Ronny Boogaart en Eric de Rooij
Het kleurrijke andere leven
De correspondentie van Hans Warren met soldaat Jan Kakebeeke in Nederlands-Indië
Ronny Boogaart (1968) en Eric de Rooij (1965) publiceerden eerder in De Parelduiker over Hans Warren, Jan Wolkers en Bernard Sijtsma. Van hun hand zijn Hart van mijn land ik ben terug. Een literaire wandeling door het Zeeland van Hans Warren (2007) en Het beste mijner paradijzen. Wandelen door het Gooi met Van Eeden, Van Deyssel en anderen (2011). Van Boogaart verscheen eerder dit jaar Een sprinter is een stoptrein zonder wc. De sturende kracht van taal (Amsterdam University Press) en van De Rooij zijn poëziedebuut Het eindigt zomaar ergens (Liverse).
Ze werden overgoten met benzine en in brand gestoken, de brieven die Hans Warren tussen 1947 en 1950 schreef aan zijn vriend en dorpsgenoot Jan Kakebeeke. Tijdens de politionele acties was hij als soldaat gestationeerd in Nederlands-Indië.Ga naar eindnoot1 Kakebeeke maakte schoon schip. De aanleiding was een ordinaire ruzie op zijn huwelijksdag, enkele jaren na zijn terugkeer in Borssele. Ruzie omdat Warren zich tijdens de receptie zo had misdragen. ‘Ik had de bruid gekust, op mijn knieën getrokken, betast, en de bruidegom dronken gevoerd. Dat alles in bijzijn van mijn eigen vrouw.’Ga naar eindnoot2 Met de teloorgang van de vriendschap zouden dus ook de brieven van Warren aan Kakebeeke als verloren beschouwd kunnen worden, ware het niet dat Warren niet alleen boekhouder was van zijn eigen leven, maar ook van zijn correspondentie. Behalve de brieven van Kakebeeke uit Indië, zo’n honderd in aantal, bevinden zich in de nalatenschap van Warren onder meer een brievenboek met kladversies van zijn eigen brieven, en doorslagen van enkele getypte brieven.Ga naar eindnoot3 Zijn inzet voor de correspondentie maakt Warren meteen duidelijk in zijn eerste brief van 17 november 1947, en die is ambitieus:
Onwillekeurig zal deze brief, zullen alle brieven aan jou iets van een dagboek hebben, iets directs, vertrouwelijks, nu dat ik geen geheimen voor je heb. Ik noteer voor jou zoals ik voor mezelf doe: is dat niet het grootste vertrouwen dat ik je schenken kan? […] Vergeet nooit dat ik je vriend ben, je beste. Dat er niemand is die je zo goed kent als ik. Dat je kleinste zorg mij nooit te veel zal zijn, en je laagste streek geen aanleiding tot verwijt.
Daarna volgen vijfentwintig brieven die waarschijnlijk een serieuze weergave zijn van de daadwerkelijk verstuurde brieven – zelfs een klad dat hij op zijn werk (met briefhoofd Gemeente Borssele) heeft geschreven, plakt hij in het boek. Vier maan-
[pagina 49]den later, vanaf begin maart 1948, krijgt het brievenboek een ander karakter en zijn de teksten eerder samenvattingen van brieven die al naar Nederlands-Indië onderweg zijn. Deze wijziging weerspiegelt aardig de ontwikkeling van de gevoelens die Warren voor Kakebeeke koestert. In het begin is de toon van zijn brieven die van een hartstochtelijke geliefde, maar niet lang daarna begint hij kritiek te leveren op Kakebeeke en eigenlijk al na enkele maanden worden de brieven van Warren steeds korter en zakelijker. Wat is er in de tussentijd gebeurd?
Naar Indië
Jan Kakebeeke (1926-2000) werd evenals Hans Warren (1921-2001) in Borssele geboren. Ze moeten elkaar nagenoeg hun hele leven gekend hebben, maar een intensiever contact ontstond toen zij allebei, vlak na de bevrijding, werkten bij de gemeentesecretarie van Borssele.
