[De laatste pagina]
Paul Arnoldussen (1949) is schrijver en journalist, werkte bij de Volkskrant, jeugdblad Taptoe en tussen 1981 en 2014 bij Het Parool. Hij schreef Rue d’Amsterdam (2002), Poes in verdrukking en verzet 1940-1945 (2013) en Waar de mimosa bloeit. Nederlandse kunstenaars in Cagnes-sur-Mer (2013). Eind vorig jaar verscheen zijn Gouden Boekje Gompelemikkie!
Paul Arnoldussen
Ad den Besten (1923-2015)
Toen John Albert Jansen van de vpro het plan opvatte om dichter/redacteur Ad den Besten te interviewen kreeg hij in zijn omgeving te horen: ‘Leeft die nog?’ Dat was in 1988. Hij kwam er tijdens dat gesprek nog even op terug. Nou, die ervaring had Den Besten zelf ook. En nu is hij dan echt gestorven, op 31 maart in een Amstelveens verpleegtehuis. Tweeënnegentig jaar oud. De meeste lezers van de landelijke dagbladen weten dat nog niet, alleen oorspronkelijk protestants-christelijk georiënteerde kranten en nrc Handelsblad brachten het nieuws.
Dichter, vertaler van verzen van Friedrich Hölderlin – hij kreeg er de Martinus Nijhoff Prijs voor, hertaler – met een aantal anderen berijmde hij de psalmen, opnieuw opgenomen in het Liedboek voor de Kerken. Daarin verschenen ook tientallen liederen van zijn eigen hand. Bloemlezer, auteur van diverse essays en talloze gedichtenbundels. Hij promoveerde op de achtergronden van het Wilhelmus. Het is geen cv waar de spraakmakende gemeente opgewonden van raakt. Maar hij was wel, eind jaren veertig, de initiatiefnemer en samensteller van De Windroos, de poëziereeks van Uitgeverij Holland waarin Remco Campert en Hans Andreus debuteerden, waarin Gerrit Kouwenaar zijn eerste gedichten onder kon brengen. Hij gaf Simon Vinkenoog en Paul Rodenko de kans, allemaal schrijvers die qua stijl, mentaliteit en boodschap vrij ver stonden van hem en van zijn vriend Guillaume van der Graft, die hij ook uitgaf en die hij in hoge mate bewonderde.
Den Besten groeide op in Utrecht. Zijn vader verliet het gezin in 1933, maar werkte voordien thuis als advocaat. Hij was geassocieerd met Hendrik Marsman. De jonge Ad maakte hem mee. De echte interesse voor poëzie kwam, zegt criticus en journalist Tjerk de Reus – die op De Besten wil promoveren en zich al meer dan de helft van zijn drieënveertig jaren met de dichter heeft beziggehouden – op het Christelijk Gymnasium in Utrecht. Niet zo zeer door de leraar Nederlands maar bij diens collega Duits. De Duitse taal- en letterkunde werd zijn broodwinning.
[pagina 70]Den Besten debuteerde al op z’n zestiende, in Opwaartsche Wegen. In De Schone Zakdoek, dat curieuze tijdschriftje in een oplage van één dat tijdens de oorlog verrees, keek hij erop terug:
In de oorlog studeerde hij theologie, hij tekende de loyaliteitsverklaring, maar uit verbondenheid met de medestudenten die dat niet deden staakte hij zijn studie en net als de weigeraars kwam hij terecht in Duitsland om daar te werken. Achtergrond van die verklaring: zijn vader, nsb ‘er, was kort daarvoor afgezet als burgemeester van Apeldoorn – en uit zijn partij gezet – vanwege een iets te welwillende houding tegenover een aantal joodse inwoners. De jonge Ad wilde zijn vader niet verder in moeilijkheden brengen.
Na de oorlog vond hij een baan bij Uitgeverij Holland, directeur Jan van Ulzen kende hij vast al, Holland gaf Opwaartsche
[pagina 71]Wegen uit. En bij die uitgeverij begon hij met die Windroos, waarin tal van Vijftigers, en zij niet alleen, terecht konden. Voordat de Bezige Bij en Stols die talenten onderkenden. Zelf dichtte hij door, traditioneler en vormvaster dan die revolutionaire jongeren. Maar duidelijk was, zaken als traditie of vernieuwing, experiment of niet, Den Besten vond het geen criteria. Het ging hem om de kwaliteit, zo toont R.L.K. Fokkema in diens Het komplot der Vijftigers overtuigend aan. Hij begeleidde de debutanten, goeddeels generatiegenoten, met een enorme overtuiging en intensiteit. Diep in zijn hart vond hij eigenlijk dat een goed vrij vers alleen geschreven kon worden door iemand die een gebonden vorm ook meester was. Hij had daar nog een aardig truukje bij. Hij zette incidenteel de regels van een aangeleverd vers achter elkaar. Herkende je daar dan de poëzie in dan was het dat wellicht, anders was het gewoon proza en dan noem je het geen gedicht.
