Gerben Wynia
Henk Romijn Meijer (1929-2008)
gerben wynia (1958) is docent Nederlands, uitgever (Flanor), publicist en bezorger van het werk van C.O. Jellema.
Eerst de feiten: Henk Meijer wordt op 9 augustus 1929 in Zwolle geboren. Zijn vader is daar directeur van de hervormde kweekschool. Zijn moeder is een zus van de schrijver Aart Romijn. Hij heeft een oudere broer, Rein, geboren op 2 januari 1926. Henk is ongeveer tien jaar als hij zijn eerste vioolles krijgt; in 1944 leert hij zichzelf gitaar te spelen. Na de Mulo (daar werd hij naar toe gestuurd omdat men dacht dat hij een hersenbeschadiging had opgelopen want ten gevolge van een val uit een boom lag hij lange tijd in coma) en de hbs (waar hij naar toe werd gestuurd omdat men dacht dat hij beschikte over een technische aanleg want hij bouwde een radio), behaalt Henk in 1950 op het Christelijk Lyceum te Zwolle zijn gymnasiumdiploma (een 8 voor Nederlands) en gaat hij Engels studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Op woensdag 30 mei 1956, tevens het jaar van afstuderen, trouwt hij met Elizabeth Mollison, een in Australië geboren germaniste.
Datzelfde jaar debuteert hij met Consternatie, bekroond met de Reina Prinsen Geerligsprijs. Die verhalenbundel verschijnt onder de naam Henk Meijer. Gerard Reve helpt hem later aan een pseudoniem. Reve vindt Henk Meijer namelijk niet goed klinken en hij vraagt hem hoe zijn moeder heet. Zo wordt het dus Romijn Meijer.
Op de Amsterdamse Overtoom krijgt hij een ongeluk met zijn scooter, waarbij hij een gecompliceerde kniebreuk oploopt. Hij belandt in het Binnengasthuis op de Oudezijds Achterburgwal, op dezelfde ziekenzaal als J.C. Bloem (beschreven in het verhaal ‘Duivels oorkussen’ uit de gelijknamige bundel).
Begin 1957 emigreert hij naar Australië (zijn broer Rein is hem in 1951 voorgegaan). Eerst moet hij daar nog een jaar revalideren in het revalidatiecentrum Coonac (waarover hij een verhaal schrijft met die titel) want hij loopt erg slecht en heeft veel pijn. In de vrije namiddagen schrijft hij zijn eerste roman Het kwartet. Hij is daarna werkzaam als docent Frans aan de Kensington Central School in Melbourne. In zijn verhalenbundel Onder schoolkinderen (1963) beschrijft hij de ervaringen die hij daar opdoet. Als hij in 1959 terugkeert naar Nederland, wordt hij aangesteld als as-
sistent aan het Engels Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. Tot 1962 speelt hij viool en gitaar.
In de jaren 1962-’63 verblijft hij in de Verenigde Staten. Eerst in New Haven, waar hij met een fellowship van The American Council of Learned Societies aan de University of Yale studeert en daarna, na de klassieke ‘coast to coast’-reis met een oude Ford Station Waggon, aan het San Francisco State College. Dat College is op dat moment beroemd om zijn Creative Writing Courses, gegeven door schrijvers als Kay Boyle en Norman Mailer. Henk zat in een ‘class’ met onder anderen Ken Kesey (hij zou later beroemd worden met One Flew over the Cuckoo’s Nest). Henk en Molly bezoeken in San Francisco vele jazzclubs en daar ontmoet hij o.a. John Coltrane, Dizzy Gillespie, Miles Davis en ook Yusef Lateef met wie hij bevriend raakt. In 1962 geeft hij zijn vioolspel definitief op. In Amerika koopt hij een akoestische gitaar en neemt les bij Eddie McFadden.
