Peillood
H.J.A. Hofland Wat blijft? Een goed café
In Hudson Street, Manhattan, staat het oude café The White Horse. Als je na het entree meteen linksaf slaat, kom je in een grote zijkamer. Daar is een plaquette in de muur geschroefd, boven het tafeltje waaraan Dylan Thomas (1914-1953) gedichten zat te schrijven. Die noemde hij zijn statements on the way to the grave. Het verhaal gaat dat hij zich op die plaats bijna of definitief heeft doodgedronken. Het hangt ervan af wie je spreekt. In de 23ste straat West heb je het Chelsea Hotel. Het is tegenwoordig een monument dat onder bescherming van de overheid staat. Links en rechts van de ingang kan er praktisch geen plaquette meer bij; allemaal met namen van beroemdheden die er hebben gewoond. Arthur Miller bijvoorbeeld. Ik vind dat Jan Cremer ook zijn naambordje moet hebben. Daar ligt een taak voor de vvl en de Nederlandse culturele vertegenwoordiging in New York.
En nu zou je het tegendeel vermoeden, maar de Amerikanen springen veel zorgvuldiger om met hun literaire tradities dan wij. Ja, op de hoek van het Amsterdamse Singel en de Raadhuisstraat, waar Joost van den Vondel zijn kousenwinkel heeft gedreven, is in de muur van het moderne gebouw dat er nu staat, een inscriptie aangebracht. Toen ik er de laatste keer langsliep, was er een affiche van een dansfestijn overheen geplakt. W.F. Hermans heeft zijn plaquette in de Derde Helmersstraat. Maar de drinkplaatsen voor schrijvers en schilders – zoals Theo Sontrop ze noemt – zijn over het algemeen niet gemarkeerd. Ik weet niet of het wel zo verstandig zou zijn om er in deze tijd mee te beginnen. Maar áls het zou gebeuren, dan moet in ieder geval Café Scheltema hoog op de lijst komen. Niet omdat zich daar beroemdheden hebben doodgedronken, maar omdat het anderszins een monument is.
Scheltema is een zorgvuldig geconserveerd Amsterdams café – van het type dat, toen het in de mode kwam, ‘bruin’ is gaan heten. In de deur die tot het eigenlijke café toegang geeft, zit nog altijd de oorspronkelijke ruit met het opschrift bierhalle. Het telefoonhokje is verplaatst, van rechtsachter naar linksachter, maar het geëmailleerde bord met telephoon is bewaard. De meeste tafelbladen zijn een jaar of wat geleden vernieuwd, in de oorspronkelijke houtsoort. De gietijzeren
onderstellen met ornamenten staan er sinds de opening. Het oude meubilair wordt goed onderhouden. Een kwarteeuw geleden, schat ik, is er een nieuw plafond gekomen. Dat ziet er inmiddels uit alsof het al een eeuw tabaksrook heeft geabsorbeerd. Eens is J.J. Metz – Japie, achtereenvolgens verslaggever bij het Algemeen Handelsblad en De Telegraaf en Kamerlid voor de vvd – door de lichtbak boven de leestafel gezakt. Daar is niets meer van te zien.
Net als Karpershoek, Hoppe, De Engelse Reet, Welling en Piet de Leeuw is Scheltema een levend monument. Het staat nog altijd bekend als ‘het journalistencafé’. Ik zal niet tegenspreken dat er in het midden van de vorige eeuw veel journalisten kwamen. Dat was onvermijdelijk. In Amsterdam waren alle grote dagbladen gevestigd aan de Nieuwezijds Voorburgwal, tussen de Paleisstraat en de Postzegelmarkt. Op het traject tussen Die Poort van Cleve en Hoppe was Scheltema het enige café. Voor Die Poort van Cleve moest je de Raadhuisstraat oversteken en bovendien was het geen echt café maar meer een bodega, en Hoppe was nog een eind lopen. Verder was destijds de verhouding tussen de journalist en het café veel intiemer dan nu. Dit maakte Scheltema tot de aangewezen kantine.
