Arno van der Valk+
Alfred Issendorfs terugkeer naar het Noorden
Noorse belangstelling voor Nooit meer slapen
Voor het beeld van een schrijver zijn interviews een belangrijke bron van informatie. Niet voor niets zijn van enkele prominente, hedendaagse Nederlandse auteurs interviewbundels verschenen.1 Zo heeft Frans A. Janssen een aantal interviews met Willem Frederik Hermans toegankelijk gemaakt door middel van de bloemlezing Scheppend nihilisme (1979, 21983). De interviews met Hermans die in het buitenland zijn verschenen, zijn echter minder goed bereikbaar, terwijl juist zij laten zien hoe van buitenaf tegen de auteur en zijn werk wordt aangekeken.
Mij zijn slechts vier niet-Nederlandstalige interviews met Hermans bekend, waarvan de meest recente werd gepubliceerd bij het verschijnen van de Noorse vertaling van Nooit meer slapen, Hermans’ succesvolle roman uit 1966.2 In het Noorse avondblad Aftenposten van woensdag 1 april 1992 combineerde literatuurweten-schapper Petter Aaslestad een aankondiging van de Noorse vertaling Aldri sove mer met een interview, onder de titel ‘Ekstreme Finnmark’.
Hieronder volgt een integrale vertaling van Aaslestads artikel, gevolgd door kanttekeningen bij de inhoud ervan en bij de Noorse uitgave van Nooit meer slapen.3
Petter Aaslestad/Extreem Finnmark
Over enige dagen is de roman Aldri sove mer van de Nederlandse auteur Willem Frederik Hermans verkrijgbaar. Een archeologische expeditie naar de hoogvlakte van Finnmark vormt de handeling van het boek, maar in de eerste plaats is het een studie van de menselijke inborst onder extreme omstandigheden. Aldri sove mer is uitgegeven in 1965, beleefde 21 drukken en wordt tot de klassiekers uit de Nederlandse naoorlogse literatuur gerekend.
Een jonge Nederlandse geoloog, Alfred Issendorf gaat naar Noorwegen om in Finnmark veldonderzoek te doen. De ontmoeting met Noorwegen en de
natuur verloopt echter anders dan gepland. Op de hoogvlakte van Finnmark, in het bijzijn van drie goed geoutilleerde en getrainde Noorse collega’s, glijdt de onervaren Alfred zowel in letterlijke als in figuurlijke zin uit. Met een kapot been, een onbruikbare uitrusting en kwellende gedachten over een complot waarvan hij wellicht het slachtoffer is, zwerft hij ten slotte alleen rond over de hoogvlakte.
Met de uitgave van Aldri sove mer is eindelijk een van de belangrijkste werken uit de naoorlogse Nederlandse literatuur in het Noors voorhanden.
Willem Frederik Hermans maakt samen met Hugo Claus, Harry Mulisch en Gerard Reve deel uit van ‘de grote vier’ van de hedendaagse Nederlandstalige literatuur. Zij zijn allen ver over de helft van hun leven; in Nederland kost het tijd om de Parnassus te veroveren.
Op grond van talloze polemieken en verscheidene rechtszaken over de vrijheid van meningsuiting, is Hermans gedurende de naoorlogse periode een omstreden persoon geweest. Het is vele jaren geleden dat de schrijver voor het laatst in Nederland woonde. Hij geeft telkens nieuw werk uit, maar heeft verder weinig direct contact met het literaire milieu. Hermans is daarentegen veelvuldig te gast bij de massamedia. In het heterogene, uiterst tolerante Nederland mag men personen met controversiële meningen graag.
Hermans is blij dat Aldri sove mer nu eindelijk in Noorwegen wordt uitgegeven. Damokles Mørkerom, over de verzetsstrijd tijdens de oorlog, verscheen in 1973 in het Noors. Dat het in de jaren zestig, tamelijk verrassend, niet tot een vertaling van zijn Noorwegen-roman kwam, moeten we denk ik toeschrijven aan toevallige omstandigheden, die bij alle schrijvers zo’n grote rol spelen.