Het werk, zes uur per dag, waarvan je gemakkelijk drie kwartier à een uur af kunt trekken door wat te laat komen en koffie drinken, is niet bepaald prettig, maar best vol te houden. Overstelpend druk is het er haast nimmer, en met de collega’s kan ik het redelijk vinden.Ga naar eindnoot4
Zo impliciet doet Kakebeeke zijn intrede in het dagboek van Warren. Later krijgt hij, zoals de meeste dorpsgenoten in het gepubliceerde dagboek, ook een schuil-
[pagina 50]naam: Kees. Op 1 september 1946 schrijft Warren voor het eerst uitgebreid over hem: ‘Iemand die ik zelden noem is Kees. Tussen ons bestaat er een wisselspel van krachten. Hij is op mij verliefd, haast slaafs aan mij onderworpen zelfs, maar ik kan niet van hem houden, hoewel hij me soms ontroert door zijn toewijding.’Ga naar eindnoot5 Begin 1947 krijgt Kakebeeke zijn militaire opleiding, hij wordt als artillerist gelegerd in Ede en later dat jaar in Arnhem. In die tijd bekent Warren dat Kees hem ‘veroverd’ heeft.Ga naar eindnoot6
In oktober 1947 hebben beide vrienden het moeilijk met het aanstaande vertrek van Kakebeeke naar Nederlands-Indië. Warren geeft hem foto’s mee, van het Zeeuwse landschap (de Westerschelde) en van zichzelf (‘Hij wou een kiek van mij als jochie van een jaar of vijf, zittend op een kilometerpaal in een wit matrozenpak.’).Ga naar eindnoot7 De vertrouwdheid is zo groot dat Warren ook Kakebeekes zaken regelt, een uitkering waarop hij recht heeft nu hij militair is geworden. ‘Nu zijn vertrek nadert, merk ik dat ik hem meer waardeer. We hebben al langer dan een jaar een casuele verhouding, het is er een van afstoten en aantrekken.’ Het afstoten hangt ook samen met Jans omgang met meisjes: ‘Hij heeft telkens een ander meisje, de afgelopen maanden ontmoette ik er drie van, en ze waren allemaal best aardig.’Ga naar eindnoot8 Op 26 november vertrekt Kakebeeke vanuit de haven van Rotterdam en wil Warren hem daar uitzwaaien. Heel kort noteert Warren dan dat hij Kees in de trein heeft gezien. Pas bijna zes maanden later, op 15 mei 1948, is hij iets uitgebreider en herinnert hij zich:
Kees’ schip, de ‘Kota Inten’, zag ik niet wegvaren, maar voordien, bij het binnenrijden van zijn trein, heb ik hem even gesproken, staand op de treeplank; hij hing uit het raam, vuil, verwilderd, met belopen ogen in een moe gezicht. Die vieze, beschreven trein, de regen, de krampachtige gezichten van al de soldaten.Ga naar eindnoot9
Letterlijk dezelfde aantekening is te vinden in een brief die Warren al op 6 januari 1948 aan Kakebeeke schrijft, wat suggereert dat hij zijn brievenboek als bron heeft gebruikt bij het schrijven in zijn dagboek.
‘Schrijf veel, heel veel, ik heb er behoefte aan’
De dag na het afscheid in Rotterdam, schrijft Warren direct een brief aan Kakebeeke. Het is het begin van een stroom van brieven die de Kota Inten achterna gaan en die getuigen van Warrens verliefdheid: ‘Je portret hangt boven m’n bed. (…) Het is het eerste dat ik zie als ik ontwaak en het laatste voor ik inslaap’. En op 7 december: ‘Lieve Jan, Het is Zondagmiddag, half twee. Ik heb geprobeerd mijn weekend deze keer vol te maken, om je niet te kunnen missen.’ Een ruime week later, op 16 december: ‘De eerste dagen was ik aldoor op het punt in tranen uit te barsten als ik aan je dacht.’
[pagina 51]Hij bekent Kakebeeke te benijden, het liefst zou hij zelf naar Indië gaan. ‘Ik ben zeer benieuwd wat je allemaal ziet, voelt, meemaakt. Ik ben wel wat jaloers op je. Ik voel me kleurloos en grauw hier in Borssele.’ De eenzaamheid en uitzichtloosheid die Warren ervaart is een terugkerend thema in zijn brieven.
Als ik je zou willen vertellen wat er op een dorp als Borssele gebeurt, voel ik me beschaamd worden. Want er gebeurt niets. Ik leef dus eigenlijk in een vacuüm. Altijd ben je op jezelf aangewezen, op je boeken, ’t contact met enkele vrienden. Is het dan een wonder dat je je daar geheel in specialiseert? Dat je de vriendschappen in alle graden wilt proeven, dat je boeken om je heen verzamelt tot je er onder bezwijkt (lichamelijk en financieel) en dat je verder verstikt in eenzaamheid. (HW, 1 december 1947)
De brieven van Kakebeeke geschreven op de Kota Inten onderweg naar Indië, arriveren op 16 december in Borssele. Warren is enthousiast: ‘Je schrijft leuk, Jan. Juist wat jij verward noemt doet mij gezellig aan. Schrijf veel, heel veel, ik heb er behoefte aan.’ (HW, 16 december 1947)
Bij een bezoek aan Kakebeekes ouders, nog dezelfde dag, constateert hij dat de brieven aan hém ‘de mooiste, de beste’ zijn. Maar helemaal tevreden is hij nog niet: ‘ik wil ze nog beter, eerlijker, rücksichtslozer’. Zelf gaat hij in zijn brieven een stapje verder:
[pagina 52]Voor ik het vergeet Jan: de kerstdagen: denk veel aan me en lief. Ik zal je portret, het ondeugende aan het water waar ik een groot formaat foto van heb een zoen geven en je in gedachten al het goede wensen. (…) Lieveling, liefkoos me af en toe eens buitensporig, daar heb ik behoefte aan. Jij hebt charmante bruintjes genoeg om je hartstocht op te koelen. (…) Ik wilde dat ik geheel tegen je aangedrukt stond, een beetje gevaarlijk, ergens onder een lantaarn, dat je dij tussen mijn benen drong en mijn tong je gehemelte likte. But dearest you’re so far away I can’t reach. I love you, I love you, Hans. (HW,16 december 1947)
Op de hartenkreten uit Borssele reageert Kakebeeke met een zekere reserve. ‘Laat het vals klinken wat ik zeg, laat het van mijn kant ook nonsens zijn, maar laat me nu in de waan, dat je van me houdt. En ik van jou. Wellicht is het waar, ik steun erop, laat me niet alleen Hans – never.’ (JK, 16 december 1947) Die slag om de arm op erotisch gebied is niet zo gek: Kakebeeke correspondeert niet alleen met Warren maar ook met Rita, ‘het leuke, eenvoudige, Arnhemse brunetje’. Voor Kakebeeke nemen haar brieven dan nog ‘de tweede plaats in’, na de brieven van Warren, ‘maar niettemin een belangrijke plaats’. (JK, ongedateerd, poststempel 30 december 1947) Over Warrens wens om naar Indië te komen is hij duidelijk: ‘Ga volgend jaar naar Frankrijk darling, maar wacht met Indië. Als ik niet moest!!!’ (JK, 22 december 1947).
