Marco Entrop+
‘Eet meer Blaman, drink meer Vestdijk, lees meer Fruit’
Wim Sonneveld in de Boekenweek
Tegen vieren begon het glaswerk hinderlijk te sneuvelen. De koningin had dat moment niet afgewacht en de Amsterdamse Stadsschouwburg enige uren eerder al verlaten. Het was de hoogste tijd om op te breken, ook voor de meest onverzettelijken onder de schrijvers. Maar niet dan nadat – het was inmiddels traditie – de versierselen van ontwerper Metten Koornstra in de zalen en trappenhuizen vakkundig waren gesloopt. Wandspreuken als ‘Hoornik zien en zwijgen’ en ‘Na ’t Reve komt zonneschijn’ waren thuis ook nog geestig. Net als ‘Schuld en Voeten’. Die moesten mee, al dan niet via een omweg langs De Kring waar, even gewoontegetrouw, de afterparty werd gehouden en de dageraad verwelkomd.
Het Boekenbal van 1951 was een waardig feest geweest, memoreerde Eli Asser op 3 maart in Vrij Nederland. Hij had in het bijzonder genoten van de culturele opening van het bal, dat jaar verzorgd door Wim Sonneveld’s Cabaret. In een ‘charmant programma’ vol ‘heerlijke teksten’, schreef Asser, had het ‘de litteraire zaal’ de ene veeg uit de pan na de andere gegeven. Dat de Muze van het cabaret op ‘het feest der Kunsten’ was uitgenodigd, kon echter niet iedereen waarderen. Een enkeling beschouwde het zelfs als een bewijs van ‘geestelijke armoe’. Maar volgens Asser was goed cabaret nog altijd te verkiezen boven slecht Toneel, ‘met of zonder hoofdletter’.
Met zijn opmerking over slecht toneel haalde Asser uit naar het vorige Boekenbal. Als openingsvoorstelling had Toneelgroep Comedia het stuk Armada van Jef Heydendael ingestudeerd, dat door verregaande dronkenschap van hoofdrolspeler Cor Hermus jammerlijk uit de koers was gevaren en – tot grote hilariteit van de zaal – in het zicht van de haven bijkans slagzij had gemaakt. Door schade en schande wijs geworden – in 1948 had een rel rond Slauerhoffs toneelstuk Jan Pieterszn. Coen de avond ook al versjteerd -, besloot de Propagandacommissie dat de traditionele toneelopvoering maar eens plaats moest maken voor een andersoortige openingsact.1
Op dat beruchte schrijversfeest van 1948 had onder andere het Amsterdamse
Inktvis was een gelegenheidsgezelschap, opgericht door en (voor het overgrote deel) samengesteld uit medewerkers van Het Parool. Annie Schmidt maakte er deel van uit, evenals Jeanne Roos, Wim Hora Adema, de illustrator Wim Bijmoer, Eli Asser en de dichter Han G. Hoekstra. Hun optreden was die avond in de smaak gevallen. Vooral de liedjes van Annie Schmidt hadden een prettige indruk achtergelaten. Nadat Hetty Blok met nummers uit het repertoire van Schmidt de rampzalig verlopen Boekenavond van 1950 weer enigszins vlot had weten te trekken, was de feestcommissie in haar overtuiging dubbel gesterkt. Cabaret zou het worden, gebracht door iemand van naam.
Literair kleinkunstenaar
In het Nieuwsblad voor de Boekhandel verscheen op 16 november 1950 het bericht dat de zestiende Boekenweek zou worden geopend met ‘een litteraire cabaret-avond waarin veel aandacht voor het boek wordt gevraagd.’ Er zouden voor deze avond speciale teksten worden geschreven, ‘terwijl korte daartoe geschikte stukken van Nederlandse auteurs voor het voetlicht zullen komen.’ De feestavond zou worden verzorgd door Wim Sonneveld en zijn ensemble.
Wim Sonneveld (1917-1974) stond destijds bekend als een kunstzinnig cabaretier. Die status had hij mede te danken aan zijn tekstleveranciers, in de eerste plaats aan Hella Haasse. Zij schreef haar eerste teksten voor Sonneveld in 1943 en was lange tijd zelfs zijn enige auteur. In het begin speelde ze ook weleens mee. In 1948 werd Haasse – na het succes van het Boekenweekgeschenk Oeroeg koos zij als schrijfster voor de literatuur – ‘opgevolgd’ door Annie Schmidt. Zij zou Sonnevelds theaterprogramma’s de voor haar typerende lichtvoetige literaire touch meegeven.
Sonneveld was iemand die het experiment niet schuwde. Zo ontwierp hij als sluitstuk van het cabaretprogramma We spelen pantomime (1949) het ‘mimo-drame’ Het lied van Pierrot. Voor de uitvoering ervan had hij de medewerking gezocht van de beroemde Franse mimespeler Marcel Marceau. Het was Sonneveld tevens gelukt Martinus Nijhoff voor het project te strikken. Via Georgette Hagedoorn – de geliefde van Nijhoff speelde in het poëtisch droomspel de rol van muze – had hij de
dichter bereid gevonden de proloog te schrijven. Hoewel het mime-experiment niet door alle theatercritici met instemming werd begroet, bevestigde het Sonnevelds imago van ‘literair kleinkunstenaar’.