Hij had een afkeer van poseurs, de tijdgeest liet hem koud, de dichter spelen, de anti-burgerlijke would-be bohémien, hij vond het allemaal in-burgerlijk. Een diepe weerstand tegen bewegingen, literair of politiek.
Iemand als Vinkenoog wist die houding van Den Besten te waarderen, anderen werden er wel eens kriegelig van. Tot echte vriendschappen hebben die contacten niet geleid. Verloochend werd hij door de Vijftigers niet, maar op de schouders hebben ze hem niet genomen. Rudy Kousbroek had wel vaker een wat minder mild oordeel over de medemens, maar hij ging ver toen Hans Renders tegenover hem De Windroos ter sprake bracht. ‘Iedereen wilde wel in De Windroos. Maar we hadden wel allemaal gruwelijk het land aan Ad den Besten, het was ook een van de grootste oenen die in de wereld rondlopen. Ik ben nooit voor De Windroos gevraagd. Ik leurde ook niet met mijn werk.’
Adriaan Morriën vergeleek de wijze waarop Den Besten over de poëzie praatte met een dominee die in toga ging vissen, daar kon het slachtoffer zelf nog wel om lachen. Gerrit Komrij noemde hem in Maatstaf ‘makelaar in christelijke verzen en anderszins gevoelvolle rommelzooi,’ en rijmde: ‘Oh Den Besten, Poelhekke zonder benul,/ brenger van Esso’s Dichtersomnibus,/ prullencollectioneur en grote lul/ met poëzieballen vol windroospus!’ De neerlandicus M.A.P.C. Poelhekke was een vooroorlogse bloemlezer en auteur van schoolboeken. Maar wie kent hem nog? En ook anderszins werd de hand van een redacteur als Den Besten hier node gemist. Hoe dan ook, wie zo veel weerstand oproept is geen onnozele hals.
Na zijn tijd bij de uitgeverij werd Den Besten leraar Duits. Aan de studie van die taal moest hij toen nog beginnen, hij maakte die af aan de Amsterdamse Gemeentelijke Uni-
[pagina 72]versiteit. Daar ook werd hij in 1967 docent.
Het grootse deel van Den Bestens eigen poëzie heeft zijn gecompliceerde relatie tot God tot onderwerp. Pogingen van Tjerk de Reus zijn werk voor mij te duiden faalden. Dat lag aan mij. Vast staat wel: een echte zendeling was hij niet. ‘Ik begrijp de vertwijfelden beter dan de gelovigen.’ Dat blijkt misschien wel uit die ‘bevende zekerheid’ in zijn vers ‘Klein Danklied’, uit de bundel Een stem boven het water uit (1973). Regels eruit sierden tal van rouwadvertenties, het vers was ook op zijn eigen begrafenis te horen.
Opvallend is Den Bestens belangstelling voor de ddr waar hij regelmatig heen ging. Hij bracht de bloemlezing Deutsche Lyrik auf der anderen Seite. De interesse beperkte zich niet tot de literatuur, het ging hem ook om de samenleving zelf. Tegen John Albert Jansen zei hij ‘dat menselijke deugden in dat systeem een betere kans krijgen’. Hij kan bedoeld hebben dat die deugden een reactie waren op het repressieve systeem, maar daar ben ik niet zeker van. Hij had een grondige hekel aan het kapitalisme, het woord ‘volksdemocratie’ sprak hij uit zonder ironie. Voor de duidelijkheid, hij voelde niets voor de totalitaire staat, hij was sociaal-democraat, maar het is best mogelijk dat hij in die ddr een zaadje zag waar nog wel iets moois uit kon groeien. Dat had hij dan gemeen met een aantal kerken in de ddr, waarmee Den Besten zich verbonden voelde, en die ook meer perspectief zagen in de hervormingen van dat land dan in opgaan in de Bondsrepubliek. Benieuwd wat De Reus daar over gaat schrijven.
Bronnen: R.L.K. Fokkema: Het komplot der Vijftigers, Hans Renders: Braak, Een kleine mooie revolutie tussen Cobra en Braak, Piet Calis: Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945, de websites Tzum en Bunt Blogt, het radio-interview van John Albert Jansen met Den Besten, zo te vinden op het net. Met veel dank aan Tjerk de Reus die zijn werkmateriaal rond zijn interview met Den Besten over De Windroos ter beschikking stelde en me qua diverse aspecten van de dichter bijpraatte.