Oudejaarsavond 1947 is voor beiden een dieptepunt. Ze hebben per brief afgesproken om middernacht intens aan elkaar te denken, maar Warren lukt het in alle drukte en ‘het gedreun van de radio’ niet. Anderhalf uur later wandelt hij door de storm en de regen, huilend.
Ik dacht aan allen die me lief waren en voelde me ontzettend verlaten en onbegrepen, niemand houdt van me, niemand begrijpt mijn grote liefde. Houd je van me Jan? Zeg het me, honderd maal, zoen me, druk je lippen op de brieven die je me stuurt, zoen me, zoen me, dearest. (HW, 2 januari 1948)
Kakebeeke denkt bij de ‘twaalf doffe knallen van de artillerie’ die 1948 inluiden, wel aan Warren. Twintig minuten later schrijft hij over de soldaten die ‘in radeloze angst’ onder hun klamboe liggen.
Pas als de schroomheid overwonnen (gebroken) is, zie je ze daar staand tegen de muur en met de photo’s van het meisje in hun handen. Ontdekkingen doe je veel. Een van hen, die met een jongen had geslapen, een mooi portret van een Amsterdamse knaap liet zien, stelde voor onder de klamboe te gaan. Ik heb mijn ogen dichtgedaan, toen hij zijn huwelijksgereedschap vertoonde, een zoen op zijn voorhoofd gedrukt en na een uur praten was hij weer rustig. (…) Huilend om hun meisje – sommigen dronken – een paar aanstellers – God het was hopeloos. (JK, 1 januari 1948)[pagina 53]
In zijn reactie op de nieuwjaarsbrief van Kakebeeke toont Warren weinig medeleven. Hij verwacht van de brieven uit Nederlands-Indië vooral afleiding van zijn eigen ongelukkige bestaan. Achterblijvend in het saaie Borssele hoopt Warren plaatsvervangend, via de brieven, zoveel mogelijk avonturen te beleven, en zo gedetailleerd mogelijke informatie te krijgen over de kleuren, geuren en smaken van Indië. ‘Het kleurrijke andere leven’, noemt hij het. Warrens honger naar de details van dat andere leven wordt door de brieven van Kakebeeke niet gestild. Dat krijgt die dan te horen in de vorm van schrijfadviezen:‘Niet dat de tam-tam een “terrible geluid” is, maar wat voor geluid het is, welke sensatie het bij je oproept, waar ‘t aan denken doet. Begrijp je? Hoe smaken inlandse zoenen?’ (HW, 9 januari 1948) Het past ook niet bij de functie die de brieven in Warrens leven hebben dat Kakebeeke alle mogelijkheden tot erotisch contact onbenut laat. Hij spoort hem dan ook aan
niet zulke alleraardigste invitaties af te slaan als nu onder die klamboe te kruipen. Hoe durf je veronderstellen dat ik afgunstig zou zijn, hoe kun je zo temen om iets dergelijks onbenulligs, een échange de deux fantaisies et un contact de deux épidermes? Ik weet dat je van mij houdt, daarmee is de kous af en ik verwacht niet dat je de kuise Josef gaat spelen voor mijn plezier. Ik lach je er om uit, voilà, en als je dat cru vindt, welnu, dan vind je het cru (…) (HW, 14 januari 1948)
Ontnuchtering
Dat Warren niet jaloers zou zijn op Kakebeekes seksuele contacten met derden – zolang hij daar maar gedetailleerd verslag van uitbrengt – komt ook doordat zijn hartstocht in die tijd eveneens naar iemand anders uit gaat. Waar Kakebeeke zijn Arnhemse Rita heeft, heeft Warren nog de Borsselse Indië-ganger Max Krijger.Ga naar eindnoot10 Die brengt hem zelfs weer aan het dichten (‘Ik die dacht geen verzen meer te zullen schrijven’). Hij heeft het moeilijk met het vertrek van Krijger en zit op zulke dagen niet te wachten op deprimerende brieven. ‘En je mag ook wel eens bedenken dat ik weliswaar van je hou (o zo’n klein pietsje au fond, die exaltatie komt me hoe langer
[pagina 54]hoe kunstmatiger voor) maar dat mijn hele wezen vervlochten is (om ’t maar te zeggen) met M. die ik straks voor zolang verlies.’ (HW, 14 januari 1948)
Daarnaast werkt, krap zes weken na de eerste brieven, de wijze waarop Kakebeeke over hun relatie schrijft ontnuchterend. Eerst zag hij Warren als een soort onderwijzer, maar de laatste maanden voor zijn vertrek naar Indië hield hij van hem ‘zoals een normale jongen (…) van een meisje houdt’. Er is sprake van ‘geestelijke overeenstemming’, ‘waardebepaling’ en ‘respect’, maar lichamelijk kan hij deze gevoelens niet met Warren delen. ‘Mijn enige wens is om met een meisje in bed te kruipen.’ Tegen de jongen die hem in de oudejaarsnacht in bed nodigde, had hij gezegd dat er één jongen was van wie hij ontzaglijk veel hield en dat hij zelfs die moest teleurstellen. Zijn toekomst is met een meisje en Rita lijkt hem vanwege haar ‘eenvoudigheid’ ideaal – ‘niet zo gecompliceerd als wij soms zijn’ (JK, 26 januari 1948).