Keukenmeidenroman
Sonnevelds gezelschap bestond uit Emmy Arbous, Hetty Blok, Lia Dorana, Conny Stuart en Guus Verstraete. Voor de Boekenweekvoorstelling zou het worden versterkt met leden van De Inktvis. Het journalistencabaret zou niet alleen manschappen leveren, maar ook volledig zorg dragen voor de invulling van het programma.
Op 1 december 1950 ontving Sonneveld een eerste opzetje. Op briefpapier van Het Parool ontvouwde Wim Hora Adema haar plannen.2 Als eindredacteur van de vrouwenpagina van Het Parool, met medewerkers als Annie Schmidt en Hella Haasse in de gelederen, kon ze ergens mee voor de dag komen. Gedrieën zouden ze alle liedjes en sketches voor hun rekening nemen.3
Het programma ging er in grote lijnen als volgt uitzien. Het begon met een proloog door Annie Schmidt over twee boekensteunen, aan weerszijden van tien romans. Dan volgde een sketch van Hella Haasse, waarin de hoofdpersonen uit die boeken stappen, met elkaar in gesprek gaan en proberen te ontsnappen aan het karakter dat de auteur hun heeft gegeven. Achtereenvolgens verschijnen de schrijvers, de boekhandelaren en de uitgevers ten tonele, die de vraag opwerpen welke boeken succes hebben en welke niet. Annie Schmidt zou hierbij aansluiten met een liedje over de trilogie, ‘als het boek dat het wel doet’, gevolgd door de ‘dichter met zijn verzenbundel’, in de regel geen bestseller.
In de volgende scène passeren alle soorten boeken de revue: van streek- tot familie- en historische roman (‘dat doet Hella natuurlijk’) en van kinderboek tot detective- en keukenmeidenroman. Over al die boeken geeft een literatuurcriticus zijn mening. Hierna maakt het ensemble pas op de plaats voor het literaire hoogtepunt van de avond: de voordracht van Pierrot aan de lantaarn, de kleine arlequinade van M. Nijhoff uit 1919. Als slotact was een nummer bedacht over de encyclopedie, te schrijven door Hora Adema.
Tegenslag
Behalve verschillende decors, veel rekwisieten en kostuums vereiste de gelegenheidsvoorstelling flink wat mankracht. Alleen al voor het slotnummer waren achttien uitvoerenden nodig – één voor elk deel van de encyclopedie. Hora Adema schatte het totaal aantal medewerkers in op dertig, de zes leden van Sonnevelds gezelschap meegerekend. Ze zou een heel eind komen. Kort voor Kerstmis 1950 kon ze Sonneveld melden dat inmiddels dertien mensen zich bereid hadden verklaard mee te doen, bijna allemaal ‘Inktvissen’.4
In de loop van januari 1951 tekenden de contouren van de voorstelling zich
steeds meer af. Aan het ‘officiële’ literaire gedeelte werd, naast de Pierrot van Nijhoff, een tekst van Kees Stip toegevoegd: een parodie op Speenhoff, afkomstig uit zijn in 1950 verschenen bundel Vijf variaties op een misverstand. Het deel na de pauze zou nu openen met een korte sketch van Hora Adema over de uitleenbibliotheek. En er kwam een nieuw finalenummer. De ‘Boekenweekencabaretavond’ – een titel was nog niet bedacht – zou worden besloten met een sketch van Annie Schmidt, waarin alle die avond ‘behandelde’ romans en reeksen tezamen komen.
Tegen het einde van januari stonden de artiesten klaar om met de repetities te beginnen: het ensemble van Sonneveld, de ‘Inktvissen’ en hun gastspelers plus twee pianisten. Toen werd Hella Haasse ziek.
Aan de datum van het Boekenbal viel niet te tornen. Die was al maanden geleden vastgesteld op vrijdag 23 februari 1951. Voor Sonneveld begon de tijd te dringen en in de luttele dagen die hem restten, kreeg hij ook nog eens de ene tegenslag na de andere te verwerken. Allereerst zag Hella Haasse zich genoodzaakt haar schrijfopdracht terug te geven. Annie Schmidt werkte intussen tegen de klippen op om haar teksten op tijd af te krijgen, maar kon niet meer doen dan zij al deed. Het werd nog erger toen Sonneveld in het zicht van de première de bijdragen van Wim Hora Adema afkeurde. Hij dreigde het hele optreden af te blazen, wanneer Schmidt en De Inktvis hem niet uit de brand hielpen.5
In het Nieuwsblad was twee weken voor de opening van de Boekenweek niets te merken van de strubbelingen achter de schermen. Opgewekt meldde de redactie in het nummer van 8 februari 1951 dat op de literaire feestavond Het boek en de muzen Wim Sonneveld’s Cabaret zou optreden, ‘aangevuld met enige andere krachten’. Het zou een bloemlezing brengen ‘uit zijn beste nummers van vroeger’ plus een aantal nieuwe, ‘speciaal op de wereld van het boek afgestemde schetsen’, geschreven door Annie Schmidt en Wim Hora Adema. Sonneveld had kennelijk eieren voor zijn geld gekozen en de gaten in het programma opgevuld met ‘literaire’ nummers uit eerdere voorstellingen. De avond ging dan ook – slim bedacht van Sonneveld – Een bloemlezing in prachtband heten.