Het duurde even voor ik er binnen durfde. Het leven achter de grote ramen zag er vrolijk maar ook imponerend uit. Daar zaten ze, de journalisten, aan bierbemorste tafels te roken, te praten en vooral ook veel te lachen. Weinig maakt de nieuweling schuchterder dan het daverend lachen van de routineurs. Op 1 mei 1953 was ik als vakantiekracht bij de redactie buitenland van het Algemeen Handelsblad gaan werken. De heren die ik daar aantrof, kwamen nooit in Scheltema. Drie maanden later werd ik bevorderd tot leerling-journalist, ontving daarvoor f 195,- per maand, en toen heeft het nog twee maanden geduurd voor ik me een kop koffie in Scheltema veroorloofde. De eerste met wie ik daar kennismaakte was Henk Oolbekkink, die verslaggever bij Het Parool was, en wiens naam van achter naar voren als Knikkebloo wordt uitgesproken. Dat werd me verteld door Hans Koetsier, toen nog copywriter, later beeldend kunstenaar. Met hem heb ik in Scheltema vriendschap gesloten. Door mijn lotgevallen buiten de journalistiek was ik intussen op goede voet gekomen met Hans Rooduijn, eigenaar van antiquariaat d’Eendt, met Jan Vrijman, journalist en cineast, en met Louis van Gasteren, cineast tout court.
Bij mijn intrede was de heer A. Scheltema – Appie – nog de eigenaar. Hij voerde een streng regime. Zo was bijvoorbeeld ieder kaart- en dobbelspel verboden. Met de nieuwe gasten die de uiteenlopende reputaties van de vaste klanten niet kenden, meende hij het goed. Omgang met bepaalde roués raadde hij vertrouwelijk af. De bediening werd uitgevoerd door twee oudere heren in kelnersrok, de gebroeders Landman, en door meneer Tecker, die veel jonger was. De Landmannetjes hadden een tweeling kunnen zijn, maar de oudste was geridderd en droeg een rozetje in zijn knoopsgat. Meneer Tecker werd wel eens betrapt bij het afkluiven, achter het buffet, van de kippenbotjes. Het drietal ging met pensioen. Van degenen die daarvoor in de plaats kwamen, noem ik Klaas, een Zeeuwse jongeman met rond blozend
gezicht die zich onderscheidde doordat hij vaak gillend van de lach de bestellingen bracht. En natuurlijk Willem de Lange.
Over Appie liepen geruchten. Het ging niet goed met hem. Hij moest de zaak verkopen. En toen, tot het geluk van de klantenkring en Amsterdam, is Willem de Lange de nieuwe eigenaar geworden. Willem begreep zijn klandizie; hij wist wat er in Scheltema gebeurde; hij is, tot hij het gezag aan zijn zoon overdroeg, een perfecte kastelein, kroegbaas, gastheer en als het erop aan kwam, vertrouweling van zijn gasten geweest. Goed gehumeurd, discreet en verdraagzaam met scherpe grenzen. En De Lange heeft, denk ik, het instituut voor rampzalige moderniseringen bewaard.
In het begin van zijn bewind had hij één revolutionair denkbeeld dat niet goed was. Hij wilde het café een nieuwe naam geven. Café De Halte, zei Wim T. Schippers, wat niet slecht was, want de tram stopte nog voor de deur. Nee. Café De Sport dan. Ook niet gek, want Willem, in zijn veelzijdigheid, was ook de persoonlijke masseur van Johan Cruijff. Afgekeurd. Hij wilde zijn eigen naam op het raam. Het was hem niet uit zijn hoofd te praten. Op een ochtend verscheen de letterschilder om de opdracht uit te voeren. Wim T. en ik zaten aan het tafeltje naast de ingang bij de kapstok. Wat ging hij erop schilderen? Ja, Café De Lange moest het worden.
‘Je moet,’ zei Wim T., ‘erop schilderen: Café De Lul.’