Tevergeefs leven
Gedurende de expeditie, terwijl de vier jonge geologen de tent pakken of door een rivier klauteren, bediscussiëren zij Wittgenstein en
Jezus, Scott en Amundsen; en vertellen ze elkaar over toekomstdromen of familietraum’s. Zoals men dat doet tijdens een voettocht.
De handeling van het verhaal zal hier niet verklapt worden. Maar kent men Hermans, dan weet men dat zijn personages zelden de juiste dingen vinden; hun intensief zoeken naar inzicht eindigt meestal in chaos.
De roman is zowel een parodiërend anti-epos als een spannend reisverhaal. Achter alle spanning, humor en ironie is het evenwel de aan het leven ten grondslag liggende absurditeit die de thematische kern vormt.
Hermans: ‘Een van de eersten die ik las toen ik jong was, was Kafka. Wat ik bij hem waardeerde, was dat het ging over echte mensen, zelfs als het leven om hen heen niet in balans was. Ook kende hij de goede humor van het Jiddisch theater. Beckett daarentegen verveelt me. Hij schreef te weinig en dronk des te meer. Op alle fronten zijn zijn boeken te mager. Voor mij is een absoluut vereiste dat literatuur over echte mensen gaat.
Ik heb grote sympathie voor hen die vergeefs hebben geleefd. Vaak schrijf ik artikelen over vergeten wetenschappers uit de achttiende of negentiende eeuw. Mijn grootste hobby is oude schrijfmachines te verzamelen. De pioniers achter deze fantastische uitvindingen zijn vergeten. Slechts uiterst weinigen ter wereld, zoals Shakespeare, Newton en Beethoven, zijn onsterfelijk. Enkele anderen kunnen door kunst of wetenschap hun leven twintig, dertig jaar verlengen, maar de meesten verdwijnen onmiddellijk?’
Mythen over Noorwegen
Aldri sove mer is tot nu toe in Nederland in niet minder dan 21 drukken verschenen. Het keert terug op alle leeslijsten en heeft ongetwijfeld het beeld bepaald dat de Nederlanders hebben van bijvoorbeeld lichte zomernachten, gravlaks en muggen op de hoogvlakte van Finnmark.
Hermans: ‘Ik besef dat het boek mythevormend heeft gewerkt, maar voor mij is fictie slechts interessant als deze ook de werkelijkheid eerbiedigt. Niets van het uiterlijke kader van Aldri sove mer is verdicht. Het is ten volle mogelijk over de hoogvlakte van Finnmark het voetspoor van de hoofdpersoon te volgen.
Ik was zelf op twee wetenschappelijke expedities in Finnmark in het begin van de jaren zestig en terwijl ik daar was, kreeg ik het idee voor het boek. Ik wil niet zeggen hoeveel van het boek autobiografisch is, maar alles met betrekking tot Noorwegen was correct op het moment dat ik het schreef.
Ik heb nog steeds vrienden in Noorwegen van die tochten, maar direct verbonden met het land ben ik niet. Het was eerst later dat ik Hamsun las. Wat een auteur. Ik kan begrijpen dat men associaties krijgt met de Kristiania-zwerftochten van de held uit Sult als Alfred zich alleen over de hoogvlakte voortbeweegt. Ze worden allebei bij tijden gedomineerd door dezelfde mengeling van grootheids- en achtervolgingswaan?’
Onze vader Flaubert
De onvergetelijke professor Nummedal uit het openingshoofdstuk van Aldri sove mer heeft een naamgenoot in de Noorse geschiedenis van de archeologie. In zijn tijd, de jaren twintig, trok een zekere Nummedal naar Finnmark en vond binnen enkele uren wat hij zocht, de oorsprong van Noord-Noorse nederzettingen! Een ironisch contrast met Alfred die weken zocht zonder resultaat.4
Hermanns5: ‘De naam Nummedal vond ik volkomen toevallig in een of ander register. Dat betekent absoluut niets. Ik ben weinig geïnteresseerd in wat over mijn werk geschreven wordt. En ik heb geen enkel plezier in het bediscussiëren van interpretaties.