Wim Hora Adema, door het Nieuwsblad nog als tekstleverancier opgevoerd, kwam in het stuk niet meer voor. Met haar hadden ook de andere ‘Inktvissen’ het laten afweten, uit solidariteit, ongenoegen of beide. Alleen Clous van Mechelen wilde van geen wijken weten, mogelijk ook omdat Sonneveld twee teksten van hem op het programma had genomen.6
Zestien nieuwe nummers had Sonneveld op het Boekenbal van 1951 zullen brengen, alle speciaal voor deze gelegenheid geschreven. Het werden er slechts vier, alles wat Annie Schmidt af had kunnen krijgen: ‘De flodderreeks’, ‘De trilogie’, ‘Weekend-party’ en ‘Ons boekenplankje’.7 De schrijfster liet zich die avond wel in de Stadsschouwburg, maar niet op de bühne zien. In het conflict met Sonneveld had zij ten slotte partij gekozen voor haar vriendin Hora Adema. Sonneveld paste het programma zo aan, dat hij met aanzienlijk minder mensen uit kon. Naast van
Van Mechelen kreeg het ensemble versterking van de journaliste-cabaretière Emmy Huf, actrice Diny de Neef en twee zusjes van Lia Dorana: Kokkie en Tos.
Sjeksjualiteit
Dat Een bloemlezing in prachtband met vallen en opstaan tot stand was gekomen, daarvan was op de gala-avond in elk geval niets te merken geweest. ‘De meest geslaagde van alle “boekenavonden”, die wij ons kunnen herinneren,’ jubelde Jan Willem Hofstra in de Volkskrant van 24 februari 1951. Ook de andere optredens van Wim Sonneveld’s Cabaret in het kader van de Boekenweek waren een succes.8
Een bloemlezing in prachtband opende met ‘In de sprookjeshemel’ van Hella Haasse. Ze had het nummer in 1944 geschreven voor het programma Sprookjes.9 Met de nodige aanpassingen en op de Boekenweek toegespitste aanvullingen bleek de tekst nog goed bruikbaar. Op aarde is geen plaats meer voor sprookjes. Hans Christian Andersen (Sonneveld), de gebroeders Grimm, Sheherezade en Moeder de Gans (‘de over-overgrootmoeder van Jacques Gans’) verdoen hun tijd tegenwoordig in de hemel, waar ook al weinig wordt gelezen. Ze hebben geen inspiratie meer en vrezen dat hun werk uit de mode is. Dan verschijnt het cabaretengeltje, dat hun ervan probeert te overtuigen dat er op aarde wel degelijk belangstelling bestaat voor romantiek en sprookjes. Ze moeten allemaal mee naar het Leidseplein, waar het publiek met smart op hen zit te wachten.
Na deze toch wat omtrekkende beweging – De Groene (3 maart 1951) vond ‘In de sprookjeshemel’ tamelijk ‘kinderachtig’ – ging het programma rechtstreeks de literatuur in. ‘De flodderreeks’, gezongen door Diny de Neef, Emmy Huf, Tos en
Kokkie Dorana, parodieerde de talloze goedkope populair-wetenschappelijke uitgaven waarop men zich kon abonneren teneinde het hele jaar door verzekerd te zijn van nutteloze kennis:
Satirisch commentaar op de traditionele nieuwjaarsopvoering van de Gijsbrecht in de Amsterdamse Stadsschouwburg leverde het voltallige ensemble op woorden van Van Mechelen: ‘Vi-va-vondelen, o wat is dat fijn, / Met de grote K van Kunst / Op het Leidseplein’. Na de luchthartigheid van Kees Stips Speenhoffiaanse ballade van Pyramus en Thisbe, voorgedragen door Hetty Blok, en het door Lia Dorana gezongen, navrante ‘Feestdag’ (‘Laten we nog maar eens vrolijk zijn’) van Wies Defresne – een bewezen succes uit een eerder programma – verstilde de voorstelling in de uitvoering van Pierrot aan de lantaarn door Sonneveld (Pierrot) en Guus Verstraete (Harlekijn).10 Hun optreden viel in de smaak. De Amsterdamse kranten waren de volgende dag vol lof: ‘Het bleek, dat Nijhoff’s heldere poëzie niets van haar glans verloren heeft’ (Het Parool); ‘Een experiment, dat stellig geslaagd mocht heten’ (Algemeen Handelsblad); ‘Een bijzonder programma-nummer’ (De Telegraaf). Bijval was er ook na de reprise in Den Haag: ‘een heel gevoelige toneelverbeelding, die tot een werkelijk hoogtepunt van het programma werd’ (Haagsch Dagblad); ‘Een glansnummer van dit programma’ (Haagsche Courant). Speciale lof ging naar Sonneveld, ‘die door zijn type en zijn talent iets volmaakts van de Pierrot-figuur wist te maken.’ (Het Vaderland).
