Willem Maas+
Weekblad tegen het publiek
Het Pamflet (1950) van Jacques Gans
‘De armoede, die de Nederlandsche weekbladen uitademen, de dorheid die zij ten toon spreiden, de onderdanigheid waarmede zij het groote publiek en de adverteerders naar de oogen zien, hebben na den oorlog meermalen de vraag bij mij doen rijzen: “Moet dit alles zóó triest zijn?” De levendige strijdvaardigheid, die na den vorigen oorlog menig blad of blaadje in binnen- en buitenland sierde is op dit moment wel heel ver te zoeken. Zelfs de voormalige verzetspers hier te lande stelt alles in het werk, zoo tam, zoo mak en zoo braaf te schrijven, alsof Nederland één uitgestrekt tehuis voor ouden van dagen geworden is.’
Aan het woord is Jacques Gans, ambteloos burger, woonachtig in een groot uitgevallen klerenkast van zijn vriend Juliaan Bierens de Haan. Hij is niet gewend zich neer te leggen bij situaties die hem niet bevallen, dus hij begint een eigen blad: Het Pamflet, weekblad tegen het publiek.
Jacques Gans werd op 7 december 1907 te Hilversum geboren en overleed op 26 augustus 1972 te Amsterdam. Zijn leven was allesbehalve tam, mak en braaf. Zijn grote voorbeeld was Japi uit Nescio’s De Uitvreter, een boek waarmee hij tijdens de lessen Nederlands kennismaakte. Na de h.b.s. werkte hij heel even als kantoorbediende bij een wetenschappelijke verzendboekhandel in Amsterdam. Maar naast dat werk begon hij te publiceren: een gedicht van hem werd opgenomen in De Vrije Bladen1.
In 1929 zegde hij van de ene op de andere dag zijn baan op en vertrok naar Parijs. Daar leidde hij het leven van een bohémien. Hij schreef af en toe een stuk, leende geld van vrienden en leed soms honger. Gans’ Parijse jaren duurden tot het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, af en toe onderbroken door een bezoek aan het vaderland – als de financiële nood te hoog gestegen was.
Van 1931 tot 1933 was hij als overtuigd communist in Berlijn om deel te nemen aan de strijd van de kameraden tegen het opkomend nazisme. Die strijd liep uit op een ontgoocheling. De Duitse communisten stelden Gans teleur: ze hadden volgens hem de kans Hitler te stoppen, maar deden het niet. Gans keerde naar Parijs terug.
In het in 1940 verschenen Liefde en goudvisschen beschrijft Gans zijn Parijse jaren, waarin
een ongelukkige liefde een belangrijke rol speelt en waarin voor het eerst in zijn werk de tegenstelling tussen burger en bohémien aan de orde komt. Gans was in 1939 teruggekeerd naar Nederland. Toen de Duitse bezetting in 1942 zijn derde jaar inging, kreeg Gans, die een joodse vader had en dus gevaar liep, de kans te vluchten. Via tal van omwegen zag hij kans Londen te bereiken. Hij kwam daar in de herfst van 1943 aan. Over zijn avontuurlijke vlucht schrijft hij in Het veege lijf, dat in 1951 verscheen bij Van Oorschot. In Londen kwam Gans in conflict met de Nederlandse regering. Hij ontdekte de plannen tot het invoeren van een Militair Gezag in het bevrijde Nederland en richtte met onder anderen A. den Doolaard, H.A. Gomperts en L. de Jong het ‘Comité’ van actie tegen het Neofascisme’ op. In 1945 keerde hij zonder paspoort terug naar Nederland, naar Amsterdam. Hij nam er de draad van zijn oude bestaan als bohémien weer op.