Stilistisch sta ik in de schuld bij Multatuli, onze belangrijkste romanschrijver uit de vorige eeuw. Ik bewonder zijn moedige strijdlust, onder andere in Max Havelaar (in 1983 in het Noors vertaald), wat leidde tot de ontmaskering van het Nederlandse wanbestuur in de koloniën.
Voor mij hebben de moeilijkheden meestal gelegen in het tot stand brengen van een zo effectvol mogelijke beschrijving. Er is niets voor nodig een zin volledig te vernielen. Zo bekeken is het, als alles bijeenkomt, Flaubert die ons aller vader is.’
Op jacht naar samenhang
Op zijn reis door Noorwegen vindt Alfred niets van hetgeen waarvoor hij erop uittrekt, noch op geologisch noch op persoonlijk gebied. De samenhangen die hij ziet achter alle list en bedrog, blijken toevalligheden zonder betekenis te zijn.
Als Hermans-lezer moet men evenwel als uitgangspunt nemen dat de toevallige gedeelten van betekenis plotseling een netwerk van verscholen verbanden met elkaar kunnen vormen.
Hermans: ‘Nu ben ik bezig met Kierkegaard. “De maan is het geweten van de aarde,” zegt hij ergens. Ik weet niet wat het betekent, maar die zin is een fantastische vondst.
Søren Kierkegaards vader was een arme provinciale piëtist. Hij vervloekte God, trok naar Kopenhagen en werd heel rijk. Maar vijf van zijn zeven kinderen en twee echtgenotes ontvielen hem binnen korte tijd. Het is duidelijk dat zo’n man, na bijna al zijn naasten naar het graf gebracht te hebben, zich op een dag moet afvragen waarom hij nu niet anders heet dan juist “kerkhof”. Natuurlijk heeft deze naam niets te maken met de eigenlijke betekenis. De man ziet een samenhang die er niet is, toch kan hij het niet laten na te denken over deze samenhang.’
Aldri sove mer
De bovenstaande aankondiging van de door Eva Paasche verzorgde vertaling van Nooit meer slapen was de eerste in een reeks van vijftien besprekingen in de Noorse pers. Zo stonden er besprekingen in twee van de drie grote dagbladen, Aftenposten en Dagbladet, en in het enige bedrijfseconomisch dagblad dat Noorwegen kent, Naeringsavis. Maar ook in grote regionale dagbladen als Adresseavisen in Trondheim en Bergens Tidene. De verspreiding werd nog vergroot door de aandacht in lokale bladen als Agderposten, Tønsbergs Blad, Faedrelandsvennen in het zuiden en Nordlys en Nordlands Framtid in het noorden van Noorwegen.6 In totaal bedroeg de oplage van de kranten waarin recensies verschenen anderhalf miljoen exemplaren.
Opgemerkt moet worden dat het veelal eenkolomsbesprekingen betreft. Daar staat tegenover dat alle besprekingen positief van toon zijn, er slechts één stapelrecensie bij zit en zes besprekingen voorzien zijn van een afbeelding. Opvallend is ook dat het artikel van Aaslestad wordt nageschreven. Hiermee wordt mijn veronderstelling bevestigd dat het artikel van Aaslestad bedoeld is als promotie van de vertaling. Het nawoord van vertaalster Eva Paasche duidt er in ieder geval op dat bespreker Aaslestad een bijdrage heeft geleverd aan de vertaling. En of het nu wel of niet tot zijn verdienste gerekend mag worden, feit is dat viervijfde van de oplage werd verkocht.7
Drie fouten
Vertaalster Eva Paasche mag dan in haar nawoord Petter Aaslestad bedanken voor zijn inzicht en goede raad, hij vergiste zich in zijn artikel desalniettemin driemaal. Ten eerste moet er natuurlijk sprake zijn van een geologische in plaats van een archeologische expeditie. In de tweede plaats verscheen de oorspronkelijke uitgave van Nooit meer slapen niet in 1965 maar in 1966, terwijl ook de Noorse vertaling van De donkere kamer van Damokles verkeerd wordt gedateerd. Damokles Mørkerom, vertaald door Bjørn Braaten, werd niet in 1973, maar in 1962 door Gyldendal Norsk Forlag uitgegeven.