Ponypruik
Het deel voor de pauze kreeg een eigen finale: ‘De trilogie’ van Annie Schmidt, een persiflage op de destijds razend populaire Scandinavische trilogieën, ‘vol met van die droeve, van die miezerige stroeve, van die norse, noorse, boeren op de hoeve’, zongen Hetty Blok, Lia Dorana en Conny Stuart. Na de pauze begon het programma opnieuw sterk, nu met een ensemblenummer van Annie Schmidt. ‘Weekendparty’ is een hilarische parodie op de detectiveroman, boordevol verwijzingen naar de wereldliteratuur, waarin het lijk en de moordenaar van rol verwisselen en Simon Vestdijk het uiteindelijk gedaan blijkt te hebben.
In het tweede deel van het programma was Annie Schmidt sowieso goed verte-
genwoordigd. Zo zong Emmy Arbous het door haar geschreven ‘Zeeën’, afkomstig uit het programma Iene miene mutte (1949), toen ook door Arbous uitgevoerd.
Literaire actualiteit werd bereikt in het lied ‘De existentie’, op een tekst van Jan de Cler. Sonneveld had eerder materiaal van De Cler afgenomen, maar dit nummer was nieuw. Getooid met een zwarte ponypruik en – volgens De Tijd van 24 februari 1951 – ‘samba heupwiegend en grijpvingers in de lucht’, hoonde Hetty Blok, ‘met overslaande stem en ongenadig scherp’, de would-be existentialisten:
De uitsmijter van de avond was ‘Ons boekenplankje’. Deze sketch, waarin romanfiguren uit hun boeken stappen, had Hella Haasse zullen schrijven. Door haar ziekte dreigde het nummer weg te vallen, maar het idee was te leuk om te laten liggen, zodat Annie Schmidt het oppakte en verder uitwerkte. Twee boekensteunen zijn het zat altijd maar de literatuur te moeten ondersteunen. Ze willen weg van hun plek, maar het lukt hun niet de boeken te laten omvallen:
Dan komen een voor een de boekfiguren uit de banden tevoorschijn: Frits van Egters uit De Avonden, Sara Burgerhart, Eline Vere, Jan Wandelaar uit Hollands Glorie, Alide uit Anna Blamans Eenzaam avontuur, Van Eedens kleine Johannes, mejuffrouw Van Naslaan uit Camera obscura, Mária Lécina, uit de gelijknamige ballade van Werumeus Buning, en Kniertje uit Op hoop van zegen.11 Ze zijn tot elkaar veroordeeld en hebben het daar niet allemaal even gemakkelijk mee, ook niet met zichzelf trouwens. Frits beklaagt zich erover dat hij tot in eeuwigen dage zal moeten doorgaan met puistjes uitknijpen, neuspeuteren en appel-bessen drinken. Sara Burgerhart stoort zich aan Frits’ lompe taalgebruik. Eline Vere zit met de gebakken peren. Alide voelt zich door Blaman in de steek gelaten en krijgt het aan de stok met mejuffrouw Van Naslaan, omdat ze de kleine Johannes angst inboezemt: ‘U most zich sjeneren. Loopt in de literatuur als een del.’ Mária Lécina daarentegen heeft het uitstekend naar haar zin op het boekenplankje, want beleeft druk na druk.12 Kniertje
krijgt het laatste woord. De vissersweduwe is allang blij dat er geen schip naar de haaien is:
Geen schipbreuk – het was onmiskenbaar een toespeling op de ramp met de Armada, het toneelechec van het vorige Boekenbal.
In het slotlied, geschreven door Annie Schmidt, gaf het voltallige ensemble de zaal een welgemeend en gezond leesadvies mee:
Voor zijn optreden in de Boekenweek kreeg Sonneveld allerwegen lof toegezwaaid. Het Haagsch Dagblad (27 februari 1951) vond het zelfs een van zijn beste programma’s van de laatste jaren: ‘een avond van rijke humor, vol fleur en vaart, satyrisch cabaret van uniek gehalte.’ Toch overheerste hier en daar het gevoelen dat de lichte muze
iets te licht was om een werkelijk culturele daad te stellen. Er gingen dan ook stemmen op om volgend jaar maar weer een toneeluitvoering te brengen.
Zelfmoordstemming
De Propagandacommissie liet zich niet vermurwen. Haar was de cabaretavond goed bevallen. Na een traditie van min of meer plechtstatige voorstellingen had de lach letterlijk bevrijdend gewerkt. Sonneveld werd daarom uitgenodigd bij de volgende editie van Het boek en de muzen opnieuw zijn opwachting te maken. Voor de literaire feestavond van vrijdag 22 februari 1952 was hij voornemens een geheel op het boek afgestemd programma te leveren. Annie Schmidt zou ook weer van de partij zijn.