Van 1964 tot 1986 is hij als wetenschappelijk hoofdmedewerker voor Engelse en Amerikaanse literatuur verbonden aan het Engels Seminarium. In de periode 1979-1981 keert hij terug naar Amerika en geeft hij als ‘Writer-in-residence’ les aan de University of Minnesota. Naast zijn werk als docent en schrijver is hij actief als jazzgitarist. Hij volgt een cursus bij Nedley Elstak en koopt een Fender gitaar die hij later inruilt voor een Barney Kessel Gibson en een Gibson uit de jaren dertig. Hij jamt met bekende jazzmusici als Frits Müller, Johnny en Truus Engels, Wim Overgaauw en Willem van Manen. Bovendien is hij redacteur van Literair Paspoort (1978-1982) en Maatstaf (vanaf 1982) en in i983-’84 is hij gastredacteur van Propria Cures.
Vanaf 1964 woont hij afwisselend in Amsterdam en Le Roc, dat is vereeuwigd in de verhalenbundel Bon voyage, Napoléon en andere dorpsverhalen (1976). Vier jaar, van 1995 tot 1999, is hij bestuurslid van het Fonds voor de Letteren.
Zelden of nooit wordt zijn literaire werk bekroond maar in januari 2005 ontvangt hij de Max Pam Award voor Alle verhalen tot nu toe (2004). Pam schrijft in zijn juryrapport: ‘Niettemin gaat de Max Pam Award van dit jaar niet naar Robert Anker en evenmin naar Maarten ’t Hart, maar naar Henk Romijn Meijer, voor zijn bundel Alle verhalen tot nu toe. Henk Romijn Meijer is een geweldige stilist. “Ware hij een wielrenner dan zien wij hem als een tijdrijder: het bovenlichaam onbewogen, de benen voorttrappend in een nimmer onderbroken cadans, tot hij in hetzelfde tempo waarmee hij begonnen is ook de finishlijn passeert. Het ziet er misschien niet spectaculair uit, maar de kenners tikken elkaar aan en spreken hun bewondering uit over zijn techniek en snelheid,” aldus de jury. De verhalen van Henk Romijn Meijer zijn vaak ontroerend en grijpen naar de keel vanwege de onderkoelde tragiek. Zijn gevoel voor perfectie is bij het ouder worden alleen maar toegenomen. Al eerder wees de jury erop dat Henk Romijn Meijer wel eens op een longlist voorkomt, maar dat de echte grote prijzen tot dusver altijd aan hem voorbij zijn gegaan. Aan die misstand is met de toekenning van de Max Pam Award een einde gekomen. De jury wil Henk Romijn Meijer van harte feliciteren. En dan nu muziek!’
In 2005 verkoopt hij zijn Amsterdamse woning en koopt een tweede huis in Souillac, in de Dordogne, de streek die de achtergrond vormt van een van zijn succesvolste boeken, de roman Mijn naam is Garrigue (1983). Met zijn vrouw vestigt hij zich definitiefin Frankrijk. Op 23 februari 2008 overlijdt hij op achtenzeventigjarige leeftijd in zijn huis in Souillac. Zijn oeuvre telt ruim dertig titels, waaronder zes romans en negen verhalenbundels.
Vriendschap
Dit alles wist ik niet – en kon ik voor een deel ook niet weten want ik ben op de zaken vooruit gelopen door zijn hele leven samen te vatten – toen ik tijdens mijn studie in Groningen van Henk Romijn Meijer de verhalenbundel Bang weer kocht bij boekhandel Berghuis. Voorin noteerde ik de datum van aankoop: 24 september 1982. Het zijn van die zeldzame ervaringen in het leven van een lezer dat je na het lezen van een boek met absolute zekerheid weet: dit is bijzonder, van deze schrijver wil ik meer, wil ik alles lezen. De lectuur van de vier prachtige verhalen uit Bang weer was zo’n ervaring. Vanaf dat moment ben ik hem blijven volgen en reeds verschenen werk kocht ik antiquarisch.