Deze vergissingen ten spijt is het inderdaad verrassend te noemen dat het niet eerder tot een Noorse vertaling van Nooit meer slapen kwam. Gezien het succes van de
Zweedse vertaling Aldrig mera sova (1968), waarvan de oplage van 3.300 exemplaren nagenoeg werd uitverkocht, en de hechte band tussen de literatuur van beide landen, zou het logisch zijn geweest als ook de Noorse vertaling rond die tijd was verschenen. De meeste recensenten van Aldri sove mer verwonderen zich dan ook over de gevolgde vertaalpolitiek. Erik Fosnes Hansen veronderstelt dat het te maken heeft met een wederzijds kennisgebrek: de Nederlanders zelf kennen immers weinig meer van de Noorse literatuur dan de namen Ibsen en Hamsun. Het Noorse kennisgebrek met betrekking tot de Nederlandse literatuur betreurt hij overigens, omdat hij Aldri sove mer evenals zijn collega-recensenten zeer positief waardeert. Aangezien ook deze vertaling tot stand is gekomen met steun van het Nederlands Literair Produktie- en Vertalingenfonds, zou verondersteld kunnen worden dat het ‘gewoon’ een kwestie van geld is geweest.
Mythen over Noorwegen
Hoewel door toedoen van Greenpeace ook de walvissenjacht een goede kans maakt te figureren in een top drie van Noorse specialiteiten, zal die top drie waarschijnlijk inderdaad bestaan uit de door Aaslestad genoemde middernachtzon, gravlaks en muggen.
De mythe rond de gravlaks is in Noorwegen zelf niet minder hardnekkig dan daarbuiten. De consumptie van dit traditioneel Noors zalmgerecht – waarvoor de zalm, alvorens hij gemarineerd en met een dillesaus geserveerd wordt, eerst tijdelijk wordt ‘begraven’ – is namelijk niet geheel zonder gevaar en daarover worden in Noorwegen aan tafel graag sterke verhalen verteld.
Een van die verhalen zal kattenliefhebber Hermans aan het hart zijn gegaan. Een gezelschap had uit balorigheid de lekkernij gevoerd aan de kat van hun gastvrouw. Toen de gasten ’s nachts in beschonken toestand het huis verlieten, lag de kat dood voor de deur. Prompt liet het hele gezelschap zich in het ziekenhuis de maag leegpompen, om eenmaal ontnuchterd te vernemen dat de kat, na te zijn doodgereden, door de ongelukkige bestuurder op de stoep was gelegd.8
Aan de mythe rond de muggen besteedden de Noorse recensenten uitvoerig aandacht. Turid Larsen noemt het boek een aanrader voor de paasvakantie, maar waarschuwt wel op te passen voor muggen. Arthur Tørå vraagt zich af in welke Europese roman de hoofdpersoon vaker een muggenstick gebruikt en Mia Bull-Gundersen gaf haar recensie zelfs de titel ‘Nederlandse ontmoeting met muggen’. Wat de muggen betreft was het toepasselijk geweest als er door W.F. Hermans gemaakte foto’s bij de recensies waren afgedrukt.
Foto’s en omslagen
Bij het interview van Aaslestad en vier andere recensies is een door Hermans’ Noorse reisgenoot Torbjørn Fjellang (1925) gemaakte foto afgedrukt. Deze foto toont Hermans met een anti-muggenhoed. Op zijn tochten door Finnmark maakte Hermans echter zelf ook talrijke foto’s. In de Haagse Post van 12 maart 1966 verklaarde hij daarover: ‘In het boek laat ik water in Alfreds lens terecht ko-
men, maar wat mij is gebeurd, is misschien nog wel erger: ik heb het rolletje foto’s thuis per ongeluk in de vuilnisbak gegooid.’ Van de overgebleven foto’s zijn er drie opgenomen in Vrij Nederland van 2 mei 1991. Een daarvan toont ons Torbjørn Fjellang met een capuchon tjokvol muggen. Ook op een van de vijf in Koningin Eenoog (1986) gepubliceerde foto’s zijn de muggen op Fjellangs hoofd duidelijk zichtbaar.9
Kennelijk zijn twee van de bewaard gebleven foto’s gebruikt voor de omslagen van de zesde tot en met de veertiende druk (1969-1977) en de vijftiende druk tot en met de drieëntwintigste druk (1979-1993) van Nooit meer slapen.10 De eerstgenoemde foto toont Fjellang naast een rotsblok op een eindeloze hoogvlakte. Een foto overigens waarvan ten tijde van de tentoonstelling ‘Hermans is hier geweest’ (1991-1992) in het Letterkundig Museum door de nblc een puzzel is vervaardigd.
