Over dit hoofdstuk/artikel

Hein Aalders

over J. Slauerhoff

over Willem Kloos


1
Dit herinnerde Constant van Wessem zich (geciteerd naar: Dirk Kroon [samenst.], Ik had het leven me anders voorgesteld. J. Slauerhoff in vraaggesprekken en herinneringen [‘s-Gravenhage 1981], p. 261).
2
Zie hiervoor mijn proefschrift, Van ellende edel. De criticus Slauerhoff over het dichterschap (Rozenberg 2005), m.n. de p. 169-176.
3
Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (Amsterdam 1995), p. 146.
4
Ook voor Slauerhoffs aversie tegen Verwey zie mijn proefschrift, m.n. de p. 164-166, 169-171 en 178.
5
Wim Hazeu (opus cit.), p. 57.
6
Idem, p. 349.
7
Idem.
8
Dirk Kroon (opus cit.), p. 261.
9
Zie Wim Hazeu (opus cit.), p. 77.
10
Zie Hans van Straten, Weer wankelt de boekenkast (Baarn 2000), p. 231-232.
11
In: Almanak der Unitas Studiosorum Amstelodamensium (U.S.A.), 23 februari 1917, p. 76. Ook in J. Slauerhoff, Slauerhoff student auteur. Ed. E. Francken, G. van Munster en A. Pos (‘s-Gravenhage 1983), p. 20-21.
12
In De Nieuwe Gids 1 (1885-1886) 1 (okt. 1885), p. 317.
13
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten (13de t/m 18de druk), p. 282 (19de druk – o.d.t. Alle gedichten – p. 251).
14
De Verzamelde gedichten van Slauerhoff verdienen al decennia lang een nieuwe, op de huidige stand van de editiewetenschap gebaseerde uitgave, maar eerst het zuinige beleid van vorige generaties uitgevers en daarna de huidige omstandigheid dat een groot deel van het materiaal niet toegankelijk is voor degenen die daar wat aan willen en kunnen doen, leiden ertoe dat Slauerhoffs poëzie slechts in een (steeds weer herdrukte) corrupte uitgave voorhanden is.
15
Zie Willy van Poucke in Magie van woord & woud. De literaire Ardennen (Groot-Bijgaarden / Baarn 1994), p. 26-32.
16
In: Le Disque Vert. Revue mensuelle de littérature, 3ème an, 4ème série, no 4 (1925), p. 80-85. Réimpr. intégrale. Éditions Jacques Antoine (Brussel 1970-1971) (4 dln.), p. 370-375. Het hele Lautréamont-nummer van Le Disque Vert, inclusief Slauerhoffs artikel, werd, met talloze andere stukken over de graaf, ook nog opgenomen in een speciaal Lautréamont-nummer van het Franse tijdschrift Entretiens (sur les lettres et les arts) van voorjaar 1971: p. 86-89, dat onder redactie van Max Chaleil verscheen. Her de Vries was, naar mijn weten, de eerste die het stuk van Slauerhoff traceerde en er melding van maakte (in Her de Vries, Lautréamont in Nederland. Een beknopt critisch literatuuronderzoek. [Z. pl.] Brumes Blondes + Bureau de Recherhes Surréalistes 1961. Later, in een uitgebreidere editie, samen met Piet Schermer: Lautréamont in Nederland. Twee dln. Enkhuizen 2000).
17
Willem Kloos, ‘Nieuwste Fransche letteren.’ In: De Nieuwe Gids 6 (1891) 4 (april), p. 75-91.
18
Het exemplaar van Kloos is de tweede druk, voorzien van een informatief voorwoord van de uitgever Léon Genonceaux (Parijs 1890). De eerste druk is van 1869, de derde pas van 1920.
19
J. Slauerhoff, ‘Over het “vrije vers” en versbevrijding in het Nederlandsch.’ Postuum gepubliceerd in: Maatstaf 3 (1955) 6 (september), p. 481-503. Lekkerkerker nam het drie jaar later op, maar zonder annotaties, in de Verzamelde werken viii. Proza v. Critisch proza (Rotterdam 1958, p. 6-27).
20
Doorgaans wordt deze uitspraak, dat alles hier vijfentwintig (of vijftig) jaar later plaatsvindt, toegeschreven aan Heinrich Heine. Hij zou hebben gezegd of geschreven: ‘Als er weer een zondvloed losbreekt ga ik naar Holland, want daar gebeurt alles vijftig jaar later.’ Maar volgens Martin van Amerongen is dit citaat apocrief. Hij heeft hiervoor in het oeuvre van Heine geen bron gevonden (Martin van Amerongen, ‘Heine en Holland.’ In: nrc Handelsblad, 16 november 1985).
21
Bijvoorbeeld in Kloos’ stuk ‘Nieuwste Fransche letteren’ in De Nieuwe Gids 6 (1891) 4 (april), p. 75-91.
22