Op papier zag Sonnevelds tweede Boekenweekprogramma er veelbelovend uit. De bewaard gebleven synopsis vertelt ongeveer het volgende verhaal. Apollo houdt zich meer met aardse zaken bezig dan met de schone kunsten. De muzen en Homerus, worstelend met het vervolg op zijn Odyssee, sturen de dichtersgod op dienstreis door de wereld van de literatuur, weg van de Parnassus, om zijn literaire kennis bij te spijkeren. Voor vertrek raadpleegt Apollo het orakel in Delphi, dat hem drie keuzes voorlegt: de beeldroman, de experimentele roman en de existentialistische roman. Hij kiest voor de laatste en besluit naar Parijs te gaan, omdat ze daar ook een Mont Parnasse hebben. In Parijs loopt Apollo de achttiende-eeuwse dichter Hiëronymus van Alphen tegen het lijf. Hij vergezelt hem naar Nederland, waar hij op de Muiderkring Vondel ontmoet, bezig met het schrijven van het Boekenweekgeschenk. Na de pauze volgt het kluchtspel De bruiloft van Simon en Jetje (Vestdijk en Henriëtte van Eyk), waarin Thomasvaer en Pieternel het afgelopen boekenjaar doornemen. In een volgende scène is Apollo getuige van het (verboden) ‘boekschrijfspel’.13 Als de politie een inval doet, wordt ook Apollo gearresteerd. Nadat hij in zijn cel bezoek heeft gekregen van een uitgever, beleeft hij een drietal angstdromen over romans. Hij ontwaakt in een zelfmoordstemming en wil zijn muzen een afscheidsbrief schrijven. Maar het reclasseringsteam Wolff & Deken montert hem op. En het wordt nog gezelliger als Bertus Aafjes arriveert, in gezelschap van Top Naeff en Anna Blaman. Aan het eind van het verhaal valt alles op zijn plaats: de dichter van Een voetreis naar Rome blijkt Homerus te zijn, Top Naeff, Betje Wolff en Aagje Deken zijn de muzen en Blaman is een der gratiën.
Grieks drama
Net als bij Een bloemlezing in prachtband had Sonneveld de invulling van het programma aan de tekstschrijvers overgelaten. Het idee van het Apollo-verhaal was afkomstig van Willy van Hemert.14 Op de avond van uitvoering bleken de ambities echter aanzienlijk bijgesteld. Het oorspronkelijke gegeven was er nog wel – Apollo die een oriëntatiereis maakt door de literatuur -, maar in de aanloop naar de Boekenweek was zijn reis bekort tot een uitstapje, de weidse titel ten spijt. Van Parnassus
ondermaanse muze) werd wederom niet de voorstelling die Sonneveld voor ogen stond. Dat was voor een deel te wijten aan Annie M.G. Schmidt. Volgens het Nieuwsblad van 28 februari 1952 had zij zo lang gewacht met het uitwerken van ‘de haar tijdig verstrekte opdracht’, dat er ten slotte niets meer van was gekomen.15 Sonneveld was nu geheel afhankelijk van de teksten van Willy van Hemert en van Ina Philippo, die er op het laatste moment was bijgehaald. Het waren schrijvers met wie Sonneveld eerder had gewerkt, goede krachten, maar van een ander kaliber dan Annie Schmidt.
Er rustte geen zegen op Sonneveld en de Boekenweek. Net als in 1951 was hij genoodzaakt de ontstane leemtes in het programma op te vullen met oude succesnummers. Een conferencier zou de diverse onderdelen aan elkaar praten. Daarvoor was de journalist Jac. van der Ster gevraagd, die onder het pseudoniem Oubol wekelijks een column schreef in De Kleine Krant, een rubriek in De Groene Amsterdammer.
Tot verdere aanpassingen gedwongen, pleegde Sonneveld de belangrijkste ingreep in het deel voor de pauze. Men wilde toch toneel? Dan kreeg men toneel. Onder zijn regie studeerden Lia Dorana, Emmy Arbous, Diny de Neef, Guus Verstraete, Albert Mol en twee danseresjes inderhaast een eenakter in van Federico García Lorca: De liefde van Don Perlimplin voor Doña Belisa in zijn tuin. Sonneveld zelf zou de rol spelen van Don Perlimplin, die door zijn huwelijk met de veel jongere Belisa (Dorana) in het ongeluk wordt gestort. Zij blijkt het met de huwelijkse trouw niet zo nauw te nemen. Minnaars uit alle windstreken weten de weg naar haar slaapkamer te vinden. De bedrogen echtgenoot probeert – met succes – haar nieuwsgierigheid te prikkelen door haar liefdesbrieven te sturen, zogenaamd afkomstig van een geheimzinnige jongeman. Vermomd in een rode mantel arrangeert Don Perlimplin een ontmoeting in de tuin, een die zij hartstochtelijk accepteert. Hij weet genoeg. Voor de ogen van Belisa maakt hij met een dolksteek een einde aan zijn leven.
Getuigde de keuze voor iets van García Lorca van artistieke moed of was het hoogmoed? In toneelkringen stond zijn werk volop in de belangstelling.16 Sonneveld verklaarde in het programmaboekje zijn keuze voor deze eenakter door te wij-
zen op de ‘simpele, hartstochtelijke en poëtische taal’ in het stuk, dat hem deed denken aan de reien van de Griekse drama’s, aan het wagenspel uit de Middeleeuwen, aan sommige realistische scènes in het negentiende-eeuwse drama. Het waren eigenschappen die het gemeen had met een goed chanson. Om die reden, vond Sonneveld, lag het werk binnen het bereik van cabaretartiesten.