Het omslag van Aldri sove mer wordt niet gesierd door een foto maar door een afbeelding van een schilderij vervaardigd door de Noors-Franse kunstenares Anna-Eva Bergman (1909-1987), getiteld Finnmark, vinter (1966). Het gaat om koele, dimensieloze metalen vormen, die zo kenmerkend zijn voor de herinneringen aan arctische landschappen en Noorse natuurmystiek in het oeuvre van Bergman gedurende de jaren vijftig en zestig. Persoonlijk vraag ik me af waarom een zomers boek als Nooit meer slapen zo’n winterse omslag heeft. De overeenkomst in scheppingsjaar zal toch niet een rol hebben gespeeld? Dat neemt niet weg dat Anna-Eva Bergman een kunstenares van formaat is en dat uitgever Gyldendal in ieder geval niet verweten kan worden dat Hermans tekort is gedaan.
Knut Hamsun
In het interview refereert Hermans aan lezersassociaties met de roman Sult (1890) van de Noorse Nobelprijswinnaar Knut Hamsun (1859-1952). Toen dit boek in Nederlandse vertaling verscheen, schreef Hermans voor Hollands Diep (22 mei 1976) het artikel ‘Voor honger wijkt alles’.11 Daarin is hij zeer lovend over Hamsun, maar hij rept met geen woord over de overeenkomsten met Nooit meer slapen.
Sult is een sterk autobiografische roman die zich afspeelt in Kristiania (zoals Oslo vroeger heette), waar de hoofdpersoon, een arme hongerige dichter, rondzwerft. Lichamelijke verzwakking is de oorzaak van zijn wisselende gemoedsstemmingen. Nu eens is zijn houding trots en weerbarstig, dan weer nederig en deemoedig, maar onder alle omstandigheden is hij zich bewust van zijn menselijke waardigheid. Op haast surrealistische wijze heeft Hamsun de invloed van de honger op het lichaam en de psychische reacties daarop weten uit te beelden.
In het geval van Alfred geldt dit laatste minder sterk, maar als hij eenmaal los is van zijn metgezel Arne, bepalen de honger, de ontberingen en de omgeving zijn handelen. Hij blijkt zichzelf uitstekend te kunnen redden, hoewel hij aanvankelijk een minderwaardigheidsgevoel koesterde ten opzichte van de Noren.
Per Olof Sundman
Hamsuns Sult is niet de enige Scandinavische roman waarmee Nooit meer slapen associaties oproept. Ook de overeenkomsten met de romans Ingeniör
Andrées Luftfärd [1967) en Expeditionen (1962) van de Zweedse auteur Per Olof Sundman (1922) zijn treffend.12
Een van de kenmerken van Sundmans werk is de onbetrouwbaarheid van de verteller. Zo geeft in Ingeniör Andrées Luftfärd de figuur Fraenkl een versie van een bepaalde poolexpeditie die sterk afwijkt van de beschrijvingen in de teruggevonden dagboeken van Andrée en Strindberg. Sundmans vertellers lijken betrouwbaar maar zijn het niet, wat gemakkelijk tot het misverstaan van zijn boeken kan leiden.
Zo is Expeditionen opgevat als een pleidooi voor een autoritair stelsel, een uitleg die heel plausibel is als men de roman slordig leest. Toen Sundman in 1960 aan de roman begon, wilde hij echter het westerse kolonialisme aan een kritisch onderzoek onderwerpen. Het verhaal moest een verbeelding worden van het isolement waarin de Europese hogere kringen verkeerden. Dat de vierde expeditie van de Engelsman Henry Stanley (1841-1904), die tot doel had de Duitse ontdekkingsreiziger Emin Pascha te bevrijden, geschikt materiaal leek, is niet moeilijk te begrijpen.