Slauerhoff in de Nieuwe Arnhemsche Courant van 23 augustus 1930.
23
Wim Hazeu (opus cit.), p. 512-513.
24
In Forum 2 (1933) 5 (mei), p. 409-411.
25
Willem Mooijman, Forum. Brieven, citaten, dokumenten en knipsels (‘s-Gravenhage 1969), p. 158.
26
J. Slauerhoff, Verzamelde werken viii (Rotterdam 1958), p. 256-258. Overigens ontbreekt in dit deel überhaupt elke toelichting. Bronnen noch jaartallen worden de lezer geschonken, alles staat chronologisch kriskras door elkaar.
27
Zie hiervoor en voor volgende gegevens ook de uitgebreide levensbeschrijving van Frans Oerlemans en Peter Janzen in De Parelduiker 8 (2003) 2/3, m.n. p. 38-46.
28
Harry Prick in lemma ‘Stuwe, Jeane Henriette Reine Reijneke Van.’ In: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989).
29
Walter Gobbers in lemma ‘Reyneke van Stuwe, Jeanne.’ In: G.J. van Bork en P.J. Verkruijsse, De Nederlandse en Vlaamse auteurs (Weesp 1985), p. 479.
30
Ter Braak op 17 september 1932 aan E. du Perron, in: Briefwisseling Ter Braak-Du Perron i. Ed. H. van Galen Last (Amsterdam 1962), p. 285.
31
Slot ‘Binnengedachte dcclxxvi’ (= no. 776!) in De Nieuwe Gids 48 (1933) juli, p. 62.
32
‘Le Débonnaire’ (= de Goedhartige) was de bijnaam van de Frankische koning en Roomse keizer Lodewijk i (778-840), zoon van Karel de Grote. Lodewijk kreeg het aan de stok met zijn vier zonen, die ieder een deel van het rijk van hun vader opeisten en ook onderling strijd voerden. De suggestie van Kloos – welke evenmin als zijn Messiasvergelijking (zie slot noot 35) uitblinkt door bescheidenheid – is natuurlijk dat Kloos’ erfgenamen in de literatuur hem beschimpen en zijn erfgoed verscheuren, terwijl hij het steeds vroom, goedhartig en eerlijk onder hen probeert te verdelen.
33
Eerste twee kwatrijnen van ‘Binnengedachte dcclxxii’ in De Nieuwe Gids 48 (1933) juli, p. 58.
34
In diens vers ‘De boulevardier’ uit Experimenten (‘s-Gravenhage 1911).
35
Briefwisseling Ter Braak-Du Perron ii (opus cit.), p. 430 (9 juni 1934). De Vlaamse criticus Urbain van de Voorde, die een belangrijke medewerker was van Dirk Costers De Stem, opende zijn Forum-bijdrage ter ere van Kloos’ vijfenzeventigste verjaardag over diens invloed in de Nederlandse poëzie met de volgende woorden: ‘Indien Jacques Perk wellicht de Johannes de Dooper is geweest van de nieuwe Nederlandsche poëzie, dan was Willem Kloos zonder eenigen twijfel haar Messias. De boodschap, die hij bracht met zijn dichtwerk en zijn critiek, niet het minst met zijn beroemde inleiding voor de uitgave der Mathilde in 1882, is richting- en doorslaggevend geweest voor zoo goed als gansch de evolutie der lyriek in de beide Nederlanden tot vlak voor den oorlog, en boven Moerdijk, zelfs eenigermate nog tot op den huidigen dag. Zonder Willem Kloos, zonder zijn baanbrekende critische geschriften, die hij kracht wist bij te zetten door het prachtige voorbeeld zijner eigen aanvangslyriek, is een halve eeuw Nederlandsche poëzie eenvoudig ondenkbaar.’ (Forum 3 [1934] 6 [juni] p. 486.) Grappig is dat Van de Voorde de Johannes de Dopervergelijking leent van Kloos zelf, die in De Nieuwe Gids van april 1888 Marcellus Emants die rol in de moderne literatuur had toebedeeld (niet moeilijk te gissen natuurlijk voor wie Kloos de rol van Messias stilzwijgend had gereserveerd).
36
H. Marsman, Achter de vuurlijn van de horizon. Verspreid gepubliceerde gedichten 1917-1940. Bezorgd door H.T.M. van Vliet (Amsterdam 1990), p. 111.
37
Idem, p. 112 en 181-183.
38
Geschenk 1933. Herinneringen aan Nederlandsche schrijvers, bijeengebracht ter gelegenheid van de Nederlandsche Boekenweek 29 april – 6 mei 1933. Samenstelling C.J. Kelk. Uitgegeven vanwege de Vereeniging ten behoeve van de Belangen des Boekhandels.
39
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten (13de t/m 18de druk), p. 864. (19de druk – o.d.t. Alle gedichten – p. 770.)