Zuur voor Sonneveld, maar hij had de plank volledig misgeslagen. Juist op het toneelstuk hadden de kranten de volgende dag de meeste kritiek. De recensent van De Maasbode achtte de opvoering van de literaire eenakter door Sonnevelds ensemble volstrekt mislukt. ‘Niet alleen was de keuze ongelukkig, de acteurs en actrices bleken echter niet bij machte de poëtische taal van Lorca recht te doen wedervaren.’ Dat hun krachten te kort schoten, vond ook Hans Gomperts in Het Parool. Rein Blijstra stoorde zich in Het Vrije Volk vooral aan het feit dat men voor een avond van de Nederlandse Boekenweek blijkbaar geen Nederlands werk had kunnen vinden om de Nederlandse letterkunde te promoten. Zelfs het Nieuwsblad voor de Boekhandel dat zich gewoonlijk van meningen onthield, moest toegeven dat Sonnevelds gezelschap er niet in was geslaagd het niveau van zijn vorige Boekenweekoptreden te
evenaren. Daar kwam nog bij dat de cabaretier zelf wegens ziekte niet had kunnen meespelen. Zijn rol van Don Perlimplin was overgenomen door Guus Verstraete, terwijl Kees Brusse hem verving in het cabaretgedeelte na de pauze.17
Tarwekiemen
Als rode draad door de cabaretvoorstelling liep Apollo’s expeditie door letterenland. In de proloog, geschreven door Willy van Hemert, keert de dichtersgod, gespeeld door Kees Brusse, na lange afwezigheid terug op de Parnassus.
Aan zijn muzen, Homerus en de dichteres Sappho vertelt Apollo wat er is gebeurd. Pech met Pegasus had hem in het woud der literatuur doen belanden, waar ‘het dartele Vestdijkje’ stoeit en ‘het prille Blamannetje’ met haar kopje knikt. Hij verdwaalde er prompt. Gelukkig kwam hij Pythia (Emmy Arbous) tegen, de priesteres van Delphi. Verbijsterd over zijn geringe kennis van de letteren – en dat voor iemand die zich de god van de schone kunsten noemt – had zij Apollo aangeraden eerst maar eens her en der en bij deze of gene zijn licht op te steken.
Het orakel had, om te beginnen, Apollo een introductie meegegeven voor de dames Wolff & Deken en voor Hiëronymus van Alphen: ‘daar kunt U een indruk krijgen van de gezapige voorlopers van de hedendaagse litteratuur.’ Maar deze sketch (van Van Hemert) is door Sonneveld niet gebruikt. Op deze plek in het programma werd het reservemateriaal aangesproken, een pantomimeact van Conny Stuart en Albert Mol uit een van Sonnevelds vorige programma’s.
De journaliste en vertaalster Ina Philippo leverde drie bijdragen aan Van Parnassus naar Montparnasse. Haar ‘Spectacle Coupé-rus’ – vrij naar Eline Vere – was een dialoog vol Couperiaanse woorden en wendingen tussen de almaar kwijnende freule Adeline (Lia Dorana) en baronesse Amélie van Tazelaer (Diny de Neef), over het belang van zielsgemeenschap tussen man en vrouw.
Eigentijdser was het door Emmy Arbous gezongen ‘Leef-lang, blijf jong!’ Met die titel gaf Philippo een onmiskenbare knipoog aan cpnb-voorzitter Chris Leeflang, maar het lied gaat over het boek Blijf jong – leef lang van de destijds populaire Amerikaanse dieetgoeroe Gayelord Hauser (1895-1984), dat sinds zijn verschijnen in oktober 1951 al vier drukken had beleefd. Het boek was een hype, zoals dieetboeken
dat kunnen zijn. Door de richtlijnen van Hauser te volgen, kon je wel honderd worden:
Gymnasiastenrevue
Na deze twee nieuwe nummers van Philippo had Sonneveld ter opvulling ‘De harp, de cel en Pieternel’ uit zijn repertoire opgediept. Het was een tekst van Hella Haasse, hoewel het programmaboekje dat niet vermeldt. Oorspronkelijk geschreven voor de voorstelling Opus 3 uit 1944 en toen uitgevoerd door Sonneveld en Conny Stuart. Bijgestaan door Albert Mol (als Pieternel) zouden zij de sketch over een muzikaal gezin ‘bezield met echte muzenmin’ opnieuw opvoeren. Doordat Sonneveld niet kon meespelen, is het nummer waarschijnlijk op het laatste moment geschrapt – in geen van de krantenverslagen van de Boekenweekvoorstelling wordt het genoemd.18
Na een instrumentaal intermezzo hervat Apollo zijn studiereis. Alvorens naar de Parnassus terug te keren, brengt hij een bezoek aan het sterfhuis van de sentimentele dichter Rhijnvis Feith – de derde bijdrage van Ina Philippo – om ten slotte in Parijs de existentialisten te ontmoeten. Het finalenummer ‘Een avondje op Mont Parnasse’ was geschreven door Willy van Hemert. Alle clichés die er anno 1952 over de existentialisten bestonden, leek hij uit de kast te hebben gehaald. Het nummer zit vol obligatie verwijzingen naar het werk van Sartre, culminerend in het chanson ‘In het oude huis clos’, gezongen door Lia Dorana:
Als Dorana is uitgezongen dooft het toneellicht. De existentialisten uit het laatste bedrijf keren terug op het podium in de gedaanten van de figuren uit de proloog – we zijn weer op de Parnassus. Verrukt van Apollo’s belevenissen willen de muzen nog maar één ding: met z’n allen naar het vrolijke Parijs verkassen, zo klinkt het in het slotlied:
Hans Gomperts vroeg zich de volgende dag in Het Parool af of dit nu de beste propaganda voor ‘Het boek’ moest heten. Van Hemerts grappen over Griekse goden en Homerus ontstegen volgens hem nergens het niveau van een gymnasiastenrevue. ‘Zouteloos’, had Rein Blijstra de voorstelling gevonden. In Het Vrije Volk hekelde hij
deze ‘slappe vertoning’. Dit had geen niveau. ‘Het was alles schijn-grappenmakerij, schijn-spitsvondigheid, schijn-literatuur.’ Als de organisatoren met alle geweld de avond niet te zwaar willen maken, kunnen ze toch een beroep doen op ‘onze’ humoristische schrijvers? Zij bereiken een heel wat hoger peil in hun werk dan nu werd geboden. ‘Een doodgewone letterkundige’, luidde Blijstra’s advies aan Leeflang en de zijnen, meer was niet nodig om ervoor te zorgen dat zo’n feestavond niet ontaardt ‘in een banaal en burgerlijk festijn van oubollig welbehagen.’