Warren reageert in eerste instantie furieus. Hij noemt Kakebeeke ‘weer helemaal zijn egoïstische zelf’.
nadat je me hebt overgooid met aanhankelijke (…) brieven met geveinsde (…) vleierijen zeg je me eindelijk weer de waarheid: ik vind je wel aardig en ik heb je wel nodig, ik kan nog zo een en ander van je opsteken en profiteren en ik ben dan van tijd tot tijd, bij gebrek aan iets beters, wel bereid tot iets wat mij in wezen tegen staat maar wat mij toch (…) wel aantrekt uit nieuwsgierigheid. (…) houd me dan ook niet voor de gek, bedrieg me niet, doe je niet anders voor dan je bent, ik vergeef je niet, dat je me zo onzeker hebt gemaakt. Wees er maar eens akelig van, toe maar, brul maar, brul maar, brul maar, ik doe ’t ook. (HW, 5 februari 1948)
Voorafgaand aan de bovenstaande tirade deelt Warren terloops mee dat hij eerder die dag moest optreden als getuige à decharge in het proces tegen zijn vader. Die is na de oorlog geïnterneerd op verdenking van collaboratie en moet zich verantwoorden tegenover het tribunaal van de naoorlogse Bijzondere Rechtspleging. Hij voelt zich ‘miserabel’ en ‘rebels’ en het is in die stemming dat hij zijn negatieve gevoelens afreageert op zijn correspondent in Indië. Dat realiseert hij zich ook en de volgende dag neemt hij zijn harde woorden terug. Toch is er dan definitief wat veranderd, vooral van de kant van Warren, die van mening is dat ‘de sfeer van de correspondentie’ ‘te broeierig’ was geworden, ‘een beetje zwoel, een beetje naar’. ‘Nu beginnen we overnieuw, opgefrist.’ (HW, 19 februari 1948) In het brievenboek vinden we vanaf nu niet altijd meer kladversies van de complete brieven, maar samenvattingen met korte aantekeningen als ‘briefje van snot’ (2 maart) en ‘kletsbriefje’ (8 maart). De brieven worden ook minder in aantal. Half maart maakt Warren de balans op:
[pagina 55]Ik vraag me af hoe het komt dat ik al zolang geen behoorlijke brief aan je heb kunnen schrijven. Ik geloof dat de schuld evenzeer bij jou als bij mij ligt. Ik heb niet de minste behoefte je iets mede te delen, ik heb je niets te zeggen. Ik geneer me een beetje voor die dwaze verliefde brieven die ik je in ’t begin zond, ik wilde nu wel dat ik toen wat mannelijker was geweest. (HW, 17 maart 1948)
Hij concludeert dat hij Kakebeeke niet werkelijk liefhad, zoals hij van Maria de RooGa naar eindnoot11 hield, van de Britse soldaat Timothy Yearwood en nu van Max Krijger. Kakebeeke schaart hij ‘ergens in de buurt van de gepassioneerde vriendschappen’ (HW, 7 april 1948). Op 17 april herhaalt Warren nog eens zijn klachten over de brieven, die – in tegenstelling tot de brieven van Krijger – geen confidenties van zijn kant uitlokken. Hij vraagt zich af of hun band dan een erotische is, maar ‘hier ontmoeten we elkaar ook weer niet helemaal. Waar ik van houd, is voor jou slechts een experiment, waaraan je twijfelt.’
