak van haar man failliet is verklaard. Als hij een betrekking krijgt in Nederlandsch-Indië gaat ze onder protest mee, omdat er geen andere oplossing is voor hun problemen. Maar of ze daar gelukkig zal worden, laat Van
Marxveldt in het midden. De roman heeft een open einde, wat ongebruikelijk is voor een traditioneel meisjesboek, net als de heersende normen van die tijd. Meisjes trouwden en werden gelukkig, of gingen als oude vrijsters te gronde.
Maar er zijn meer redenen om het werk van Van Marxveldt niet als volslagen onfeministisch af te doen. Joop, schrijft Pamela Pattynama, is het collectieve geheugen niet ingegaan als de keurige huisvrouw en moeder die ze aan het einde van de serie is geworden. De meeste lezers herinneren zich haar als een rebels schoolmeisje, dat zich tegen de traditionele opvattingen over het juiste meisjesgedrag weert. Van Marxveldt zelf was aanvankelijk van plan het bij De H.B.S. tijd van Joop ter Heul te laten. Pas onder druk van haar vele fans (en de uitgever, mag je veronderstellen) schreef ze de volgende drie delen. Achterin het vierde deel schrijft ze dat dit absoluut het laatste boek over Joop is. Dat er in 1946 een vijfde deel verscheen, had met Van
Marxveldts penibele financiële situatie te maken. Zij had geweigerd lid te worden van de Kultuurkamer, en haar man was in 1944 door de Duitsers gefusilleerd.
Mild shockeffect
Volgens Pattynama vertelt Van Marxveldt twee verhalen in de Joop ter Heul-serie: een traditioneel, rechtlijning en ‘normaal’ verhaal met een happy end, én een verhaal over verzet en rebellie, dat het eerste ondergraaft. Dat geldt ook voor Een zomerzotheid uit 1927, dat, net als de Joop ter Heul-serie, nog steeds wordt uitgegeven en dit jaar wordt verfilmd. Ook hierin rebelleren de twee hoofdpersonen tegen de traditionele normen en waarden, wat paradoxaal genoeg tot traditionele huwelijken lijkt te leiden. Maar die huwelijken zijn bijzaak, en worden alleen gesuggereerd. Centraal staan in Een zomerzotheid het verlangen naar zelfstandigheid van twee meisjes, en de spanning tussen de sociale klassen. Dat laatste speelt ook in Joop ter Heul een grote rol. Joop overtreedt die grenzen met grote regelmaat door op quasi gelijke voet met het personeel om te gaan. Marijke doet hetzelfde. Juist dat gelijktijdig voorkomen van de tegenpolen traditioneel en modern, hoge en lage klassen, aanpassing en rebellie, zegt Pattynama, maakt dat de boeken van Van Marxveldt nog steeds met plezier gelezen kunnen worden.
Van Marxveldts humor, het veelvuldig gebruik van de directe rede en het grote relativeringsvermogen van haar heldinnen verhogen het milde shockeffect van haar beste verhalen. Joop en haar collegae heldinnen doen en praten als straatjongens binnen een traditioneel, middle-class milieu. Dat heeft hetzelfde effect als wanneer een keurige oude dame een stijve ambtenaar in gespierde taal de waarheid over diens mierenneukerij vertelt. Dat is verrassend, en daarom geestig. Het lucht ook op, want het laat zien dat iedereen zich kan weren tegen officiële normen, zonder dat dat tot repercussies hoeft te leiden. Het stelt de traditionele waarden op hun kop, en maakt ze daardoor doorzichtig en relatief. Hetzelfde gebeurt natuurlijk in zogenaamde jongensboeken als Dik Trom en Pietje Bell. Maar waar iedereen van Hollandse jongens rebels gedrag verwacht, gaf (en geeft) de opstandige houding en het jongensachtige idioom van Van Marxveldts vrouwelijk personages haar lezers een gevoel van bevrijding.