De Propagandacommissie voelde zich zwaar verlegen met de kritiek. Als verzachtende omstandigheid voerde ze nog aan dat de ziekte van Sonneveld die avond een belemmering was geweest en dat bij de tekstschrijvers Annie Schmidt node was gemist. Toch wilde de commissie zich hierachter niet verschuilen. ‘De roep van de Litteraire feestavond’, klonk het nogal deemoedig in het Nieuwsblad van 28 februari 1952, vraagt ‘een volmaakte opvoering en wie op zich neemt een uitgezocht publiek bezig te houden, moet weten dat er aan die opvoering de hoogste eisen gesteld zullen worden.’ Met andere woorden: Leeflang wist wat hem te doen stond. Er kwam voortaan weer een toneelstuk op de openingsavond van de Boekenweek.19
Sonneveld moest na zijn gedesavoueerde optreden nog maar weinig van boeken en schrijvers hebben. In 1953 bloemleesde hij weliswaar voor een serie zomervoorstellingen de nummers ‘Vi-va-Vondelen’ en ‘Ons boekenplankje’ uit zijn eerste Boekenbalprogramma, maar om het woud der literatuur liep hij voortaan met een grote boog heen, het ‘dartele Vestdijkje’ en ‘prille Blamannetje’ ten spijt.
- +
- Marco Entrop (1956) is redacteur van De Parelduiker. In de vorige jaargang publiceerde hij onder anderen over J.C. Bloem en over Oscar Wilde.
- 1
- Janneke Weijermars, Het is pas feest als Harry is geweest. 60 jaar Boekenbal, 1947-2006 (Amsterdam 2007). De opvoering van Slauerhoffs toneelstuk op de feestavond van 1948 werd door de burgemeester van Amsterdam verboden.
- 2
- Tenzij anders vermeld, zijn de voor dit artikel geraadpleegde brieven, (lied)teksten en overige documenten afkomstig uit het Wim Sonneveld-archief, collectie Theater Instituut Nederland, Amsterdam (nummer II-51 en II-55).
- 3
- Hora Adema nam in dezen duidelijk het voortouw. Dit in tegenstelling tot wat Eric-Jan Weterings beweert in Deurwaarder van de vriendschap. Wim Hora Adema (1914-1998) (Amsterdam 2006), p. 65. Hora Adema zou pas in beeld zijn gekomen nadat Hella Haasse ziek was geworden.
- 4
- Uit de gelederen van De Inktvis hadden hun medewerking toegezegd: Annie Schmidt, Jeanne Roos, Wim Hora Adema, Liesbeth Montagne, Han G. Hoekstra, Wim Bijmoer, Clous van Mechelen, Bob Steinmetz en Otto Montagne. Het groepje werd aangevuld met literatuurcriticus Hans Gomperts, Theo van Haren, illustratrice Fiep Westendorp en Hilda Tjeenk Willink.
- 5
- Annejet van der Zijl, Anna. Het leven van Annie M.G. Schmidt (Amsterdam 2002), p. 197.
- 6
- Uit het repertoire van J.J. van Mechelen had Sonneveld gekozen voor ‘Een nieuwe Gijsbrecht’ (afkomstig uit de voorstelling Leidscheplein, gespeeld in 1946) en voor ‘De wereldatlas’, welk nummer overigens op het laatste moment is geschrapt. Van Mechelen hoefde ook niet solidair te zijn met Hora Adema, want hij werkte niet bij Het Parool. Hij was als correspondent Amsterdam verbonden aan de NRC.
- 7
- Verschenen als: Annie M.G. Schmidt. Bloemlezing uit ‘Een bloemlezing in prachtband’ (Amsterdam etc. 1951).