Pas op 5 mei reageert Kakebeeke. De brief die hij oorspronkelijk als reactie had geschreven, heeft hij verscheurd, want ‘het zou de verwijdering maar vergroten’. Daar heeft hij geen belang bij want het gaat niet goed met hem, hij zit in de put en post uit Holland is het enige waar hij zich aan vastklampt. Toch komen er dat voorjaar en de hele zomer van 1948 weinig brieven uit Borssele. Als Warren al schrijft, hebben de brieven volgens Kakebeeke weinig inhoud, ‘net of je je van een last bevrijdt met te schrijven’ (JK, 7 augustus 1948). Die zomer stoppen ook de brieven van zijn Rita uit Arnhem. Hun relatie-op-afstand is beëindigd, vooral door toedoen van haar moeder, die zelfs brieven van Kakebeeke in de kachel heeft doen verdwijnen. (JK, 7 augustus 1948)
Warren verontschuldigt zich voor zijn weinig originele brieven, maar zijn motto luidt: ‘beter een oprechte en conventionele dan een gekunstelde originele brief’. (HW, 19 augustus 1948) In zijn brievenboek noteert hij soms ‘geen lust’ te hebben om een brief over te schrijven. Wel blijft hij steeds vissen naar erotische details uit het leven van Kakebeeke, maar die krijgt daar genoeg van: ‘neem nou in godsnaam de dingen eens for granted en zoek niet waar mogelijk (onmogelijk voor mij) verhoudingen, die nooit hebben bestaan. (…) Ik wens geen verhouding met een man en verlang er ook niet naar, zelfs niet in mijn wildste dromen.’ (JK, 26 september 1948) ‘Rare tegenstrijdige jongen’, schrijft Warren op 5 oktober in zijn brievenboek. Helemaal onredelijk is dat niet van hem, want op andere momenten schrijft Kakebeeke dat hem een wild verlangen naar Warren overvalt, en nog diezelfde maand beschrijft hij dat hij met drie soldaten heeft gezoend en met één ervan mond aan mond is ingeslapen. Daarbij dacht hij terug aan zijn eerste zoen met Warren in de secretarie (JK, 29 oktober 1948). In januari 1949 kijkt Warren terug op de correspondentie: ‘Te hevig opgezet, is alles te spoedig verzand.’ Hij legt zich daar nu bij neer, ‘ik weet dat ik je schrijf als ik er zin in heb, en dat ik van tijd tot tijd een brief van jou krijg, en dat we desondanks toch goede vrienden zijn.’ (HW, 7 januari 1949)
[pagina 56]Foto’s
Behalve over hun relatie, gaat veel van de correspondentie over fotografie. Kakebeeke maakt foto’s in Indië waarvan hij de negatieven naar Warren stuurt die ze in Goes laat ontwikkelen. De afdrukken stuurt hij dan weer terug, maar hij houdt ook foto’s voor zichzelf en voor de ouders van Kakebeeke. In de begintijd stuurt hij ook foto’s naar Rita in Arnhem, die hij soms zwaar parfumeert met eau de toilette ‘om haar de stuipen op het lijf te jagen’ (HW, 19 februari 1948). Als de ouders van Kakebeeke zich bezorgd tonen over de kosten van al die foto’s, drukt Warren hem op het hart: ‘stuur vooral geen negatieven ergens anders heen. Ik zorg voor alles en blijf voor alles zorgen, ik sta daar op. Ik zal heel boos zijn als je naar hen luistert en niet naar mij.’ (HW, 18 februari 1948) Kakebeeke is gehoorzaam: ‘Ik Johnnie Kaki verklaar dat ik aan niemand anders dan aan mijn Hans negatieven sturen zal’ (JK, 7 februari 1948).
Warren is een zorgvuldig archivaris van de foto’s van Kakebeeke, ook in tijden dat de epistolaire verhouding stroef verloopt. Dat blijkt ook uit de nalatenschap: aan de Indië-foto’s van Kakebeeke is een compleet album gewijd. Daarin veel natuuropnames, maar ook foto’s van de lokale bevolking en van Kakebeeke zelf – dat laatste vaak op verzoek van Warren. ‘PS Wanneer krijg ik eens een foto van je waar je helemaal alleen op staat? Liefst met zo weinig mogelijk kleren aan?’ (HW, 6 februari 1949)
‘Geestelijke lafaards’
Hoe vaak Warren er ook naar vist, verslagen van seksuele uitspattingen hoeft hij niet te verwachten – met jongens noch met meisjes – want dat soort avonturen past niet in de filosofie die Kakebeeke in de loop van zijn verblijf in Indië ontwikkelt. Zijn vrije tijd vult hij ‘met brieven schrijven, zo nu en dan bioscoop, wandeling, veel lezen, geen vrouwen, geen drank’. Kakebeeke komt uit de brieven naar voren als een integere jongen die door zijn meer intellectuele instelling weinig aansluiting vindt bij zijn medesoldaten. Hij geeft Engelse les, eerst aan soldaten en later aan Indische kinderen ‘in een kampongschooltje in de rimboe’, en dankzij ‘de burgerbibliotheek in Padang’ leest hij veel, van Freud tot Slauerhoff. Eén keer noemt hij Max Havelaar.
Enkele jongens ‘vonden’ in een kampong een Max Havelaar (dat boek is in veel kampongs aangetroffen, soms het enigste boek wat er was!). (JK, 5 mei 1949)
Enthousiast is hij over Oeroeg van Hella Haasse, ‘werkelijk een prachtboek’, vooral omdat zij niet pretendeert een oplossing voor het Indische probleem te hebben. Voor deze kant van zijn karakter zoekt Kakebeeke een luisterend oor bij Warren, maar die zit daar nu juist niet op te wachten en gaat nooit in op de meer beschouwende passages uit zijn brieven. Over de omstandigheden in Indië schrijft Kakebeeke weinig, omdat hij het moeilijk vindt ‘om de juiste toonaard te vinden, wil je jezelf niet als lijder of held voordoen’. Tussendoor schetst hij echter wel degelijk
[pagina 57]een beeld van de activiteiten van de Nederlanders in Indië en zijn houding daartegenover. Hij heeft het er duidelijk steeds moeilijker mee, in de wetenschap ‘dat je hier totaal overbodig bent en 70.000 anderen met jou’ (JK, 1 november 1948).