Iemand als Gans moest zich wel ergeren aan het ‘uitgestrekt tehuis voor ouden van dagen’ dat Nederland heette. Voor een onafhankelijk scribent als hij bestonden anno 1950 nauwelijks mogelijkheden tot publiceren in de bestaande bladen. Er restte hem zijns inziens maar één oplossing: een eigen blad. ‘Een klein blaadje, met de hand geschreven zooals mijn gewoonte is en dit laten clicheeren om de hooge zetkosten uit te sparen. Waarin ik wekelijks kan bijhouden wat mij plezierig getroffen of mij geërgerd heeft. Neergeschreven op de wijze zooals ik nu eenmaal gebekt ben.’ Niet voor het grote publiek, de door hem verachte massa, maar voor de Stendhaliaanse ‘happy few’.
Van 6 januari tot 17 maart 1950 gaf Gans zijn eigen tijdschrift uit. Aanvankelijk was hij van plan het blad ‘onregelmatig periodiek tegen het publiek’ te noemen, achteraf gesproken een passender titel2. Er verschenen zes nummers, waaronder drie dubbelnummers. De buitenkant was niet spectaculair, het blad verscheen op octavo formaat (12 × 18 cm), het omslag uiterst eenvoudig vormgegeven. De inhoud was echter geheel anders.
Alles was geschreven in het sierlijke, goed leesbare handschrift van Gans zelf ‘Rechercheurs van politie, deurwaarders en Ministers van het Koninkrijk’ mochten geen abonnement nemen. Gans verbood ook Philips, Shell, Unilever en de Billiton Tin Maatschappij in zijn blad te adverteren. Later kwam daar de restaurantketen van Nicolaas Kroese nog bij. Via steeds wisselende teksten werden tot in de advertenties toe vetes uitgevochten. Vooral ‘Elsevier, die geldtrompet’ moest het daarbij ontgelden. De jeneverfirma Rynbende werd via een onderschrift gemaand over de brug te komen:
‘Rijnbende heit de klok sinds 1703 (wat nog geen reden is, zijn woord niet te houden)’. Er moet schielijk betaald zijn, want in het volgende nummer is de toevoeging verdwenen.
Het Pamflet was niet Gans’ eerste onderneming op tijdschriftgebied. Zo speelde hij al in 1935 met het idee een tijdschrift te beginnen3. Het was toen een middel om de ergste geldnood te lenigen. In 1938 kwam het er zelfs van: een half jaar lang, van december 1938 tot mei 1939, verscheen Ce vice impuni, la lecture, een ‘geïllustreerd maandblad voor vrienden van de Fransche letteren’4. Het was weliswaar niet echt een eenmanstijdschrift – talrijke grote namen, onder wie Ter Braak, Marsman, Greshoff en ook Gide werkten eraan mee -, maar Gans mag toch verantwoordelijk worden gehouden voor het leeuwendeel van de inhoud.
Strijdbaar was Gans, maar realistisch ook. Hij had lering getrokken uit het financiële debacle met Ce vice impuni. Hij besteedde de administratie uit aan Geert van Oorschot, met wie hij toen nog op zeer goede voet stond. In Gans’ nalatenschap trof ik een hoopvolle ‘Berekening inkomsten en uitgaven voor 1 kwartaal’ aan. Gans schat dat bij 400 abonnees de inkomsten zo’n f2550,- zullen bedragen (‘400 × f2,50 = f1000,-; 30 luxe abb. 30 × f 10,- × 3 = f900,- (een luxe abonnement kostte f10,- per maand, wm); 13 advertenties 13 × f50,- = f650,-’). De uitgaven begroot hij op f1825,- (‘drukkosten volgens opgave Jesse f1625,-; portokosten enz. korting boekhandel f200,-’). Bij 400 abonnees kan het batig saldo dus f725,- zijn. Bij 600 abonnees ziet Gans de winst zelfs stijgen tot f1375,- en bij 800 tot maar liefst f1725,-.