In 1991, ik schreef toen recensies voor De Twentsche Courant, besprak ik onder de titel ‘Feilloos oor voor alledaagse conversatie’ twee kort na elkaar verschenen verhalenbundels van Henk Romijn Meijer. Een lovende recensie, uiteraard. Op die manier kon ik eindelijk eens iets terug doen voor de door mij bewonderde auteur. Tot mijn verrassing ontving ik een maand later een brief van hem. Hij schreef:
‘Geachte heer Wynia, Hoewel boekbesprekingen natuurlijk in de eerste plaats voor lezers bestemd zijn en niet voor schrijvers, wilde ik u toch laten weten met hoeveel plezier ik uw recensie van De prijs per vel en Hartstocht heb gelezen die op 11 mei in de Twentsche Courant stond (iemand uit Enschede stuurde mij het stuk). Het gebeurt niet zo vaak dat iemand de tijd en ook de moeite neemt om zorgvuldig te lezen en nieuw werk in verband te brengen met het vroegere: ik was getroffen door uw sympathieke, uitvoerige artikel!’
Vervolgens gaat hij uitvoerig in op een paar opmerkingen die ik in mijn recensie maakte. Zo vond ik het jammer dat hij twee verhalen niet had opgenomen. Zijn commentaar luidde als volgt:
‘Bij het bundelen heb ik “Hello Minnesota!” eerlijk gezegd volledig vergeten. Van “Wat bezielt Pieter de Geel” meende ik dat het niet genoeg substantie zou hebben voor de bundel. Misschien heb ik daarin geen gelijk.
In elk geval hoop ik dat u deze brief vooral ziet als een bewijs van waardering voor uw artikel. Met vriendelijke groet en hoogachting, Henk Romijn Meijer’
Mijn recensie en deze brief markeren het begin van een vriendschap die duurde tot zijn dood op 23 februari 2008; een vriendschap die onder meer resulteerde in het samenstellen van een aantal boeken, die verschenen bij Flanor, de uitgeverij waarvan Willem Huberts en ik de drijvende krachten zijn. Beiden zijn wij een groot liefhebber van het werk van Henk en dus prijken er vijf titels op onze fondslijst: een klein maar waardevol schaduwoeuvre.
Het eerste boek dat wij uitgaven, geïllustreerd met foto’s van zijn vrouw Elizabeth Mollison (Molly), was een bundel met vier in Le Roc gesitueerde verhalen, getiteld Vanuit mijn raam gezien (1996) – tevens de titel van de bundel Franse verhalen die ik met Molly samenstelde en die in 2009 verscheen. Deze vier verhalen vormen een soort vervolg op Bon voyage, Napoléon; drie verschenen eerder in Maatstaf en het vierde, afsluitende verhaal schreef Henk speciaal voor deze Flanor-uitgave.
Een jaar later, in 1997, stelde ik met hulp van Henk een bibliografie samen van zijn verspreide publicaties. Het was een vruchtbare samenwerking: veel teksten die ik terugvond was hij vergeten en van de weeromstuit werd hij gaandeweg steeds enthousiaster en stuurde me allerlei teksten toe die ik niet kende. Henk bedacht de titel: En maak het vooral niet te lang en schreef een voorwoord. Tevens besloten we het in dagboekvorm geschreven verhaal ‘Nazomer in La Coutonnade’ op te nemen.
Daarna verscheen Recepten uit een oud archief (2000), waarin ik teksten van Henk bij tekeningen van Teunn (pseudoniem van Teun Nijkamp) opnam. Midden jaren ’60 werden ze gepubliceerd in De Nieuwe Linie. Voor deze eerste uitgave schreven Teunn en Henk allebei een voorwoord. Henk herinnerde zich het bijzondere samenwerkingsverband ‘als een spannend avontuur. Ik bedacht een tekstje naar aanleiding van het een of ander, een advertentie, een dwaas bericht in de krant, een modieus cliché, of wat ook, en naar aanleiding van die woorden liet Teunn zijn fantasie vrij spel.’
In de loop der jaren waren ongeveer vijftien verhalen van Henk in het Engels vertaald. Het merendeel daarvan verscheen in The Three Penny Review, een prestigieus Amerikaans tijdschrift. Mijn voorstel om een aantal te bundelen juichte Henk van harte toe: dan konden zijn Engelse en Amerikaanse vrienden ook eens kennisnemen van zijn werk. En zo verscheen in 2002 de bundel Rear window and other stories: tien verhalen, waarvan er zeven waren vertaald door Molly, met een mooie, door haar gemaakte foto op het omslag en een voorwoord van de schrijver.