Juist dit inzicht in de romans van Sundman maakt een vergelijking met Nooit meer slapen aantrekkelijk. Traditioneel is De donkere kamer van Damokles het beste voorbeeld van een onbetrouwbaar verteller, maar de vertelsituatie in Nooit meer slapen is eveneens ondoorzichtig, want is er nu sprake van een gelijktijdige of een achterafvertelsituatie?13
Ook de expedities van Stanley zijn een bron van overeenkomst. In zijn eerste expeditie spoorde Stanley namelijk de in Afrika vermiste Livingstone op. Een gebeurtenis waaraan in Nooit meer slapen wordt gerefereerd. Zo identificeert Alfred zich met Stanley als hij zich indenkt wat te zullen zeggen bij het weerzien met Arne: ‘Doctor Livingstone, I presume?’
Door deze woorden te gebruiken identificeert Alfred zich niet alleen met de ontdekkingsreiziger, maar ook met Qvigstad. Deze Noorse reus, de natuurmens door Alfred bewonderd, gebruikt de legendarische woorden bij zijn eerste ontmoeting met Alfred. In het gegeven van de expeditie passen ook de namen van Amundsen, de Noorse poolreiziger en eerste mens die de zuidpool bereikte, van Brandel, de Nederlandse Himalaya-bedwinger, en van Nummedal, wiens naam en verdiensten als wetenschapper refereren aan het succes van zijn naamgenoot in de Noorse archeologiegeschiedenis. Ten opzichte van deze reuzen, natuurmensen en vinders voelt Alfred zich inferieur. Hij is immers geen begenadigd mens, laat staan een held.
Noch sir John in Expeditionen noch Andrée in Ingeniör Andrées Luftfärd is een held in conventionele zin. Ze kunnen veeleer beschouwd worden als ironisch beschreven exponenten van het westerse he-man-ideaal, als drager van Europese hoogmoed en Europese domheid. De figuur van Brandel had er een exponent van kunnen zijn, want de Nederlandse expeditie steunt toch vooral op sjerpadragers en Brandel komt uiteindelijk in een rolstoel terecht. Hetzelfde geldt voor andere figuren in Nooit meer slapen. Van Qvigstad met zijn opmerkingen over kolonialen en negerinnen
horen we niets meer, de begaafde Arne verongelukt, Nummedal is een wrak en ondanks zijn hooggespannen verwachtingen keert ‘Alfred I.’ gedesillusioneerd terug.
Desondanks is het moeilijk geen respect en medelijden voor al deze figuren – Andrée en Alfred in het bijzonder – te voelen. Het respect namelijk dat gedicteerd wordt door de drang tot zelfbehoud. Zowel Sundman als Hermans neemt ten opzichte van deze figuren een ambivalente houding aan en de lezer bevindt zich al snel in dezelfde positie. Is Alfred nu een gedesillusioneerd meelijwekkend figuur of een door zijn reis gelouterde Aeneas?
Søren Kierkegaard
Opvallend in het artikel van Aaslestad is het slot, na de notitie over samenhang en toeval in het werk van Hermans. De anekdote over Kierkegaard illustreert in zekere zin het handelen van Alfred. Vader Kierkegaard, Alfred en misschien in beperkte mate ook de lezers van Nooit meer slapen zien verbanden die er niet zijn.