Van winst is echter geen sprake geweest, integendeel. Aanvankelijk liet Gans Het Pam–
flet clicheren (nrs 1 t/m 4), later werd dat te duur en verviel hij in de veel duurdere zetkosten. Ook het aantal abonnees viel tegen: meer dan 300 zijn het er volgens Gans’ eigen opgave niet geweest5. Van Oorschot deed nog moeite om geldschieters te vinden, maar had geen succes.
Toen de vriendschap met Van Oorschot alweer voorbij was, deed Gans zelf de financiële afwikkeling uit de doeken in een column in De Telegraaf van 10-4-1957. Hij vertelt daar hoe Van Oorschot hem een afrekening over 1956 stuurt en in dezelfde brief vraagt wat er toch gebeuren moet met de exemplaren van Het Pamflet die nog steeds in het magazijn liggen en die volgens Van Oorschot Gans’ eigendom zijn. Van Oorschot herinnert Gans tevens aan de f128,40 die hij tegoed heeft. Dit bedrag is het verschil tussen de productiekosten (groot f145,80) en de opbrengst van de verkochte exemplaren (groot f17,40). Gans is niet van plan te betalen, want, zo redeneert hij, ‘hoe kan ik nu moeten betalen voor iets wat mijn eigendom is?’ Hij adviseert zijn vroegere vriend als volgt: ‘Nu, wanneer mij niet bekend was dat ge een malse biefstuk, zelfs boven oudhollands papier prefereert, dan zou ik u adviseren, eet ze op!’
Jan Vrijman schrijft hierover in Vrij Nederland6: ‘Wie zich ook maar flauwtjes herinnert, wat Gans in die geschriften heeft uitgeboerd over allen, die hem sindsdien zo lief zijn geworden, kan zich levendig voorstellen dat hij die incriminerende stukken graag op deze wijze wil zien verdwijnen.’ Gans is in 1957 al lang geen bohémien meer, maar wordt door vrijwel de hele spraakmakende gemeente veracht vanwege zijn oversteek naar de Haagse Post en De Telegraaf.
Van Oorschot at de exemplaren van Het Pamflet niet op, maar verkocht ze aan De Slegte. Overigens onderging de ‘integrale fotografische herdruk’ van Het Pamflet, uitgegeven door Peter van der Velden in 19807 in een oplage van 750 exemplaren, hetzelfde lot.
Een wekelijks verslag van wat hem plezierig getroffen of geërgerd had. Neergeschreven op de wijze waarop hij nu eenmaal gebekt was, dat beloofde Gans de lezers van Het Pamflet. In dit opzicht hield hij woord. Het Pamflet is inderdaad gevuld met zijn persoonlijke voorkeuren en antipathieën. Globaal zijn ze onder te verdelen in drie categorieën: bewonderde auteurs, polemiek en autobiografie. Slechts een zeer kleine rest is niet in te delen8.
Gans bespreekt vier door hem bewonderde auteurs: Willem Walraven, Alain-Fournier, Paul Léautaud en Alexander Cohen. Hij volgt daarbij steeds hetzelfde stramien: hij zoekt naar overeenkomsten met zichzelf en herkenningspunten, hij lijft hen als het ware in.