De brieven aan Warren zijn soms z’n enige uitlaatklep (‘geestelijk contact heb ik met niemand, had het met KeesGa naar eindnoot12, maar die zit ver weg’). Bijvoorbeeld nadat hij in een hinderlaag een Indonesiër heeft gedood. ‘In de keuze: jij of ik, kies je nog steeds de ander. Wie wil er nou dood? Wees eerlijk. Een heldendaad heb ik nooit verricht, een bravourstunt evenmin – niet de minste behoefte aan Hans.’ (JK, 15 maart 1949) De acties van de Indonesische nationalisten vindt hij ‘van hun kant bekeken volkomen te rechtvaardigen’. Een grotere hekel heeft hij aan de meeste Hollanders in Indië, die hij ‘geestelijke lafaards’ noemt die er ‘genoegen in vinden om zo veel mogelijk en zo pervers als het maar kan dood te schieten’.
Toen we onlangs een Indonesiër aanschoten en werkelijk levensgevaarlijk verwondden, kon ik hem niet zelf uit zijn lijden verlossen (…) of zij het doen mochten? (…)
– Cigaret? – zei de jongen, toen hij klaar was met zijn werk. En och, zo iets is niet eens typerend, maar eigenlijk ‘gewoon’. (JK, 15 maart 1949)
Later dat jaar zal hij Warren nog schrijven dat hij waarschijnlijk gepasseerd is bij de bevordering tot sergeant omdat hij ‘te toegeeflijk in woord en daad voor de inlanders’ is (JK, 9 september 1949).
[pagina 58]Zwitserland
Warrens toezegging bij de start van de correspondentie dat geen zorg van Kakebeeke hem te veel zou zijn, heeft hij niet ingelost. Regelmatig beklaagt hij zich: ‘Ik verlang niets van je dan dat je me leuke, opgewekte brieven schrijft, geklier heb ik al genoeg rond mijn oren.’ (HW, 14 januari 1948) Ook het voornemen om volledig openhartig te zijn als in een dagboek verdwijnt naar de achtergrond. Tot hij in een brief van 22 mei 1949 Kakebeeke een ontboezeming toevertrouwt over een zelfmoordpoging die zelfs in het dagboek ontbreekt. Warren is verliefd geworden op ‘een jongen van zestien jaar die vlak bij ons in de buurt woont’: het gaat om Nous(je) van Westen, ‘Florus’ in het dagboek, met wie hij die zomer naar Zwitserland is geweest.
Ik hoef je niet te zeggen dat het er verrukkelijk mooi was, en dat het rijke dagen zijn geweest. Wisselend van het tederste geluk tot een zeer serieuze poging tot zelfmoord in Interlaken, waar behalve Nous, die gek van angst was en me met al zijn jonge kracht heeft teruggehouden, geen sterveling iets van weet of weten mag, zelfs Max niet. Kijk, zoiets kan ik alleen aan jou vertellen, omdat jij deze krankzinnige dingen begrijpen kunt. Een ander vindt het enkel verwerpelijk en slecht. (HW, 18 juli 1949)
In een latere, ongedateerde, brief komt hij daar nog op terug. Hij zegt dat hij ziek uit Zwitserland teruggekomen is, ‘beseffend dat ik nu aan een grens stond. Want Jan, het is werkelijk op het nippertje geweest dat ik, of dat we beiden levend uit Tessino zijn teruggekomen’. Het leven is na Zwitserland voor Warren in een stroomversnelling gekomen. Hij heeft Helen Ferguson (‘Mabel’) ontmoet, zijn latere echtgenote, en beleeft met haar, zo schrijft hij aan Kakebeeke, ‘de drie gelukkigste weken’ van zijn leven. Begin oktober 1949 ontvangt Kakebeeke met vertraging een aantal van de brieven over Nous en Helen tegelijkertijd en hij vergelijkt het lezen ervan met het bekijken van een ongewone film. Hij is onder de indruk van de schoonheid van Nous, waarvan Warren enkele foto’s heeft meegestuurd, maar lijkt ook opgelucht door de plotselinge opkomst van Helen.
Terugkeer
Op 25 april 1950 vertrekt Kakebeeke met de ‘M.S. Generaal Black, een Amerikaans liberty schip’, terug naar Nederland. ‘Drie dagen geleden (Hemelvaartsdag 18 mei) is ook Kees uit Indië terug gekomen’, schrijft Warren in zijn dagboek.Ga naar eindnoot13 Moeizaam wordt de draad opgepakt tot Warren in het najaar van 1950 stopt op de secretarie, naar Parijs vertrekt en recensent wordt voor de Provinciale Zeeuwse Courant. Er is, volgens Warren, meteen wrijving, vanwege Nous. In zijn dagboek bekent hij dat Kakebeeke wel aardiger geworden is, maar ook dat hij ‘uiterst nerveus’ is. ‘Ik weet niet wat ik aan hem heb.’Ga naar eindnoot14 Enthousiast is Warren over de vele dingen die Kakebee-
[pagina 59]ke heeft meegebracht. In de brieven verzocht Warren hem regelmatig iets op te sturen, variërend van een leren portemonnee, een sarong, Balinese beeldjes, houtsnijwerk, tot schelpen.