De laatste uitgave die Henk en ik hebben gemaakt is een heel bijzondere: The memory game (2005). Het is het Engelstalige libretto voor een door Joel Hoffman gecomponeerde opera, die op 30 mei 2003 in Cincinnati zijn wereldpremière beleefde. Het libretto dat Henk schreef is gebaseerd op het levensverhaal van de uit Krakow afkomstige joodse volksdichter en componist Mordechai Gebirtig (1877-1942). Leven en werk van Gebirtig interesseerden hem zeer, samen met zijn vrouw ging hij ook naar Krakow om ter plaatse onderzoek te doen. Het plan om een ander door hem in 1988 of ’89 geschreven libretto uit te geven, kon door zijn verslechterende gezondheidstoestand helaas niet meer gerealiseerd worden. Op dit libretto, getiteld Jane gaat op dienstreis, zou (als ik me goed herinner) Bernard van Beurden een opera componeren, wat om mij onbekende redenen helaas nooit gebeurd is.
Ziekte: ‘een schone bladzijde’
Op 11 maart 2003 werd bij Henk prostaatkanker geconstateerd. In zijn dagboek noteert hij ogenschijnlijk laconiek: ‘Hoor dat ik prostaatkanker heb – een schone
bladzij, een nieuw geluid.’ En dan volgt er een verslag van het Boekenbal waar hij te gast was. In eerste instantie leek de therapie aan te slaan maar op een gegeven moment constateerde de specialist toch uitzaaiingen. Hij verzwakte snel en omdat ze in 2005 hun huis aan de Amsterdamse Transvaalkade verkocht hadden en vanaf dat moment permanent of in Souillac (‘ons winterpaleis’ zoals hij het noemde) of in Le Roc woonden, moest hij zo nu en dan terug naar Nederland, naar het amc voor therapie.
Op 8 mei 2007 stuurde Henk me een ansicht, een oude zwartwitfoto van de Brederodestraat in Zwolle. Achterop schreef hij: ‘Week in Amsterdam – moeilijk. Als Henk Bernlef en Eva niet zo behulpzaam waren geweest met auto en taxi had ik mijn jazzclub niet gehaald – de naweeën zijn kennelijk veel langer dan wordt gezegd. Ik kan geen letter schrijven. Veel groeten, veel dank, Henk.’
Bij de definitieve verhuizing naar Frankrijk vindt Henk onder meer een typoscript terug van de roman Verhoudingen. Een farce. Het 211 bladzijden tellende typoscript is gedateerd ‘Le Roc 28 VIII ’70’. Hij stuurt het me en na lezing ervan schrijf ik hem een enthousiasmerende brief. Daardoor geïnspireerd, besluit hij als de verhuisperikelen achter de rug zijn deze na negatieve kritiek van Van Oorschot terzijde geschoven roman te herschrijven. Op 29 augustus 2006 noteert hij in zijn dagboek: ‘Ben nu al minstens twee weken bezig om Verhoudingen in de ik-vorm om te zetten – het idee kwam plotseling en onverwacht – het verbaast me dat het dertig jaar heeft geduurd tot ik op het idee kwam en dat ik het aandurfde.’ Hij werkt er hard aan en 19 januari 2007 is het boek af. Als de roman, die hij aan mij opdraagt, in de herfst van dat jaar verschijnt, beseft hij dat het zijn laatste zal zijn. De laatste brief die hij me schrijft dateert van 3 november 2007. Hij eindigt zo:
‘Ik ben ontzettend blij dat ik het boek heb afgekregen voordat die ziekte werkelijk toesloeg. De recensies op de computer heb ik kunnen lezen – zij het met moeite – een hele vreemde van iemand in Trouw – van wat een hele sombere man moet zijn, en ook de onvolprezen Janet Luis – maar een hele mooie in Het Parool.