Het stuk over Willem Walraven schrijft hij naar aanleiding van een nummer van het blad Oriëntatie, gewijd aan Walraven. Gans herkent in hem een verwante ziel: maatschappelijk mislukt, van nature tot afzijdigheid voorbestemd. Zijn stuk heet niet voor niets ‘De kracht van den outsider’. In de eigenschappen die hij waardeert – de beheerste humor, de soberheid, de subjectiviteit en de waarachtigheid – toont hij zich een duidelijke aanhanger van de ideeën van Forum. Het verhaal ‘De Clan’ is, trouwens niet voor Gans alleen, ‘een van de beste uit onze letterkunde’9. Over Alain-Fournier, de ‘romanticus met een ontwijkend levensgevoel’, schrijft hij naar aanleiding van Max Nords vertaling van de roman Le
grand Meaulnes onder de titel Het grote avontuur. Hij prijst de vertaling en de vondst van de titel. Het langste stuk in Het Pamflet is dat over Paul Léautaud en diens werk. Léautaud wordt neergezet als een onmaatschappelijke zonderling. Ter illustratie vertelt Gans over de gebrekkige geografische kennis van Léautaud: toen Gans eens aanliep in 1939, informeerde hij belangstellend hoe de reis van Holland naar Parijs was verlopen, men kwam dan immers door Duitsland? De laatste figuur is Alexander Cohen. De aandacht gaat vooral uit naar zijn eenmanstijdschrift De Paradox. Vrijwel de gehele inhoud van het laatste nummer van Het Pamflet staat in het teken van Gans’ ontdekking van dit blad. Hier geldt wellicht in nog sterkere mate de neiging tot identificatie of annexatie. Ook Cohen zat voor zijn overtuiging gevangen (wel wat langer overigens dan Gans). Ook Cohen was anti-alles. En ook Cohen werd reactionair. Dat was Gans op dat moment nog niet, maar dat zou nog veranderen.
Gans en Alexander Cohen zijn regelmatig met elkaar vergeleken. Bijvoorbeeld door Jan Blokker in de Volkskrant van 13-12-1980. Blokker schrijft dat Cohen ‘de Jacques Gans van toen’ was, ‘niet alleen literair, ook politiek, ook mentaal’. H.P.L. Wiessing in zijn Bewegend portret10 vergelijkt de twee ook, maar vindt Gans als mens en schrijver de mindere. Van Max Nord mag zelfs de vergelijking helemaal niet: ‘Literair verbleekt hij naast Cohen, mentaal bestaat hij nauwelijks. Cohen was zo principieel dat hij geld minder achtte dan zijn zuiverheid en vrijheid, precies tegengesteld aan wat Gans vertoonde. Gans ging voor De Telegraaf werken niet omdat hij rechts geworden was (was hij ooit links of alleen maar een modieuze bohémien?) maar omdat hij geld kon verdienen en zijn rancunes kwijt kon in De Telegraaf.’11 Over rancune gesproken…
In zijn polemische stukken richt Gans zijn pijlen op zulke uiteenlopende figuren als Henri Knap, mr. G.B.J. Hiltermann, A. Viruly, prof Van der Leeuw, pater Creyghton van De Linie en instanties als het kabinet, De Bezige Bij, de PvdA, de vara en het tijdschrift De Vlam.
Een kwestie die voortdurend aan de orde komt – of Gans nu schrijft over ministers, de vara, De Vlam, of aan zijn inleiding – is het Nederlandse optreden in Indonesië, het ‘Indonesia-spiel’. De tweede politionele actie, dan een jaar geleden, bewijst voor Gans dat geen enkele politieke partij deugt, ook niet de PvdA. Zijn afkeer van deze partij stamt dus al van voor zijn Telegraaf-tijd. De cpn was al eerder afgevallen als serieuze kandidaat (de ervaringen in Berlijn, de figuur van Stalin). Aan de andere partijen dènkt Gans niet eens.
Henri Knap krijgt er van langs in een stuk waarin vooral zijn stijl ‘telegramstijl voor stotteraars’ en zijn onderwerpen, met name zijn ‘kattenbakcentrale’ het moeten ontgelden: ‘Er kan geen kat in Amsterdam wegloopen, geen kind in het water rollen, geen tramconducteur zijn ouwezeurderige praatjes verkoopen of de heer H.A.A.R. Knap bemoeit zich er mee’.
De Bezige Bij, nota bene een verzetsuitgeverij, gaf tot Gans’ woede een boek uit van de Duitse contraspionagechef H.J. Giskes, Abwehr iiif. Al eerder wekte een Bij-uitgave Gans’ misnoegen: Carnaval der desperado’s van Noël de Gaulle, een sensationeel verhaal gebaseerd op het Englandspiel. Hij reageerde toen met een stuk in Vrij Nederland12. Ook nu signaleert
hij geldmakerij door aanpassing aan de smaak van het grote publiek voor het kleine schandaal. ‘De Bezige Bij […] die ideële uitgeverij, waarin jeugdige schrijvers een aandeel hebben – doch niets te vertellen -, heeft zich niet ontzien het verzet waaruit zij stamt, te prostitueeren door met dezen vunzigen menschenjager te collaboreeren. Ik beschouw deze uitgeverij thans als “Het Bezig Bordeel” […].’