Je moet eens voor me naar een of ander strand gaan en daar alle soorten schelpen oprapen die je ziet, van de allernietigste tot de grootste, de lelijkste tot de mooiste. Die pak je dan zeer zorgvuldig in watten in en je verstuurt ze per zeepost. (HW, 22 januari 1948)
Meestal lukt het Kakebeeke niet aan het verzoek te voldoen. Over de toegestuurde schelpen was Warren overigens niet enthousiast, noch over het pakketje waarin een – reeds bedorven – kokosnoot was bijgesloten. Maar de ring die Kakebeeke bij thuiskomst draagt, valt wel in de smaak en hoewel Kakebeeke er liever geen afstand van doet, krijgt Warren hem cadeau.
Ze blijven elkaar zien, zo nu en dan, er blijft – afgaand op Warrens dagboeknotities – zelfs iets seksueels in hun vriendschap, maar toch treedt weldra de verwijdering in. In het archief van Warren zijn van na 1950 slechts een paar brieven van Kakebeeke terug te vinden.Ga naar eindnoot15 De laatste brief dateert van 18 mei 1958. Kakebeeke woont met zijn echtgenote in Zoetermeer en stuurt aan Warren en zijn vrouw gelukwensen met de geboorte van hun zoon. Of hij gereageerd heeft is onbekend, ook uit het dagboek blijkt geen fysiek contact meer tussen de twee vrienden uit Borssele. Als Kakebeekes echtgenote in 1975 overlijdt, krijgt Warren wel een rouwbrief toegestuurd. Na 1953, na de rel op de receptie en de verbranding van alle brieven en foto’s, trad dus geen definitieve radiostilte in, wel is duidelijk dat hun wegen zich scheidden.
Demetrios
Als Warren vanaf 1981 zijn dagboeken publiceert, kiest hij bewust voor schuilnamen voor zijn dorpsgenoten uit Borssele. Maar hij doet meer. Door personages te splitsen speelt hij ook een literair spel. In het postuum gepubliceerde dagboek over 1992, schrijft hij op 27 mei:
Het wordt tijd dat ik dit allemaal op een lijst vastleg. Jan Kakebeeke (Kees) komt eveneens onder twee verschillende namen voor. Hij danst een keer als ‘Johnny’ op het gemeentehuis, ook treedt hij op in ‘De brand’ uit Demetrios.Ga naar eindnoot16
Demetrios, Warrens debuutroman uit 1976, is ‘een rijk boek’, zoals Pieter Jan Mellegers schrijft. ‘Het behandelt het probleem van het schrijven, wat is waar en wat is verzonnen, of is alles wat in taal wordt weergegeven eigenlijk onecht?’Ga naar eindnoot17 De brand waar Warren in zijn dagboeknotitie naar verwijst, is een scène in het middelste deel. In de eerste druk heet dit deel ‘Mario’, in de tweede, gewijzigde druk heet het
[pagina 60]‘Kaspar’. Demetrios ontvangt hier van de vader van Mario/Kaspar diens nagelaten verzen, notities en verhalen. Zoals Demetrios een zelfportret is van een rijpere Warren, zo tekent hij met het personage Kaspar een duidelijk zelfportret van zichzelf op jonge leeftijd. Net als Warren in de jaren veertig werkt Kaspar op de secretarie van een kleine gemeente, samen met de burgemeester, de secretaris en een typiste.
Maar welk personage is naar Kakebeeke gemodelleerd? Je zou zeggen de secretaris, maar die wordt in het verhaal slechts genoemd en speelt, net als de burgemeester, verder geen enkele rol. Misschien was Warrens maskerade niemand opgevallen als hij niet zelf in zijn dagboek Kakebeeke had verbonden met het verhaal van de brand. Nu pas zie je dat in de tekening van de typiste op de secretarie, Mar-
[pagina 61]celine genaamd, elementen van Kakebeeke en van de vriendschap tussen hem en Warren zijn verwerkt. Er zijn oppervlakkige overeenkomsten. Net als Kees in Geheim dagboek draagt Marceline een kunstgebit in ‘een smal mondje’, verder riekt haar adem en is haar voorhoofd wrattig. Over Kees staat in het dagboek: ‘Wat me in hem afstoot: zijn valse bovengebit en de twee wratjes in zijn nek, net onder zijn boord. (…) Het gebit (…) geeft soms een nare geur aan zijn adem.’Ga naar eindnoot18 Over Marceline: ‘Zij was de enige dochter van een veldarbeider (…). Schrander, maar onbesuisd, een warhoofd. (…) Ze rookte buitensporig (…).’Ga naar eindnoot19 Kees is door het jong overlijden van een broertje ook enig kind geworden, hij is de zoon van eenvoudige ouders, hij rookt en als hij naar Indië vertrekt, mijmert Warren in zijn dagboek: ‘Hij is minstens voor twee jaar weg, roekeloos, onbesuisd, moedig ook.’Ga naar eindnoot20
Maar de belangrijkste overeenkomst is wel de schets van de verhouding die Kaspar en Marceline met elkaar hebben op de secretarie, die goed past in hoe Warren zijn vriendschap met Kakebeeke heeft ervaren. Ze houden zich bezig met voedselvoorziening voor evacués, zoals Warren zich op de secretarie bezighield met evacuatiegelden. ‘Kaspar en zij waren hele dagen samen, er bestond tussen hen een kameraadschappelijke, soms wat weeë verhouding.’Ga naar eindnoot21 Het is een echo van de passage in de correspondentie waar Warren oordeelt dat de sfeer tussen hen ‘te broeierig’ is geworden, ‘een beetje zwoel, een beetje naar’ (HW, 19 februari 1948). Marceline wil geregeld meer, Kaspar houdt vooral af. Na kantoortijd heeft Marceline vriendjes om mee te dansen; ook Kakebeeke heeft, volgens het dagboek, verschillende vriendinnen.