Ik ben blij dat je de opdracht leuk vindt – hij is wel verdiend na al de aanmoediging.
De gitaar klinkt straks weer als vanouds, schrijf je met een benijdenswaardig optimisme. Ik ben bang dat de laatste accoorden wel zijn uitgespeeld. Ik heb zelfs geen eelt meer op mijn vingertoppen.’
Literaire nalatenschap
Op 15 november 2007 stuurde Molly me een email. Ze schreef: ‘Wij zijn bezig ons testament een beetje te herzien en Henk wilde graag jou als zijn literaire executeur benoemen. Hij wist niet hoe dit in zijn werk moest gaan en vroeg advies aan Martine Bibo, jurist bij het Fonds. Zij schreef dat het mogelijk was een legaat te maken maar stelde ook voor dat manuscripten en evt. curiosa aan het Letterkundig Museum geschonken konden worden met stipulatie dat jij in ieder geval altijd inzage
zou kunnen hebben. Aangezien Henk al heel veel oude manuscripten aan het Museum heeft geschonken, lijkt dit hem de beste oplossing. Wat is jouw mening?’
Ik liet hen weten dat ik dit een goede oplossing vond en dat ik Molly uiteraard met raad en daad zou bijstaan bij het ordenen en beheren van Henk z’n literaire nalatenschap.
Op 23 februari 2008 overleed hij in hun huis in Souillac. Henk werd 78 jaar. Op haar verzoek hielp ik Molly bij het opstellen van een tekst voor een rouwadvertentie in de NRC en voor de rouwkaart, en bij het zoeken van een passende dichtregel. We kozen voor deze van Vasalis: ‘Het werd, het was, het is gedaan.’ Spijtig genoeg kon ik niet bij de begrafenis aanwezig zijn.
De zomer van datzelfde jaar reisde ik af naar Souillac. Molly wachtte me op bij het station toen ik ’s avonds aankwam. Het was al donker en in haar auto reden we naar de avenue Roger Couderc. In de keuken had ze de tafel voor me gedekt. Ze serveerde een eenvoudig maar heerlijk souper.
Nadat ze was vertrokken – zij sliep in hun huis in Le Roc, dat ze ruim veertig jaar geleden hadden gekocht – pakte ik mijn tas uit, schonk een glas wijn in en liep naar de werkkamer van Henk: twee wanden met boeken (overwegend Engelse en Amerikaanse literatuur), het oude bureau van zijn vader, een hondenmand bij de verwarmingsradiator, een gemakkelijke stoel om in te zitten luisteren en lezen, een oude radio, ruime vensters die op straat uitkeken.
Ik denk dat het ongeveer middernacht was. Ik ging op zijn bureaustoel zitten. Links vier laden, rechts vier laden en onder het schrijfblad een brede, ondiepe lade. Aarzelend trok ik een la open, en daarna nog een, en toen nog een. Mappen, enveloppen, stapels papier: wat er zoal aan tastbaars overblijft van een schrijversieven. Dat alles zou ik dit weekend samen met Molly doornemen. Ik bladerde, las hier en daar wat en voelde me een beetje een indringer in dat grote huis, vlak bij de rivier de Dordogne, waar Henk een paar maanden eerder was overleden. Er kwam geen auto voorbij, niemand liep op straat, geen hond blafte. De verleiding was groot om te blijven zitten aan Henk z’n bureau, om de laden allemaal te openen, om de muurkast in de hoek te onderzoeken maar ik deed het niet.
Door de woonkamer liep ik naar de balkondeuren (alle vertrekken bevinden zich op de eerste etage, de benedenverdieping wordt gebruikt voor opslag en dergelijke). In de verte hoorde ik het water van de rivier. De hemel was helder, overal sterren. Voordat ik ging slapen, zat ik er geruime tijd, keek (er was vrijwel niets te zien) en luisterde (er was vrijwel niets te horen).