Het ‘Open antwoord aan “De Vlam”’ is een reactie op de ‘Open brief aan Jacques Gans’ in De Vlam van 14 januari 1950. De schrijver van dat stuk, Jef Last, als we Gans mogen geloven, is boos over het feit dat Gans geen uitzondering maakte voor De Vlam (en De Groene) in zijn inleiding bij Het Pamflet en De Vlam ook rekent tot de dorre, onderdanige weekbladen. Hij vermoedt dat Gans niet meer voor De Vlam wil schrijven omdat dit blad weinig of geen honorarium betaalt aan zijn medewerkers. Gans reageert met het verwijt dat de open brief in De Vlam anoniem was en dat Tom Rot zonder overleg aan een stuk voor dat blad ‘een ietwat platvloersche leukheid’ toevoegde13. Hij sneert dat De Vlam niet te verbeteren valt zolang dit soort prutsers niet definitief verwijderd wordt.
De laatste categorie vormen de autobiografische stukjes met herinneringen aan Londen of een dag in de gevangenis. Het mooist is het verhaal over Gans als galeriehouder in de Kerkstraat tijdens de oorlog. Hij krijgt bezoek van een belastinginspecteur die al dertien jaar naar hem op zoek blijkt te zijn. Een dreigende financiële ramp kan worden afgewend door het pianospel van huisvriend Eddy Davids en de nodige alcohol.
De enkele woorden die Gans in Het Pamflet aan de latere leider van de Haagse Post, mr. G.B.J. Hiltermann wijdde, vormen een verhaal apart. Gans maakte Hiltermann uit voor ‘de stramdoende heer Hiltermann, die zijn zure bezitterskolommen neerschrijft zoals dat iemand vergaat die het kwalijke corset der philistijnen heeft aangetrokken’. Ook omschreef hij hem als een ‘platte farizeeër’, een ‘junglezanger’ en een ‘Hitlerman’. Dat laatste ging Gans zelf toch ook wel wat ver. In een brief gedateerd 26 maart 195114 biedt Gans zijn excuses aan. Hij stuurt een exemplaar van de drukproef mee waarop te zien is dat daar nog ‘Hiltermannen’ staat. Er is dus, aldus Gans, geen sprake van opzet, maar van ‘een bizonder boosaardige zetduivel’. Het is waarschijnlijk dat Gans hier oprecht is; ook in de handschriftversie Staat er ‘Hiltermannen’. Hij handhaaft overigens wel zijn afkeer van ‘bijna alles wat u in E.W. schrijft’.
Gans’ overstap naar de Haagse Post komt door deze brief in een minder vreemd daglicht te staan. Het publiek weet van dit alles niets, dus zijn de verbazing en de verontwaardiging groot als Gans in 1953 besluit te gaan schrijven voor diezelfde Haagse Post van Hiltermann. Inmiddels is Gans dan ruim twee jaar getrouwd. In het klassiek geworden ‘Mandarijnen op zwavelzuur. De Haagse Posthume Gans’15 rekende W.F. Hermans af met Gans. Hermans memoreert hoe hij in Het Pamflet tekeer ging tegen ‘De Telegraaf, het Philipsconcern, Mr. G.B.J. Hiltermann, enzovoorts’. Van die Gans is weinig meer over. Hoofdbestanddeel van het stuk vormt een gefingeerde dialoog waarin Gans mr. G.B.J. Hiltermann smeekt om een tientje. Hiltermann vergelijkt Gans in deze dialoog mer ‘het
klassieke type van de klassieke clown’: ‘Je bent precies domme August zoals je d’r bij staat. Verdomd! Die schedel, kaal in het midden, woest begroeid aan de randen…dat kruis van de broek tussen de knieën!’