In Demetrios gaat het op de secretarie helemaal mis met Kaspar en Marceline. Er
[pagina 62]breekt door onhandigheid van Marceline brand uit en in een innige omstrengeling – een dans haast – sterven beiden in de vlammenzee. Vuur waarop Warren zinspeelde toen hij bang was dat men erachter zou komen dat hij had geknoeid met evacuatiegelden: ‘De tas met de bescheiden ligt hier in de muurkast – desnoods verbrand ik de boel’.Ga naar eindnoot22 Vuur ook dat, met de vernietiging van de brieven van Warren aan Kakebeeke, een definitief einde maakte aan hun vriendschap.
Warrens belangstelling voor Indonesië zou tot het einde van zijn leven blijven bestaan.Ga naar eindnoot23 Schrijvers met Indische wortels, zoals Maria Dermoût en Tjali Robinson konden op zijn waardering rekenen. Wayangpoppen, houten beelden en andere voorwerpen uit Indonesië bracht hij onder in zijn kunstverzameling. Zonder ooit in Indonesië te zijn geweest, haalde hij via de letteren en de kunst het kleurrijke andere leven alsnog naar zijn huis in Zeeland toe.
- eindnoot1
- Jan Kakebeeke was tijdens zijn dienstplicht gestationeerd op Sumatra. Op 23 december 1947 kwam hij aan te Padang (West-Sumatra). In 1950 ging hij naar Batavia (Jakarta) voor de repatri?ring.
- eindnoot2
- Hans Warren, Geheim Dagboek 1952-1953, p. 159. Geheim dagboek wordt verder afgekort tot GD. Naar de brieven van Hans Warren (HW) en Jan Kakebeeke (JK) verwijzen we met hun datering in de lopende tekst.
- eindnoot3
- De literaire nalatenschap van Hans Warren bevindt zich sinds 2003 in de Zeeuwse Bibliotheek. Voor dit artikel is gebruikgemaakt van doos 28 (Jan Kakebeeke), die zeven, ongenummerde enveloppen bevat. We danken Mario Molegraaf en de Zeeuwse Bibliotheek voor hun toestemming van deze archiefstukken gebruik te maken.
- eindnoot4
- GD 1945-1948, p. 24. Over zijn werkzaamheden dicht Warren in het vierluik ?Dit is po?zie van de gemeentesecretarie?, postuum verschenen in Er staat een huis aan Schelde (Middelburg, 2009). Daarin speelt Kakebeeke een bescheiden rol als ??n van de ?twee jonge kunstgebitten? waarmee Warren werkt. ?De kunstgebitten trekken scheve smoelen/Als de burgemeester naar de wc gaat om de kopjes te spoelen.?
- eindnoot5
- GD 1945-1948, p. 59.
- eindnoot6
- GD 1945-1948, p. 97.
- eindnoot7
- GD 1945-1948, p. 158.
- eindnoot8
- GD 1945-1948, p. 159.
- eindnoot9
- GD 1945-1948, p. 185.
- eindnoot10
- Ook van soldaat en dorpsgenoot Max Krijger heeft Hans Warren de correspondentie bewaard. In het dagboek kreeg Krijger de schuilnaam ?Robert?.
- eindnoot11
- Zie over Maria de Roo verder: Ronny Boogaart & Eric de Rooij, ?Een zwijgende Sibylle. De muze van Hans Warren en Jan Wolkers?, in: De Parelduiker 13, 2008/4, p. 32-57.
- eindnoot12
- Het betreft hier Cornelis (Kees) Karelse (1926-2008), een goede vriend van Kakebeeke in Indi?, die in veel van zijn brieven voorkomt.
- eindnoot13
- GD 1949-1951, p.60.
- eindnoot14
- GD 1949-1951, p.61.
- eindnoot15
- Kakebeeke kiest voor een carri?re binnen de gemeente, trouwt en krijgt twee kinderen.
- eindnoot16
- GD 1990-1992, p. 284-285.
- eindnoot17
- Pieter Jan Mellegers, ?Demetrios: echt en gedroomd?, in: Het Oog in ’t Zeil 3, 1986/4, p.31.
- eindnoot18
- GD 1945-1948, p. 97. In een brief van 9 december 1948 vertelt Kakebeeke dat hij de wratjes in Indi? ?door een charmante verpleegster? heeft laten verwijderen.
- eindnoot19
- Demetrios, 1986 (2e, gewijzigde druk), p.65.
- eindnoot20
- GD 1945-1948, p. 161.
- eindnoot21
- Demetrios, 1986 (2e, gewijzigde druk), p.65.
- eindnoot22
- GD 1949-1951, p. 65.
- eindnoot23
- In de catalogus bij de tentoonstelling Verre Werelden. De verzameling van Hans Warren uit 2009 schrijft Adriaan van Dis dat volgens Mario Molegraaf de ?ware bron? van Warrens belangstelling voor Indonesi?, het kinderboek Flips Indische lotgevallen van N.K. Bieger is geweest.