Het is aannemelijk dat Hermans op het moment van zijn contact met Aaslestad bezig was met Kierkegaard, want in nrc Handelsblad van 24 januari 1992 recenseerde Hermans onder de titel ‘De maan is het geweten, Het dagboek van Kierkegaard’ de Dagboeken van Kierkegaard, een deel uit de reeks Privé-domein.14 Deze bloemlezing uit Kierkegaards Papirer (1909-1948) bevond zich, zo bleek bij de veiling door Van Gendt Book Auctions in 1995, in het boekenbezit van Hermans. De door hem verhaalde anekdote over vader Kierkegaard is in feite een herhaling van de recensie en is als zodanig afkomstig uit de inleiding van Sybren Polet. Ook de geciteerde uitspraak ‘De maan is het geweten van de aarde’ is in deze uitgave te vinden en dateert uit 1837.15
Sir Isaac Newton
Aldri sove mer heeft, als aanvulling op zijn Nederlands origineel, een motto meegekregen. Dit motto, van Sir Isaac Newton, luidt:
I do not know what I may appear to the world, but to myself I seem to have been only like a boy playing on the sea-shore, and diverting myself in now and then finding a smoother pebble or a prettier shell than ordinary, whilst the great ocean of truth lay all undiscovered before me.
In een interview naar aanleiding van het verschijnen van Nooit meer slapen (1966), legt Hermans uit dat het een misvatting is te veronderstellen dat het boek handelt over een geweldige mislukking.16 Omdat hij deze betekenistoekenning wilde nuanceren, had hij een motto van Newton aan het boek willen toevoegen. Newton was in de ogen van de wereld tenslotte ook geen mislukkeling. Daarbij diende het motto de belangrijke rol te benadrukken die het toeval speelt in de grote wetenschappelijke ontdekkingen. Hoewel Hermans dus al in 1966 over het Newton-motto sprak, werd dit citaat, uit Louise Trenchard More: Isaac Newton, a biography (1934, p. 664), pas in de Noorse vertaling Aldri sove mer (1992) daadwerkelijk als motto toegevoegd.
overzicht recensies
1 | Petter Aaslestad, ‘Ekstreme Finnmark’, Aftenposten, 1 april 1992. Oslo, oplage 1994 250.000 expl. Met foto. |
2 | Turid Larsen, ‘Stor nederlandsk roman’, Arbeiderbladet, 11 april 1992. Oslo, oplage 1990 51.786 expl. Met foto. |
3 | Arthur Tørå, ‘Farlig ferd’, Agderposten, 27 april 1992. Arendal, oplage 1990 25.706 expl. |
4 | Tove Nilsen, ‘Filosofisk roman med komisk verdi’, Dagbladet, 6 mei 1992. Oslo, oplage 1990 219.757 expl. Met foto. |
5 | Mia Bull-Gundersen, ‘Nederlandsk møte med myggen’, Dagens Naeringsliv, 11 mei 1992. Oslo, oplage 1990 45.169 expl. Met foto. |
6 | Jon Terje Grønli, ‘Geologisk ekspedisjon på Finnmarksvidda’, Tønsbergs Blad, 12 mei 1992. Tonsberg, oplage 1990 32.677 expl. |
7 | Tor Eystein Øverås, ‘Går seg will på vidda’, Nordlands Framtid, 19 mei 1992. Bodø, oplage 1990 19.609 expl. Met foto. |
8 | Aase Foss-Abtahamsen, ‘Nederlandsk klassiker endelig på norsk’, Faedrelandsvennen, 4 juni 1992. Kristiansand, oplage 1990 46.340 expl. |
9 | Erik Fosnes Hansen, ‘Presist inn i den indre geologi’, Aftenposten, 10 juni 1992. Oslo, oplage ochtendeditie onbekend. |
10 | H.L., ‘Dramatikk i Finnmark’, Nytt fra Norge, 23 juni 1992. Oslo. |
11 | Lars Helge Nilsen, ‘To reiser’, Bergens Tidene, 3 augustus 1992. Bergen, oplage 1990 98.033 expl. Stapelrecensie. |
12 | Fartein Horgar, ‘Nederlender på vidda’. In: Adresseavisen, 4 augustus 1992 en 24 september 1992. Trondheim, oplage 1990 88.888 expl. |
13 | Per Ørjan Østvik, ‘Aldri sove mer’, Nordlys, 25 september 1992. Tromsø, oplage 1990 32.507 expl. Met foto. |
14 | Svein G. Simonnaes. ‘Hollandsk Malstrøm’, ba, 6 oktober 1992. |
15 | Ada Lange, ‘Mors forventninger’, Gudbrandsdølen/Lillehammer Tilskuer, 20 november 1992. Lillehammer, oplage 1990 21.361 expl. |
De auteur dankt Cootje Jansen en Mieke de Jong voor hun commentaar.