Over respons in de pers heeft Gans niet te klagen gehad. Op twee reacties, een stuk in De Linie en een artikel in De Vlam, reageerde Gans in Het Pamflet. Rob Nieuwenhuys schreef een groot artikel in De Nieuwsgier van 21 juli 1950. Hij waardeert Gans’ werk zeer. Liefde en goudvisschen typeert hij als ‘een oase in onze romanvoorraad’. Uitvoerig gaat hij in op Gans’ artikel over Willem Walraven. Nieuwenhuys vergelijkt Gans en Walraven en ziet overeenkomsten, maar ook twee belangrijke verschillen: Walravens spot en gekanker gaan dieper èn hij mist een zeker welbehagen in eigen houding, iets waar Gans wèl last van had.
Gans kreeg ook reacties per post. Zo is er een brief van E. van Moerkerken met het verzoek opgenomen te worden ‘in de reeks lieden en zaken wier advertenties niet worden opgenomen’16.
Nicolaas Kroese vraagt een abonnement en deelt mee dat men adverteert in De Groene en Mandril met de mededeling dat Kroese niet in Het Pamflet mag adverteren. ‘Op die manier verzorgen wij dan publiciteit voor Uw weekblad, zelfs zonder dat daaraan enige kosten voor U verbonden zijn.’17
Mr. H.P.L. Wiessing protesteert tegen het feit dat Gans in zijn artikel over Alexander Cohen een brief van Cohen aan Wiessing publiceert en vermeldt aan wie Cohen schreef. Blijkbaar wil hij liever niet te zeer met Cohen in verband gebracht worden. Wiessing: ‘Ik neem wel aan, dat Cohen so wie so goed vindt, dat zijn pas ontdekte geestverwant die briefkaart reproduceert, (al zou het correct geweest zijn, ook zijn verlof te vragen), maar iemand met jouw politieke neus had er dunkt mij de wind van kunnen hebben, dat ik wellicht bezwaar zou maken. Ik verzoek je tot herstel van de mij berokkende schade dringend: 1) noch in Het Pamflet noch in eenig ander persorgaan op deze fout op enigerlei wijze terug te komen, 2) mij een volgende keer te sparen.’18
Alexander Cohen zelf schrijft Gans op 4 april 1950 een brief uit Toulon. Hij bedankt voor de regelmatige toezending van Het Pamflet en voor de aandacht die Gans schonk aan De Paradox. Ook corrigeert hij enkele fouten uit Gans’ artikel over De Paradox. Hij sluit af met een voorstel: ‘Dat u mij, nu en dan, in uw Pamflet, een paar bladzijden inruimt, in hoofdzaak voor de bestrijding van de “kannibaalsche gelijkheidsbestialiteit.” Mijn bijdragen: korte felle, sarcastische stukjes, zouden, in het verlengde van uw eigen copy, onder den aparten titel: De Antikannibaal opgenomen kunnen worden. Qu’en pensez-vous?’
Helaas was Het Pamflet al overleden op het moment dat Cohens voorstel Gans bereikte. ‘Dat heeft ons althans ruzie bespaard’, schreef Gans er later over19.
Gans schrijft over het einde van zijn tweede tijdschrift: ‘Van Oorschot begon me scheef aan te zien en beduidde me na het zevende nummer mismoedig dat het niet langer ging. Daarmee was weer eens een van mijn praktische zetten in een debâcle geëindigd. […] Uit
arren moede ben ik toen weer een boek gaan schrijven over de wederwaardigheden van mijn tocht naar de Pyreneeën tijdens de oorlog, Het Vege Lijf.’20 Maar dat is een ander verhaal.