De schilder lachte. Daar begon hij niet aan.
‘Voor vijfentwintig gulden!’
Hij wilde niet. We verdubbelden het bod. Toen wilde hij wel. In mooie witte schrijfletters verscheen de nieuwe naam op het raam. Toen de laatste l erop stond, kwam Willem de Lange. Hij vond het niet leuk. Toch heet zijn café nu Scheltema.
In die tijd was de dagbladpers verzuild; de journalisten in Scheltema niet. Thomas Lepeltak, Clé Soeren, Wim Koevoets, nog meer fameuze verslaggevers van De Telegraaf, zagen er geen bezwaar in onder één dak hun bier of wat het zijn mocht, te drinken met even fameuze collega’s van Het Parool als Friso Endt, Pol Klein, Aad van der Mijn. Of met Henk Kersting, directeur van Associated Press. Of met Jantje Peters, schilder bij de gratie Gods. De journalistieke voorhoede van de Haagse Post werd vertegenwoordigd door Trino Flothuis, Hans Verhagen, Joop van Tijn. Soms kwam hp’s eindredacteur Simon Vinkenoog. Of de televisiecriticus Herman Hofhuizen, van het katholieke dagblad De Tijd. Ook kon je Hofhuizen in theologisch dispuut verwikkeld zien met Wim T. Schippers over de vraag of er een hemel was. ‘Je zult nog opkijken als je ziet dat er niks is,’ zei Wim T. Dan glimlachte Herman, nam nog een slokje witte wijn: ‘Het zal je verbazen, maar zoals je zult zien is er wél iets.’ Intussen werd hij dikker en dikker en toen verscheen hij niet meer. Een dag of tien later was hij terug. ‘Er is,’ zei hij, ‘bij mij twaalf liter grijs vocht afgetapt.’
Namen! Verbalen! Die geven maar een deel van de naoorlogse geschiedenis. Scheltema was ook het café van de voorstellingen en de grote plannen. Johnny The Selfkicker van Doorn reciteerde er zijn gedichten, Robert Jasper Grootveld hield zijn fantastische geïmproviseerde monologen, Rijk de Gooyer riep dodelijke oneliners. Hans Koetsier heeft er de concepties voor zijn paginagrote advertenties
– amsterdam yes dear! – in Vrij Nederland bedacht. Wim T. Schippers heeft er grappen voor Barend Servet en Sjef van Oekel op de gasten geoefend. Er zijn tijdschriften opgericht. Hoe heet dat blad? Het boulevardblad waarvan twee of drie nummers zijn verschenen en dat in zijn eerste nummer met een kop over de hele voorpagina melded nozem probeert macht te grijpen! Die nozem was Jan Cremer, in Scheltema een belangrijke gast. Vergeten we niet de fotograaf van happenings en acties, Cor Jaring.
Scheltema is een historische monografie waard. In de roerigste jaren van ’50 en ’60 was het lokaal het onderkomen van een bohème van schrijvers, schilders en ook journalisten. Geen bewuste revolutionairen, geen mensen die er hun levenstaak van maakten de wereld om te turnen. Wel deden ze iets anders, en daar hadden ze veel zin in. Iedere avond tussen een uur of vier en niet later dan acht, een buitengewoon monter en vrolijk café. Op zaterdag zaten er andere mensen en zondag was het dicht.
Op 22 juni 2001 is de laatste nederzetting van de laatste krant – de Amsterdamse redactie van nrc Handelsblad – uit de buurt verdwenen, verhuisd naar de Herengracht. Wat blijft? Een goed café. Ga erheen. Vooral het licht is onovertroffen. Al voor de leestafel begint de eeuwige schemer met lamplicht van niet al te sterke peertjes. Het beste tafeltje is dat achter het schot rechts, niet ver van de grote, schuinvoorover hangende spiegel die, volgens Wim T. en de kansberekeningen van Herman Kahn, eens naar beneden zal komen.
De koffie blijft goed en de leestafel ook.