- 8
- Sonneveld gaf tijdens de Boekenweek van 1951 nog drie voorstellingen van Een bloemlezing in prachtband: 26 februari in de Kleine Comedie in Den Haag, 27 februari in Bellevue in Amsterdam en 1 maart in het Luxor Theater in Rotterdam. Op 23 april verzorgde het ensemble een optreden in het kader van het Lentefeest der Muzen, in De Vereeniging in Nijmegen. Op de avond van het Boekenbal zond de VARA via Hilversum I, van 21.45 tot 22.40 uur, opnamen uit van Een bloemlezing in prachtband: ‘Proloog’, ‘De flodderreeks’, ‘Een nieuwe Gijsbrecht’, ‘Weekend-party’, ‘Pierrot aan de lantaarn’, ‘De trilogie’ en ‘Finale’.
- 9
- De oorspronkelijke versie van ‘In de sprookjeshemel’ is gepubliceerd in: Hella S. Haasse, Yvonne de spionne en andere cabaretteksten (Eefde 2000).
- 10
- In de zomer van 2005 werd de radio-opname van ‘Pierrot aan de lantaarn’ uit 1951 teruggevonden en als cd toegevoegd aan het boek Wim Sonneveld, Moeder, ik wil bij de revue. Onder redactie van Hilde Scholten (Amsterdam 2006), p. 379-388.
- 11
- Bij de uitvoering op het Boekenbal werd de figuur van Jan Wandelaar geschrapt, waarschijnlijk om personele redenen. Volgens de recensent van de Haagsche Courant (27 februari 1951) was in de Kleine Comedie Wandelaar wél aanwezig.
- 12
- Werumeus Bunings Mária Lécina was anno 1951 nog altijd een ongekend populair. Het in 1932 voor het eerst verschenen gedicht beleefde in twintig jaar meer dan veertig drukken.
- 13
- Dat het dik aan was tussen Simon Vestdijk en Henriëtte van Eyk was destijds kennelijk meer dan een publiek geheim. Op het Boekenbal van 1951 waren ze ook al samen gefotografeerd. De foto stond de volgende dag in Het Parool (24 februari 1951). Het ‘boekschrijfspel’ was een verwijzing naar het Literaire experiment van uitgeverij Het Wereldvenster, die eind 1951 de collectieve roman De Doolhof publiceerde. Elk van de acht hoofdstukken was geschreven door telkens een andere auteur, te weten: Anna Blaman, Antoon Coolen, Max Dendermonde, Henriëtte van Eyk, Hella Haasse, Alfred Kossmann, Adriaan van der Veen en Simon Vestdijk. Aan de lezers werd de vraag voorgelegd welk hoofdstuk door wie was geschreven. De prijsvraag was een groot succes en leidde zelfs tot Doolhof-debatavonden in het land. In 1978 verscheen van De Doolhof een tweede druk, ingeleid door Adriaan van der Veen.
- 14
- Het kan toeval zijn geweest, maar had Van Hemert zich laten inspireren door de titel van de nieuwe roman van Simon Vestdijk, De verminkte Apollo, waarvan bekend was dat die kort voor de Boekenweek van 1952 zou verschijnen?
- 15
- Uit een aantekening in de marge van de bewaard gebleven synopsis valt op te maken dat Schmidt in elk geval een parodie op de experimentele roman had zullen schrijven, evenals een persiflage van de opera La bohème.
- 16
- Op 9 februari 1952 was bij De Haagsche Comedie Bloedbruiloft in première gegaan. In november van dat jaar zou hetzelfde gezelschap García Lorca’s stuk Yerma op het repertoire nemen. Twee jaar eerder had De Haagsche Comedie al zijn tragedie Het huis van Bernarda Alba opgevoerd.
- 17
- Behalve in de Amsterdamse Stadsschouwburg vonden gedurende de Boekenweek van 1952 voorstellingen van Van Parnassus naar Montparnasse plaats in Rotterdam (25 februari), Haarlem (26 februari), in Krasnapolsky Amsterdam (27 februari), in de Stadsschouwburg van Utrecht (28 februari) en in de Kleine Comedie in Den Haag (29 februari). Wegens ziekte moest Sonneveld ook bij deze voorstellingen verstek laten gaan. Op de avond van het Boekenbal zond de VARA via Hilversum I, van 21.00 tot 21.40 uur, opnamen uit van het cabaretgedeelte: ‘Proloog’, ‘Het orakel’, ‘Spectacle Coupé-rus’, ‘Leef-lang, blijf jong!’ en ‘Finale’. Op de radio was Sonneveld wel te beluisteren geweest.
- 18
- ‘De harp, de cel en Pieternel’ is onder de titel ‘In de wachtkamer van het impresariaat’ opgenomen in Haasse, op. cit. (noot 9).
- 19
- Voor de openingsvoorstelling van 1953 werd een eenakterprijsvraag uitgeschreven die door vier auteurs werd gewonnen: W.F. Hermans (Het omgekeerde pension), Manuel van Loggem (De heldere wereld), Tone Brulin (Twee is te weinig, drie is te veel) en Ed. Hoornik (Retour afzender). Alle stukken werden op 27 februari 1953 – er was die avond geen Boekenbal in verband met de Watersnoodramp – opgevoerd in de Amsterdamse Stadsschouwburg en gebundeld in Briefgeheim (Amsterdam 1953).