- +
- Willem Maas (1958) publiceerde eerder over Jacques Gans: De onbestrafte zonde van Jacques Gans en Nescio en de man die uitvreter wilde worden. Hij bereidt momenteel een biografie van Jacques Gans voor.
- 1
- ‘Le paradis du snob’. In: De Vrije Bladen, jrg. 5, nr. 10, oktober 1928, p. 309.
- 2
- Tussen nummer 1 (op vrijdag verschenen) en 3/4 (zaterdags verschenen) zitten nog ongeveer drie weken, maar dan gaat ’t mis; nr. 5/6 verschijnt op 18 februari, nr. 8/9 op 17 maart.
- 3
- Dit blijkt uit een brief van Du Perron aan J. Gans uit Parijs, d.d. 10 december 1935. Brieven dl. 6, p. 71.
- 4
- Zie: Willem Maas, De onbestrafte zonde van Jacques Gans. Amsterdam 1992.
- 5
- Zie hierover: Jacques Gans, Een onaangepast mens. Amsterdam, 1981, pp. 124-127.
- 6
- Jan Vrijman, ‘Slimme Gans’. In Vrij Nederland, 27-4-1957.
- 7
- Jacques Gans, Het Pamflet, weekblad tegen het publiek. Amsterdam 1980.
- 8
- In percentages: bewonderde auteurs 44% (39), polemiek 31% (38), autobiografie 23% (21) en varia 2%. Tussen haakjes de percentages als we aflevering 7 (die Gans liet schrijven door een ander) ook meetellen.
- 9
- Gans is overigens een van de eersten die schrijven over Walraven. Hij wordt slechts voorafgegaan door Greshoff, Van Galen Last, Rob Nieuwenhuys en K. Heeroma. Zie hierover de bibliografie ‘van en over Willem Walraven’ in Willem Walraven, Een maand in het boevenpak. ‘s-Gravenhage 1978.
- 10
- H.P.L Wiessing, Bewegend portret. Amsterdam 1960, p. 470.
- 11
- In de inleiding bij Alexander Cohen Uiterst rechts.
Amsterdam 1981. De Engelbewaarder jrg. 6, nr. 22, april 1981, pp. 9-10.
- 12
- Jacques Gans,’Carnaval der desperado’s. Courts Mahler in de Geheime Dienst. Niets begrepen van de werkelijke motieven der illegaliteit’. In: Vrij Nederland, 20-11-1948.
- 13
- Dat moet de laatste alinea zijn geweest van ‘Democratie, kunst en erotiek’ in De Vlam van 25-6-1949. In dit stuk kritiseert Gans het feit dat twaalf onzedelijk geachte schilderijen van Kees van Dongen werden verwijderd van een tentoonstelling in het Rotterdamse Boymans Museum. De alinea bevat de volgende zinnen: ‘Dit trieste incident deed mij herinneren aan een gereformeerde stationschef in Veenendaal, die iedere zondag zijn haan uit het kippenhok weghaalde, opdat ook daar de dag des Heren zich op waardige wijze zou voltrekken. […] Ik las een gedicht van hem [Kees van Dongen, wm] naar aanleiding van het gebeurde, waarin hij voorspelde dat bij een volgend bezoek aan Nederland, hij stellig verwacht de koeien met bustehouders in de wei te zien staan.’
- 14
- Deze brief is in het bezit van mr. G.B.J Hiltermann.
- 15
- Het stuk verscheen in Podium jrg. 10, nr. 3, mei-juni 1955.
- 16
- In een brief uit Amsterdam, d.d. 29 maart 1950.
- 17
- In een brief uit Amsterdam, d.d. 19 januari 1950.
- 18
- In een brief uit Amsterdam, d.d. 26 maart 1950.
- 19
- In het artikel ‘Alexander Cohen negentig jaar’. In: Haagse Post, 2-10-1954.
- 20
- Jacques Gans, Een onaangepast mens. Amsterdam 1981, p. 126-127.