Een ander voorbeeld daarvan is De Arcadia: een genoeglijke reis naar Spitsbergen uit 1928. Tijdens een bootreis naar Spitsbergen wordt Nan, de hoofdpersoon, tegen haar zin ‘geënterd’ door een oudere heer en een betweterige jongeling. Beiden storten dagelijks bakken encyclopedische informatie over het klimaat, de geografie en de geschiedenis van het hoge Noorden over haar uit. Nan doet uit beleefdheid alsof ze luistert. Maar intussen bedenkt ze welke jurk ze voor het diner zal aantrekken en speculeert ze over eventuele verliefdheden tussen de verschillende vaargasten. Ze interesseert zich bovendien veel meer voor het dagelijkse leven in de steden en dorpen die ze bezoeken dan voor wetenschappelijke gegevens over het landschap. Daarmee protesteert ze niet alleen tegen de vanzelfsprekendheid waarmee
de twee mannen haar als een onwetend schoolkind behandelen, maar leert ze bovendien veel meer over het werkelijke leven dan haar zelfbenoemde docenten. Ze komt een grote ervaring rijker terug naar Amsterdam.
In 1928 ging Nans rebelse gedrag sommige critici echter te ver. ‘Wij kunnen er zeker van zijn’, schreef de recensent van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, ‘dat Cissy van Marxveldt de mentaliteit van deze jonge dame “naar het leven” getroffen heeft en dat er drommetjes rondloopen van dit verfoeilijke soort, dat met de sentimentaliteit ook het gevoel, het enthousiasme en den deemoed overboord gesmeten heeft – maar wie ter wereld haalt ’t in zijn hoofd om een dergelijke blaag, die geen hart heeft en geen hersens heeft – alleen een brutale tong – […] zulk een reis te laten “beschrijven”?’
Als dit conventionele protest tegen onsentimentele, niet-deemoedige en brutale meisjes mannen als Bierman en Vervoort niet aan het lezen van Joop ter Heul zet, dan misschien het volgende argument. Zonder Cissy van Marxveldt was het dagboek van Anne Frank misschien nooit zo goed leesbaar geworden, én misschien zelfs nooit gepubliceerd. In 2006 vertelde Van Marxveldts zoon Leo Beek tijdens een interview dat Otto Frank Van Marxveldt in 1946 om haar oordeel vroeg over de kwaliteit van het dagboek van zijn omgekomen dochter. Ook wilde hij van haar weten of ze het geschikt achtte voor publicatie. Van Marxveldt reageerde positief. Het gevolg is dat Anne Frank, net als Setske de Haan, beroemder werd dan ze ooit voor mogelijk had gehouden.
Literatuur
Cisca Dresselhuys, ‘Cissy van Marxveldt: schrijven met één hand. In: Opzij, juli/augustus 1980, p. 5-9. | ||||||||||||||||
De dagboeken van Anne Frank (Amsterdam, Den Haag 1986). | ||||||||||||||||
Anne Mankes-Zernicke, Een vrouw in het wondere ambt (Amsterdam z.j.). | ||||||||||||||||
Cissy van Marxveldt, Game en set (Leiden 1917);
|
||||||||||||||||
Pamela Pattynama, ‘Van een balorige élève en een keurige huisvrouw. De Joop ter Heul-serie van Cissy van Marxveldt’. In: Babs’ bootje krijgt een stuurman. De meisjesroman en illustrator Hans Borrebach (1903-1991) (Amsterdam 1995), p. 8-30. | ||||||||||||||||
Hans Vervoort, Het bedrijf. Opwinding (Amsterdam 2007). | ||||||||||||||||
Berteke Waaldijk, ‘Anne Frank lezen als een vrouw’. In: De vele gezichten van Anne Frank. Visies op een fenomeen (Amsterdam 2003), p. 106-123. |
- +
- Monica Soeting (1955) schrijft recensies voor Trouw en is hoofdredacteur van Biografie Bulletin. Zij werkt aan een biografie van Cissy van Marxveldt.