- +
- Arno van der Valk (1970) is neerlandicus. Hij schreef Hermans Trismegistos. Onderzoek naar Willem Frederik Hermans en de klassieke oudheid (1996, ongepubliceerde doctoraalscriptie).
- 1
- Over Hugo Claus: Gerd de Ley, De pen gaat waar het hart niet kan (1980), over Harry Mulisch: Marita Mathijsen, De mythische formule (1981) en over Gerard Reve: Sjaak Hubregtse, In gesprek (1983).
- 2
- Naast het hier te bespreken interview betreft het Manuel Arce, ‘El novelista Willem Frederik Hermans’, El Destino, 22 april 1961; Christel Leclerq-Safieh, ‘Une écriture limpide’, L’Orient le jour, 8 januari 1981 en Eliza Botha en Henriëtte Roos, ‘In gesprek met Willem Frederik Hermans’, in: Tydskrif vir letterkunde 2r (1983) 2 (mei), p. 45-54.
- 3
- De titel Aldri sove mer is onvertaald gelaten om verwarring te voorkomen.
- 4
- Of het juist is dat Aaslestad hier van weken spreekt, hangt af van wat Alfred zoekt. Vgl. ‘Nooit meer slapen – van dag tot dag’, Hermans-magazine 4 (1994) 13 (december), pp.7-8.
- 5
- De foutieve spelling van de naam Hermans wordt hier waarschijnlijk veroorzaakt doordat in het Noors een korte klinker wordt verkregen door een dubbele medeklinker te laten volgen.
- 6
- Zie het overzicht van recensies.
- 7
- De uitgever Gyldendal Norsk Forlag te Oslo verkocht tot 1996 1.742 van de 2.200 exemplaren. Prijs 322 Noorse kronen (ca. f 80,-). Met dank aan Gordon Hølmebakk.
- 8
- Jan Fontijn bespreekt de betekenis van de gravlaks in ‘Nooit meer slapen of naar het middelpunt der aarde’, Tirade 10 (1970) 160, pp. 474-493.
- 9
- Bedoeld worden nr. 82: Torbjørn Fjellang, Finnmark 1961; nr. 83: Laplandse vrouw, Ramnastua 1961; nr. 94: Hert, Bergen (Noorwegen) 1961; nr. 99: Sneeuwvlek, Finnmark 1961 en nr. 110: Vrouw, Finnmark 1961. Vgl. Hermans-magazine 4 (1994) 13 (december), pp. 6-16 en 4 (1995) 14 (maart), p. 56 voor meer foto’s van Hermans’ tochten in Lapland.
- 10
- Uitgezonderd de jubileum-editie 1991, tweeëntwintigste druk.
- 11
- Knut Hamsun, Honger, 1976. Vertaald door Cora Polet. Het artikel ‘Voor honger wijkt alles’ is onder de titel ‘Hamsun’s honger’ opgenomen in Ik draag geen helm met vederbos (1979).
- 12
- Per Olof Sundman, De barre pooltocht, 1970. Vertaald door J.C. Torringa-Timmer. De expeditie, 1979. Vertaald door Marijke Haagsma-Langerak en Tineke Keuning.
- 13
- G.F.H. Raat is overtuigd van de gelijktijdigheid van de vertelling en geeft daar overtuigende argumenten voor in ‘Alfred en zijn spiegelbeeld’ in de essaybundel Wilbert Smulders (red.), Verboden toegang, 1989.
- 14
- Søren Kierkegaard, Dagboeken, gekozen en ingeleid door Sybren Polet, vertaald door Cora Polet, 1991.
- 15
- Fragment 106, p. 69. In Deense uitgave deel ii a 633.
- 16
- Joop van Tijn, ‘Willem Frederik Hermans. “Ik heb nooit in de goedheid van de mensen geloofd”’, Vrij Nederland, 2 april 1966. Opgenomen in Frans A. Janssen, Scheppend nihilisme, 1979.