Dordogne
Zaterdagochtend. Molly kwam de trap op en met z’n tweeën gingen we naar de werkkamer van Henk. Ik nam plaats aan zijn bureau, Molly ging naast me zitten. La na la werkten we door. Een ochtend en een middag: een schrijversleven ging door onze handen. Bij hun definitieve verhuizing naar Frankrijk had Henk al een aan-
zienlijke hoeveelheid materiaal aan het Letterkundig Museum geschonken maar, zo werd mij al snel duidelijk, heel veel ook niet.
Hoewel het nog geen halfjaar geleden was dat Henk overleed, bekeek Molly met mij alle brieven, foto’s, ansichten, manuscripten, typoscripten, overdrukken, knipsels et cetera – ik stelde het bijzonder op prijs dat ze dat samen met mij wilde doen en was onder de indruk van de bewonderenswaardige rust waarmee ze zich van deze emotionele taak kweet. Een enkele keer moest ze even weg voor een boodschap in het stadje of om haar hondje Fanny uit te laten.
Die avond gingen we uit eten met Nederlandse vrienden en om een uur of elf zette ze me af voor hun woning in Souillac, waarna zij doorreed naar Le Roc. De volgende ochtend, zo spraken we af, zouden we verder werken. Ze gaf me een dvd met daarop een interview met Henk. Kort voor zijn dood opgenomen door Jacinta Holtslag. Alvorens te gaan slapen, besloot ik een stukje van dat interview te bekijken. Het bleek opgenomen te zijn in de woonkamer waar ik op dat moment zat. Een aangrijpend interview, zeker op dat moment en op die plek; het spreken viel hem zichtbaar en hoorbaar moeilijk, zo nu en dan moest hij een pauze inlassen om water te drinken. Na een paar minuten gekeken te hebben, realiseerde ik me opeens dat ik op dezelfde plek zat waar Henk zat toen de opname werd gemaakt. Alsof ik in een spiegel keek. Ik keek naar een doodzieke man met achter zich een
boekenkast en als ik me opdraaide zag ik diezelfde boekenkast. Onmiddellijk zette ik de opname stil. Ik haalde de dvd uit het apparaat, liep naar het balkon en ging daar zitten om het gevoel van vervreemding en beklemming kwijt te raken. Diepe stilte, diepe duisternis. Lang heb ik daar die nacht gezeten, wegstarend in het stroomdal van de Dordogne.
De hele zondagochtend werkten Molly en ik verder. Na het bureau ordenden we de muurkast en een deel van de boekenkast. Dozen vol materiaal brachten we naar beneden. Vrienden van haar zouden ze meenemen naar Nederland met als eindbestemming het Letterkundig Museum in Den Haag. ’s Middags brachten we een bezoek aan het graf van Henk. De kleine begraafplaats bevindt zich op ruim tien minuten wandelen van Le Roc. Een zandpad leidt ernaartoe, links en rechts hoge, oude buxusstruiken, een paar oude schuren. Op het graf een eenvoudige grafsteen, toen nog zonder jaartallen en naam.
De zon scheen, het was prachtig weer. We wandelden terug naar het dorp en van daaruit, tussen walnootbomen, velden met tabaksplanten en maïsland door, naar de Dordogne. Langs de rivier liepen of zaten mensen, ze genoten van hun vrije zondagmiddag. We kwamen langs het houten vakantiehuisje waar ik met mijn gezin in de zomervakantie van 2002 een paar weken verbleef (herinneringen aan de kast die ik samen met Henk in elkaar zette, aan wandelingen met Molly, aan een tocht met Henk en Molly langs allerlei Garrigue-plekken). Die avond aten we op het terrasje voor hun huis in Le Roc. Buurvrouw Lucette kwam even langs voor een praatje. Molly bereidde een heerlijke maaltijd voor ons tweeën: verse sperziebonen en een voortreffelijke eendenborstfilet.
Maandagochtend in alle vroegte bracht ze me naar het station. De klus was geklaard, het werk kon beginnen: in mijn rugzak behalve vuile was, veel materiaal dat ik thuis rustig wilde bekijken. Brieven, foto’s, manuscripten, typoscripten en ook vijftien kleine dagboekcahiers – een rugzak vol kostbaarheden.