Laagwater
Gerben Wynia
Censuur bij de Reina Prinsen Geerligsprijs
Op 15 november 1954 schrijft mevrouw Prinsen Geerligs-Zon een brief aan Henk Meijer:
Geachte Heer Meijer,
Het doet me genoegen U te kunnen mededelen, dat de Jury van de Stichting ‘Reina Prinsen Geerligsfonds’ het door U ingezonden werk heeft bekroond. Reina’s prijs zal op haar sterfdag, d.i. Woensdag 24 November a.s. uitgereikt worden in de Aula van de gemeentelijke Universiteit, Oudemanhuispoort – ’s namiddags 2 uur.
Het is de gewoonte dat bij de prijsuitreiking de bekroonde en de eervol vermelde jongelui fragmenten uit het ingezonden werk voorlezen. We hopen hierbij ook Uw medewerking te mogen hebben.
[…]
Na afloop van de prijsuitreiking hoop ik U bij mij thuis te zien. U kunt dan kennis maken met de Jury, vorige prijswinnaars, uitgevers enz., die ook uitgenodigd zijn.
De prijsuitreiking geschiedt in het openbaar. Uw familie, vrienden en kennissen kunnen dus zonder voorafgaande officiële uitnodiging naar de prijsuitreiking gaan. Een officiële kleding is niet nodig, we houden alles héél gewoon.
Tot slot vraagt ze hem naar de titel van de bekroonde verhalenbundel en ook wil ze graag weten of hij al een uitgever heeft. ‘Zo niet, bij wie had U ’t bundeltje graag gedrukt?’
Blijkbaar heeft Meijer per kerende post geantwoord want op 16 november bericht mevrouw Geerligs-Zon hem het volgende: ‘Natuurlijk komt Uw meisje mee in de Aula èn bij ons thuis. Toilet behoeft ze niet te maken. […] V. Oorschot komt altijd zelf op de prijsuitreiking. Ik zou U aanraden de uitgeverij Daamen een klein briefje te schrijven aangezien ze daar U ’t eerste hebben aangemoedigd. U neemt toch zeker het manuscript mee? Een 10 à 15 min. voorlezen is voldoende.’
Twee dagen voor de prijsuitreiking schrijft mevrouw Geerligs-Zon de prijswinnaar een paniekerig briefje: ‘Zo juist belt ons bestuurslid Dr. Meertens me op met de mededeling dat hij ernstig bezwaar maakt de schets van de “verlopen” zangeres met de
door U gegeven naam te publiceren. Ook door de sprekende hond blijkt de schets te slaan op een nog in leven zijnde persoon. Bij publicatie moet U die naam veranderen en de hond weglaten. Ook Mevr. v. Lelyveldt-Haasse verzoekt U bij de prijsuitreiking niet deze schets voor te lezen.’
Hella S. Haasse vormde dat jaar samen met Anna Blaman, Antoon Coolen en Adriaan Morriën de jury. Het mag dus opmerkelijk genoemd worden dat zij als jurylid een boek bekroont en de prijswinnaar vervolgens bij monde van bestuurslid mw. Geerligs-Zon laat weten geen prijs te stellen op het voorlezen van een van de zeven verhalen.
Al met al een pikant gegeven: bestuur en jury oefenen gezamenlijk druk uit op de jonge laureaat: niet voorlezen in de aula en bij publicatie zelfcensuur toepassen.
Het betreft hier het verhaal ‘Na het concert’ dat gaat over de nadagen van de ooit beroemde zangeres Andra Stephanowski. In haar kamer herinnert alles aan haar roemrijke jaren, waaronder een brief van dirigent Willem Mengelberg en vele foto’s. Allemaal vergane glorie en peilloze eenzaamheid, het schrijnendst verbeeld in deze passage: ‘Tegen de vleugel stond een accordeon, daarnaast een grote, opgezette hond met wijd open, glasachtige ogen. Om zijn hals hing een stuk karton waarop sierlijk in rode letters was getekend: Riki, de Enige Sprekende Hond.’
De dag na de prijsuitreiking schrijft zijn vader hem een bezorgde brief. Ook hij vraagt zich af waarom sommige verhaalfiguren zo herkenbaar naar het leven getekend zijn. ‘Het heeft mijn plezier gister wel wat vergald. Je figuren zijn veel te doorzich-
tig. En als je hem zo publiceert en niet wat meer camoufleert, voorspel ik je een hoop narigheid en moeilijkheden voor jezelf en ons. Waarom moeten die namen toch zo doorzichtig zijn: Broekmans, Kapitein en die zangeres (maar daar heeft Meertens je al voor gewaarschuwd – en terecht! Hier kan een schandaaltje uit voortkomen wat je veel narigheid kan bezorgen).’
Romijn Meijer heeft het bestuur vast niet geschoffeerd door ‘Na het concert’ voor te lezen, maar toen Consternatie in 1956 werd uitgegeven door Meulenhoff gaf hij geen gehoor aan de oekaze van Meertens. Haar echte naam was Jeanne Bacilek (1901-1984), zangeres en zangpedagoge. Omdat ze ook tijdens de oorlog bleef optreden, was haar reputatie enigszins beschadigd. Na de oorlog werd een concert georganiseerd om haar een comeback te laten maken: in een arena speelde een orkest een stuk voor dansende poedels. Een van de orkestleden was Henk Meijer, die haar op deze wijze leerde kennen. De producent ging er trouwens met de opbrengst vandoor.
In vrijwel al zijn verhalen en romans blijft Romijn Meijer (net als zoveel andere schrijvers) dicht bij de personen, plaatsen en gebeurtenissen die hem inspireerden. Van Andra Stephanowski tot Barend en Hetty uit zijn laatste roman Oprechter trouw: wie dat wil, kan steeds weer de woorden van vader Meijer citeten: ‘Je figuren zijn veel te doorzichtig.’
Maat romans (en verhalen natuurlijk ook) zijn altijd – in meer of mindere mate – sleutelromans en wie enkel en alleen leest om de sleutel te vinden die past op het slot ervan, wie altijd leest met een ‘wie-is-wie?’-bril op zijn neus, die doet de literatuur ernstig te kort, voorziet steevast ‘een hoop narigheid en moeilijkheden’ en vreest bij voorbaat het schandaal.